Politisering van de politiek? Repliek op Van Bouchaute & Debruyne

Politisering van de politiek? Repliek op Van Bouchaute & Debruyne

In het kader van Hart Boven Hard ontplooit er zich op De Wereld Morgen een debat over 'de politisering van het middenveld'. Het is een belangrijke maar ook delicate discussie. Is de recente reactie van Van Bouchaute & Debruyne een stap achteruit of vooruit? Ze was te geladen, eerder dan gelaagd, om daar duidelijkheid over te krijgen.

donderdag 9 oktober 2014 14:02
Spread the love



Onderschrift

In mijn repliek
op de analyses over ‘de politisering van het middenveld’ van Bart Van Bouchaute
en Pascal Debruyne in Oikos en Sampol wou ik de aandacht vestigen op twee zaken
die in hun betoog onderbelicht bleven. Uit hun recente
reactie
leer ik dat zij vinden dat we het eigenlijk wel eens zijn.

(1) Wie op de ‘depolitisering’ (het verlies
aan emancipatorische kracht) van ‘het middenveld’  (de sociale bewegingen, de civiele maatschappij) wijst, mag
zeker de ideologische sturing van het gevoerde beleid niet vergeten te benadrukken.
Want het is net de partijpolitieke ketting die doorheen de
‘institutionalisering’ van heel wat middenveldorganisaties de verantwoordelijkheid
draagt voor wat de auteurs ‘depolitisering’ noemen.

Het is enigszins begrijpelijk dat dit punt
minder aandacht krijgt in publicaties die verschijnen in tijdschriften die een
specifieke partijpolitieke achterban van voormalige beleidspartijen moeten
bedienen, maar net daarom is het van belang dit in een publieke discussie op DeWereldMorgen nog eens onder de
aandacht te brengen.

(2) Bij een oproep tot ‘herpolitisering’ onder
het motto van ‘het openbreken van de bestaande orde’, is het noodzakelijk er ook
op te wijzen dat niet ‘de overheid’ maar ‘de markt’ uiteraard het grote
probleem is. Het vage en simplistische anarchistische schema – ‘wij zijn tegen
de staat’ – ligt hier op de loer, en dat werkt dikwijls ‘depolitiserend’ omdat
politisering er juist uit bestaat het publieke en dus ook onze overheid te
heroveren op de krachten van de markt. In principe moet de overheid net een
buffer tegen ‘de markt’ zijn.

Een protest tegen de huidige rechtse regering hoort
daar uiteraard bij, maar dat is duidelijk iets anders dan het
gemeenschappelijke of ‘het openbare’ de rug toe te keren, wat eigenlijk neerkomt
op een terugkeer naar een premoderne maatschappij. Dat is de typische ‘vaandelvlucht’
van wat Marx als ‘de utopische socialisten’ omschreef. Ze trokken zich liever
terug in het fantaseren over een andere mogelijke wereld aan de rand van de
maatschappij eerder dan daadwerkelijk de strijd te moeten opnemen voor een
betere samenleving voor iedereen.

Die reflex zie je vandaag, in tijden van harde
besparingen, ook opduiken bijvoorbeeld in sommige culturele milieus, maar dan
wel in zijn kleinburgerlijke variant: laten we het protest alvast overslaan,
ons zoveel mogelijk ingraven en intussen dromen van betere tijden, anno 2017,
of later. Onze partijpolitiek zal ondertussen haar werk wel doen?

O sancta
simplicitas

In de reactie van de auteurs verneem ik ook
dat we het ‘niet helemaal’ eens zijn, dat ik hun analyses in zekere zin misbegrepen
zou hebben, hoewel ik gewoon twee extra kanttekeningen maakte, en dat ik mij
tevens aan een te algemene en ook problematische stelling schuldig maak. Maar
aangezien zij die bedenkingen niet concreet maken, hoef ik daar verder niet op
in te gaan.

