Analyse -

Een Vlaanderen van Verliezers

Elk verzet start met een analyse. Ico Maly (coördinator Kif Kif) analyseert het Regeerakkoord van de Vlaamse regering. Het akkoord kent volgens hem twee grote motieven die in elk domein opduiken: neoliberalisme en een vervlaamsingspolitiek.

vrijdag 26 september 2014 10:05
Spread the love

Een regeringsakkoord is meer dan een feitelijk akkoord, het is ook altijd een stuk propaganda. Het moet zorgen dat kritiek zich slechts traag ontwikkelt en kristalliseert. Het staat dan ook meestal vol van de afkortingen, jargon en eufemismen. En in het geval van het Vlaamse regeerakkoord is dit verhullend taalgebruik massaal aanwezig. Onder de eufemismen van het Vlaamse Regeerakkoord schuilt een koude realiteit. Deze regering is niet alleen een besparingsregering, ze hertekent Vlaanderen op een structurele manier. Het regeerakkoord maakt van Vlaanderen steeds meer een neoliberale staat die Vlaanderen wil verenigen om te concurreren op een wereldmarkt. Dit regeerakkoord kan niet anders begrepen worden dan als een uiting van neoliberaal nationalisme. Het combineert een neoliberaal economisch beleid met een versterkte vervlaamsingspolitiek. Het resultaat is een samenleving die gekenmerkt wordt door structurele ongelijkheid en door een structurele herverdeling van arm naar rijk.

 

Neoliberaal nationalisme

Het is al langer geweten dat N-VA haar nationalisme koppelt aan het neoliberalisme. De partij surft daarbij mee op een economische doctrine die in de laatste decennia dominant geworden is. Sinds de economische crisis van 2008 staat deze doctrine echter steeds meer onder druk. In het academische veld zijn er nog maar weinig gezaghebbende economen te vinden die dit economische perspectief onderschrijven. Piketty hebben de regeringspartners duidelijk niet gelezen. Mochten ze dat gedaan hebben, dan zouden ze weten dat deze doctrine niet alleen een aanslag inhoudt op de welvaartstaat, de middenklasse raakt en de ongelijkheid doet toenemen, maar dat het ook een aanslag is op de economie an sich. Ierland en IJsland zijn slechts twee voorbeelden. Achter een stijgend BNP op korte termijn, profiteert enkel een kleine elite op lange termijn.

Toch heeft N-VA net dat neoliberalisme in combinatie met een versterkt nationalisme gepromoveerd tot het centrale bindmiddel van de Vlaamse regering. Weliswaar valt hier en daar het woord “sociaal” of “groen”, het is onmiskenbaar dat deze enkele adjectieven louter dienen als schaamlapjes om dat radicaal-neoliberaal nationalisme aanvaardbaar te maken. Beide logica’s zijn zo dominant dat ze in elke sector van het beleid terug te vinden zijn. Het hoeft echter niet te verbazen dat deze centrale motieven niet expliciet vermeld worden in het beleidsplan. Het economische beleid wordt voorgesteld als efficiënt, krachtdadig en concurrentieel, terwijl de natievormende beleidsmaatregelen beschreven worden als verbindend, in dienst van de sociale cohesie en neerzetten van Vlaanderen als merk. Dat verbaast op zich niet. Elke regering wil haar beleid graag voorstellen als normaal, noodzakelijk en niet-ideologisch.

Deze regering doet echter wel heel veel moeite om het draconische beleid te verbloemen. Het woord “besparen” komt maar 6 keer voor in een regeerakkoord dat bol staat van de besparingen. Bovendien wordt in 3 van de 6 keer verwezen naar energiebesparingen en slechts 1 maal naar ‘echte besparingen’: besparingen in het overheidsapparaat. Gezien de densiteit van deze orwelliaanse Newspeak is het noodzakelijk dat het regeerakkoord eens onder de microscoop gelegd wordt. Doen we dat, dan merken we dat er een radicaal en door en door ideologisch programma voorligt dat een heel nieuwe samenleving vooropzet: een samenleving waar de markt penetreert in elk domein en waar het sociale herleid wordt tot nationale verbondenheid.