Wel wil ik van de gelegenheid gebruik maken
voor opnieuw enkele kanttekeningen. Het schept misschien een aangename band te
vernemen dat we het uiteindelijk wel eens zijn, maar laten we toch vooral
focussen op de verschillen eerder dan de gelijkenissen. Ten minste, in het
belang van deze publieke discussie en wederzijds voortschrijdend inzicht.

Eerst zou ik willen wijzen op enig retorisch
bochtenwerk in de reactie van de auteurs. Het is opmerkelijk en vooral spijtig dat
de sterke
bijdrage
van Dominique Willaert hier totaal wordt genegeerd, hoewel daar
nog zoveel materiaal voor een opbouwende dialoog inzit. Een gemiste kans. Mogen
de echte spelers uit ‘het middenveld’ niet meer mee debatteren? De discussie
naar aanleiding van mijn reactie wordt eveneens afgehandeld door er via vier
uitweidingen, die herhalen wat reeds gezegd werd, op te wijzen dat we het eens
zijn, om er zo omheen te geraken.

Plots wordt er nu wel een uitspraak van Bleri
Lleshi in het kader van zijn
bijdrage
aan de Alternatieve Septemberverklaring van Hart Boven Hard
bijgehaald die de auteurs als schietschijf gebruiken, deels om zichzelf uit de
wind te zetten (want de kritiek die ze formuleren is immers vergelijkbaar met
de kritiek die zij voorheen aan hun adres ontvingen) en vervolgens de
contramine met deze politieke filosoof op te zoeken, waarbij zij zichzelf plots
als de enige de behoeders van het middenveld opwerpen.

Dat is een oprechte
discussie wat onwaardig, vooral omdat het standpunt dat Lleshi verdedigt
helemaal niet zoveel afwijkt van het punt van de auteurs, en bovendien perfect
verdedigbaar is. Laten we daar dus even op ingaan.

Depolitisering:
de schuldvraag

Zoals de auteurs, stelt Lleshi dat de
emancipatorische kracht van ‘het middenveld’ is verzwakt en dat dit een
gedeelde verantwoordelijkheid is, zowel van het voorgaande beleid als ten
gevolge van een attitudeprobleem bij sommige organisaties zelf. Ook de auteurs
zijn dus streng voor ‘het middenveld’, spreken van ‘verbraving’, wijzen hen op
hun verantwoordelijkheid, ze mogen zich niet wegstoppen achter het argument van
‘gestolen autonomie’, etc. (Zij reserveren weliswaar termen als ‘de schandpaal’
en ‘lafheid’ voor Lleshi.) 

De kritiek van de auteurs is misschien ‘strategischer’,
want ze hanteren het volgende schema: er is een depolitisering, dat komt door
de vermarkting, een gevaar dat van buitenaf zou doordringen, vooral op
aansturen van rechtse partijen, met als gevolg dat het middenveld er intussen
blank van staat. Maar dat maakt hen natuurlijk ook, weliswaar in mindere mate,
vatbaar voor hun eigen kritiek, namelijk dat elke poging tot publiek
zelfonderzoek via zelfkritiek op het middenveld meteen ook voer is voor ‘het
cafédiscours van rechtse populisten’. Genre: want die zogenaamde progressieve
wereldverbeteraars kruipen graag op de Moral
High Ground
, maar zijn eigenlijk geen haar beter.

Lleshi zijn kritiek is volgens de auteurs misschien
minder strategisch, en qua timing in tijden van kaalslag alleszins gedurfd,
maar daarom niet minder waar, integendeel zelfs: hij wijst als oorzaak de
institutionalisering aan, waarbij de duurzaamheid van het eigen bestaan als
organisatie dikwijls voorrang krijgt. Een middel-doel-omkering dus: er zijn
nogal wat organisaties die steeds meer werken voor het eigen zelfbehoud en
die komen zo uiteraard minder toe aan het werk waarvoor ze in het leven geroepen
zijn. Vergelijk het met een leger dat bij de belegering van een stad aan de
kant blijft staan om alvast de eigen krachten te sparen, want een leger is toch
nodig voor die stad?

Tussen het enigszins vergelijkbare standpunt
van Lleshi en Van Bouchaute & Debruyne vinden we minstens twee verschillen
terug, het eerste heb ik hierboven aangestipt: Lleshi uit zijn verontwaardiging
ten aanzien van een gebrek aan daadkracht en brengt het opportunisme ter sprake.
Dat is mijns inziens wel degelijk een belangrijk punt dat ook geuit mag worden
in het kader van Hart boven Hard-debatten, omdat we natuurlijk weten dat er
zowel in het verenigingsleven als de cultuursector heel wat personen en huizen
zijn die vandaag het eigenbelang laten primeren boven het algemeen belang, met
name de noodzaak om vandaag samen te protesteren, als het niet is om deze
besparingsronde terug te draaien, dan alvast om het volgende rondje te
bestrijden. Natuurlijk zijn er ook
heel veel andere huizen en personen, die zouden nu vanzelfsprekend lucide genoeg moeten zijn om
zich door deze kritiek niet aangesproken te voelen.

Sommigen anderen leggen zich daarentegen al
meteen neer bij de besparingen, verkondigen zelfs dat die gewoon nodig zouden
zijn, roepen luidop dat er ‘toch niets aan te doen’ is om alvast hun eigen
immobilisme wat te kunnen verantwoorden. Kortom, wegkijken om er vanaf te zijn.
Dit punt van kritiek is niet alleen waar – wie de krant leest kan dit zelf vaststellen
nu de ‘stemmen’ van de sectoren spreken – het is bovendien evengoed ook ‘strategisch’:
het is mobiliserend om dat eens te zeggen, als appèl aan diegenen die echt
radeloos zijn en denken dat er niets aan te doen is, als aan diegenen die er
niets aan willen doen omdat dit hen beter uit komt. 

Dit eerste verschil nemen Van Bouchaute &
Debruyne als aanleiding voor een moraliserende reactie, wat hen er toe brengt
te besluiten met een pastorale boodschap van wat ‘de publieke intellectueel’
wel en vooral niet vermag. Deze les blijkt helaas wel gratuit als in hetzelfde
artikel, in DeWereldMorgen nota
bene, het integere en geëngageerde betoog van een ander omschreven wordt als ‘sloganesk’,
iets dat het likes-niveau van het Facebookuniversum
niet overstijgt, enz. Als de vos de passie preekt… .

Een tweede verschil, en mogelijks de
voornaamste reden waarom de auteurs zo moraliserend afrekenen, is dat Lleshi
veel meer dan hen de verantwoordelijkheid legt bij de partijpolitieke sturing
van het vorige beleid. Van Bouchaute & Debruyne spreken in termen van ‘een
lakse politiek van deregulering’. Vroeger was er de verzuiling, nu de
vermarkting. Nochtans ging het eerder om een hard politiek offensief dat nadrukkelijk
op die vermarkting aanstuurde, en we kunnen er moeilijk omheen dat heel wat
linkse beleidspartijen daar mee verantwoordelijk voor zijn.

Op dat punt blijven beide auteurs opvallend gematigd.  Ze spreken danook vrij algemeen in
termen van de politiek ‘de derde weg’, terwijl Lleshi met wat hij noemt ‘het
zogenaamde links’ niet spaart: ‘Sociaaldemocraten
hebben bijna even veel besparingen doorgevoerd als rechts, zowel in België als
in Europa. Bij momenten heeft ook Groen het besparingsbeleid gesteund.’
 