Neoliberalisme

In de ogen van deze regering wordt het neoliberalisme gezien als de enige mogelijkheid om Vlaanderen “economisch leefbaar” te houden. Vlaanderen is als land te klein om een economie op te zetten die in grote mate draait op een interne markt, zo gaat de redenering. De enige optie is dan instappen in een globale concurrentiestrijd en het voorzien van gunst-en steunmaatregelen voor de bedrijven en multinationals in het bijzonder, en een drukking van de loonkosten van de werknemers. De neoliberale globalisering wordt als een natuurwet omschreven en Vlaanderen moet in die context hypercommercieel en concurrentieel zijn. Kernwoorden in het regeringsakkoord zijn dan ook klassiekers uit het neoliberale lexicon zoals efficiëntie, effectiviteit, efficiëntiewinsten, ondernemen, ondernemerschap, win-winsituatie, winst …

Om Vlaanderen in de markt te zetten, trekt de nieuwe Vlaamse regering de economische wetmatigheid door in alle terreinen van de samenleving: van de landbouw tot het onderwijs, van het toerisme tot de cultuur – alles staat in het teken van de concurrentiepositie van onze regio.

Een overheid in dienst van de economie

Het is een misvatting dat de overheid in een neoliberale doctrine per definitie een smalle overheid is. Het is wel altijd een smalle sociale overheid, maar niet noodzakelijk een smalle financiële of repressieve overheid. Het dominante kenmerk van de neoliberale staat is dat het die staat en bij uitbreiding de gehele samenleving ondergeschikt maakt aan de wensen van de economische elite. Dat kan in de praktijk dus gepaard gaan aan een serieuze groei in de kostprijs van die staat, zolang die prijs maar niet betaald wordt door die economische elite. De staat fungeert in deze logica als een herverdelingsinstrument van ‘de mensen’ naar ‘een kleine economische elite’.

Het Vlaamse regeerakkoord is duidelijk over de rol die de overheid moet spelen: ze opteren voor ‘een vraaggericht en marktgedreven overheidsbeleid (Regeerakkoord Vlaamse regering pg. 21). De overheid moet instaan voor een ‘ een gunstig ondernemingsklimaat. In het bijzonder voor wat betreft de kostencompetitiviteit moet een krachtig federaal beleid gevoerd worden voor o.a. het verlagen van loon- en energiekosten’ (Regeerakkoord Vlaamse regering, pg. 23). Deze opvatting van de rol van de overheid kon letterlijk gekopieerd zijn uit de neoliberale bijbels van Hayek. De Vlaamse regering opteert voor ‘een beleid van ‘backing winners’ of potentiële winnaars en niet van het krampachtig (met overheidssteun) vasthouden aan de economie van het verleden’ (Regeerakkoord Vlaamse regering, pg. 21).

De ‘ondernemer’ staat centraal en de overheid staat te zijner beschikking. Daarom moet de overheid ‘het signaal geven dat ze ondernemen en ondernemers waardeert’ (Regeerakkoord Vlaamse regering, pg. 21). Ze moet dat niet alleen doen door ‘beginnende ondernemers en zelfstandigen te steunen’, ‘zich bedrijfsvriendelijk te gedragen’ of ‘door zo weinig mogelijk administratieve lasten op de schouders van zelfstandigen en ondernemers te leggen’, ze moet ook bij jongeren ondernemingszin aankweken (Regeerakkoord Vlaamse regering, pg. 21).