Naar een
gezond en authentiek links pluralisme

Natuurlijk, en daar zullen de auteurs het
wellicht mee eens zijn, werkt het in tijden van een rechtse blitzkrieg een
geest van links pluralisme tegen als we bepaalde politieke families steeds de
rekening blijven presenteren. Zo klopt het wel Bart Staes (Groen), in
tegenstelling tot Sp.a, aanvankelijk als een van de enigen de acties van Field Liberation Movement steunde, maar
kort daarna door de eigen partij teruggefloten werd. Vandaag is
het gelukkig zo dat Groen op dat punt is bijgedraaid en nu deze sociale
beweging alvast voluit steunt.

Dat illustreert echter wel dat het belangrijk
is enige scepsis aan de dag te leggen als linkse partijen die nu in de
oppositie beland zijn, vandaag plots oproepen tot een politisering van het
(hun) middenveld –  dat was de
onderliggende bedenking in mijn vorige repliek gericht aan Van Bouchaute &
Debruyne, een punt dat in hun analyse simpelweg ontbrak. Ook vandaag blijft dat
nodig (ondanks het belang van links pluralisme, of moet ik zeggen: net in het
belang van dat links pluralisme?) want wat is er dan bijvoorbeeld in
ideologisch opzicht al aan vernieuwing in die nieuwe oppositiepartijen gedaan?

Het is goed dat partijen oproepen tot de
politisering van hun middenveld, maar is het omgekeerde niet even belangrijk, met
name dat de civiele maatschappij aanstuurt en blijft aansturen op de politisering
van de politiek? Dat ze die als waakhonden of kanarievogeltjes opvolgen, evalueren,
provoceren, adviseren?

Door het vage gevaar van de
‘neoliberalisering’ nu als hét grote probleem naar voor te schuiven, zoals de
auteurs doen, camoufleer je dus deels de vele manieren waarop het voorgaande
beleid daarop aanstuurde, zonder zich daarbij af te vragen wat er vandaag al anders
is, hoewel dat wel de belangrijke discussie van de volgende jaren wordt. Wat,
voor alle duidelijkheid, natuurlijk niet wegneemt dat die neoliberalisering effectief
een groot probleem is. Mijn punt: om het aan te pakken, is voorafgaand een
diagnose en dissectie nodig van hoe het zover is kunnen komen, willen we een
terugval in de toekomst vermijden.

De
politisering van de politiek

Dus laten we de discussie die Lleshi wil
aangaan, en die de auteurs er nu even bijhalen om ze zo snel mogelijk af te
sluiten, dus zeker wél voeren: hoe moet de civiele maatschappij zich verhouden
ten opzichte van de partijpolitiek? Is opportunisme en achterkameroverleg
vandaag niet net de eigen grote zwakte, iets waar mee afgerekend moet worden om
daadwerkelijk performatief te kunnen zijn? Wat met de eigen politieke
prioriteiten, als middenveld, als sociale beweging? Wanneer zijn politici een
hefboom, wanneer een blok aan het been? Hoe kan je er voor zorgen dat het
eerste primeert, als compagnon de route,
en het laatste vermeden wordt? Is een progressief front niet sterker als
politiek en middenveld elk hun eigen rol opnemen, eerder dan elkaar voor de
voeten te lopen?

Om maar iets te noemen: er zijn veel
voorbeelden te geven van politici in de raden van bestuur in cultuurhuizen die
dat mandaat, dat ze helaas soms ten onrechte als een vaste benoeming opvatten,
voor de eigen agenda gebruiken. De rol van klokkenluider laat ik hier even aan
mij voorbijgaan – dit is iets waar deze sector zelf werk van moet maken. Maar het
werkt wel degelijk een autonome politisering tegen, zowel van het middenveld
zelf, als van de politiek door het middenveld.

Een ander voorbeeld: Pascal Debruyne heeft van
op de eerste rij kunnen vaststellen hoe de Gentse partijpolitiek de opvang van Oost-Europese
gezinnen in ‘Het klooster’ op de Muide heeft ‘afgehandeld’. Eerst werd deze
zorg overgelaten aan vrijwilligers en culturele organisaties die uit pure
miserie dan maar zelf in actie schoten, die werden vervolgens tegengewerkt via
aangetekend schrijven en dreigementen over hun financiering met vingerwijzingen
over wat hun taken wel en niet zijn, om dan na de verkiezingen de ontruiming
van dit gekraakte gebouw via justitie en politie op hun dak te krijgen. Ouderen en
kinderen staan vandaag weer op straat met de winter voor de deur.

Groen verwijst de verantwoordelijkheid netjes door
naar haar coalitiepartners.  De
fractieleider, tevens coördinator van Oikos, brengt intussen wel het ene nummer
na het andere uit over de politisering van het middenveld.  Sp.a-schepen Coddens Sp.a zag het dan
weer als een gelegenheid om het middenveld in
de media een lesje
te lezen: “Hoe dan
ook zullen de vzw’s die al jaren aan de zijlijn stonden te roepen nu ook
begrepen hebben dat het niet altijd even makkelijk is om Roma te begeleiden
.”
Over ‘politiseren’ gesproken…

Competitiviteitscontract

Een ander voorbeeld: Angela Merkel betreurt
het dat de lidstaten slechts 10 procent van de donkerblauwe aanbevelingen van
Europa doorvoeren. Om daar iets aan te doen, stelde ze in het najaar 2013 het ‘competitiviteitscontract’
voor: bilaterale contracten tussen lidstaat en Commissie, waarbij structurele
hervormingen worden vastgelegd in ruil voor financiële hulp. Het gaat
natuurlijk om de structurele afbraak van de verzorgingsstaat: automatische
indexering herzien, werkloosheid beperken in de tijd, pensioen op 67… in ruil
voor goedkope leningen via een op te richten nieuw soort IMF, maar dan op
Europees niveau. De wortel en de stok. We kennen intussen de reputatie en de
werkwijze van het IMF – het belooft als dat binnen Europa herhaald zal
worden.

Het mag duidelijk zijn dat dit instrument als
een rechts bommentapijt over onze samenleving heen zal komen, wat het voor het
middenveld natuurlijk bijzonder lastig zoniet onmogelijk maakt om ondertussen,
stap voor stap, sociaal opbouwend werk te doen. Merkel wou meteen een
principe-beslissing over dit pact, want snelheid is alles om via een politiek
van voldongen feiten een rechts programma door te drukken, maar het werd dan
toch maar wijselijk over de verkiezingen van 25 mei heen getild.

Het staat nu
terug op het agenda van de top van oktober. Het was bijzonder zorgwekkend te
moeten vaststellen dat geen enkele Belgische partij in het Europees parlement
aan de alarmbel trok, en dat in een verkiezingstijd waarin een democratisch
debat over de keuzes voor onze toekomst toch een must is.

Het tegendeel was het geval: de vier grote
fracties (de liberalen, de christendemocraten, de sociaaldemocraten en de
groenen) stemde op 23 oktober 2013 voor een ‘Motie inzake het Europese Semester
2014’ waarin ondubbelzinnig staat (paragraaf 17 en 18)  dat de Commissie snel werk moet maken
van het competitiviteitscontract. Van Rompuy en Barroso kregen daarin een
mandaat om het voorstel te verfijnen tegen de top van juni 2014, vlak na de
verkiezingen! Kortom, een politisering van de politiek door het middenveld is
broodnodig, en om dat te kunnen doen, is autonomie vanzelfsprekend cruciaal.

Aansluitend, en als slot, wou ook graag mijn
steentje bijdragen tot de reflectie over debathygiëne waarmee de auteurs hun
artikel beëindigden. Niet bepaald overbodig, als ik het gestook op Facebook bekijk. Maar dat lijkt mij wel een ondergeschikte discussie van de orde ‘klein-links debat’, dus eerder
iets voor een blog: Coda: intellectuele
deugden
.

take down
the paywall
steun ons nu!