De overheid werkt in dat systeem uiteraard ook zelf volgens de regels die de neoliberale doctrines opleggen. Burgers worden klanten en de overheid een bedrijf. Het regeerakkoord is ter zake heel duidelijk: ‘De Vlaamse overheid moet functioneren als een holdingstructuur, met operationele entiteiten die een zekere autonomie hebben en met een moedermaatschappij.’ (Regeerakkoord Vlaamse regering, pg. 12). Die overheid moet net zoals elk bedrijf beroep moeten kunnen doen ‘op uitzendarbeid en onder dezelfde voorwaarden als de privésector’ (Regeerakkoord Vlaamse regering, pg. 12). En net zoals een bedrijf moet die overheid ‘slank, transparant, efficiënt en klantvriendelijk’ zijn én ze moet ‘met één stem spreken’. Heel het overheidsapparaat wordt gedwongen ‘kostenefficiënt te produceren’. Niet alleen zien we besparingen opduiken in het onderwijs, de socio-culturele sector, het openbaar vervoer, ook de overheid zelf moet ‘ingrijpend besparen op het eigen apparaat’ (Regeerakkoord Vlaamse regering, p.9).

Toch moeten we geloven dat die drastische besparingen in het ambtenarenapparaat (1950 ambtenaren minder tegen 2019) geen effect zal hebben op de ‘kwaliteitsvolle dienstverdeling’ (Regeerakkoord Vlaamse regering, pg. 10). We moeten met zijn allen zelfs geloven dat ‘een slanke Vlaamse Overheid betere resultaten levert met minder maar doelgericht ingezette middelen’ (Regeerakkoord Vlaamse regering, pg. 9). De verhoogde werkdruk voor ambtenaren heet dan weer ‘ambtenaren meer vertrouwen en verantwoordelijkheid’ (Regeerakkoord Vlaamse regering, pg. 2) geven. Ondanks die verhoogde werkdruk streeft men naar ‘enthousiaste medewerkers’, dat enthousiasme is het gevolg van een ‘modern HR-beleid’ en duidelijk niet van de werkomstandigheden. Qua misleidende propaganda kan dit wel tellen, en we beginnen ook al een fundamentele denkfout te bemerken: alle sectoren waarin wordt bespaard zijn tevens arbeidsmarkten; een slankere overheid betekent structurele verlaging van de tewerkstelling in die sector. We zullen verder nog zien dat dit gegeven zich herhaalt.

Een regio in dienst van de private economie

De neoliberale staat trekt zoals gezegd de economische logica door in alle domeinen van de samenleving. En ook hier volgt de Vlaamse regering gedwee. De Vlaamse regering plant een beleid waarbij de hele samenleving in dienst staat van de concurrentiepositie van ‘onze’ economie.

Onderwijs fungeert dan niet meer als een omgeving om kritische en democratische burgers op te leiden, maar wordt gezien als een steunpilaar van ‘de economie’. Wetenschappelijk onderzoek wordt dan vooral gezien als de basis voor ‘economische omwentelingen.’ (Regeerakkoord Vlaamse regering, pg. 26) en daarom wil de regering de samenwerking tussen het hoger onderwijs en de bedrijfswereld’ stimuleren en moedigt men ‘crosssectorale onderzoeksamenwerking aan’ en wil men ‘spillover-effecten’ bevorderen (Regeerakkoord Vlaamse regering, pg. 26). Het onderwijs staat duidelijk ten dienste van de economie, niet van de samenleving.

Ook de landbouw ontsnapt niet aan het economische keurslijf. In een neoliberale logica is voedsel een product als een ander en landbouw functioneert in eerste instantie als een bouwsteen van een concurrentiële economie en niet als een fundament van een duurzame en gezonde voedselproductie voor de inwoners van een land. En ook hier toont de Vlaamse regering zich orthodox. ‘Land- en tuinbouwers en agrovoedingsbedrijven zijn ondernemers van de toekomst.’ En terug wordt de neoliberale organisatie van de wereldmarkt aanvaard als norm en Vlaanderen moet volop de concurrentiestrijd aangaan met de hele wereld. Vlaanderen moet ‘de Food Valley van Europa’ worden en daarom is een ‘sterkere samenwerking tussen landbouw en economie […] een must om de export te versterken en buitenlandse voedingsinvesteringen aan te trekken’ (Regeerakkoord Vlaamse regering, pg 66).

Eén van de potentiële innovaties zijn genetisch gemodificeerd gewassen. En dus stimuleert men als regering onderzoek ter zake (Regeerakkoord Vlaamse regering, pg. 69). Ecologie is belangrijk aldus het regeerakkoord, maar het ‘moet hand in hand gaan met economische groei’ en dus kunnen er nog altijd emissierechten worden gekocht; enkel de rapportering moet transparant gebeuren (Regeerakkoord Vlaamse regering, pg 75).

Het sociaal-cultureel werk ontsnapt evenmin aan de neoliberale dans. De sector moet niet alleen goed werk leveren, ze moet zich op de markt begeven en scoren. Zo moet men volgens de Vlaamse regering in het Kunstendecreet de focus leggen op initiatieven met ‘impact, bereik en uitstraling op Vlaams en internationaal niveau’ (Regeerakkoord Vlaamse regering, pg. 131). Kwaliteitsvolle nicheproducties voldoen dan ook niet. De Vlaamse regering is duidelijk: ‘publiekgerichte initiatieven moeten al het nodige doen om publiek te bereiken. Dit moet aantoonbaar zijn’ (Regeerakkoord Vlaamse regering, pg. 132). En ook in deze sector moet er ‘gewerkt worden aan samenwerking tussen de cultuursector en de markt’ (Regeerakkoord Vlaamse regering, pg. 131). Kwantiteit haalt het van kwaliteit: het moet verkopen. Ook hier zien we dat de negatieve tewerstellingseffecten van besparingen in deze sector (overigens ruiterlijk toegegeven door Minister Gatz) geen enkele aandacht genieten.

De Vlaming mag dan al gekend staan als een ‘werkende Vlaming’ – een cliché dat ook weer in de septemberverklaring veelvuldig gehuldigd wordt – vandaag moeten vooral ‘ondernemende Vlamingen’ gecreëerd worden. Onze media en ons onderwijs worden ook hier ingeschakeld. De openbare omroep moet niet alleen scherp besparen, ze moet ook meebouwen aan een ondernemende cultuur: ‘via gerichte initiatieven in de media en het onderwijs dragen we Vlaamse succesverhalen en goede praktijken uit en creëren we een positieve attitude tegenover ondernemingszin en ondernemerschap.’ (Regeerakkoord Vlaamse regering, pg. 27). De VRT moet niet alleen werken volgens een neoliberale logica, ze moet ook ‘de zin in ondernemen promoten’, ook bij studenten. ‘Daartoe maken we sluitende afspraken in de eindtermen en de beheersovereenkomst van de VRT. We voorzien in een speciaal statuut voor student-ondernemers’ (Regeerakkoord Vlaamse regering, pg. 27). Alweer is het duidelijk dat deze wending in de beheerslogica werkloosheid zal scheppen, en alweer blijkt de Vlaamse Regering – die zoals gezegd staat voor ‘werkend Vlaanderen’ – daar niet wakker van te liggen.

Alle burgers moeten geschoold worden als toekomstige ondernemers die kunnen ingezet worden voor de wereldwijde concurrentiestrijd van Vlaanderen. Immers: ‘ondernemen is ook een kwestie van cultuur. Met gerichte initiatieven in de media en het onderwijs willen we bijdragen aan een grotere waardering voor ondernemingszin en ondernemerschap’ (Regeerakkoord Vlaamse regering, pg. 7).

Nationalisme

Enkel als Vlaanderen erin slaagt om die concurrentiestrijd aan te gaan, kan ze erin slagen om een onafhankelijke natie te worden. Het neoliberalisme wordt geïnstalleerd als een springplank voor de onafhankelijke natie. Dat betekent enerzijds dat heel Vlaanderen zich in die strijd moet inschakelen en dat de marktlogica de norm wordt in alle domeinen. Anderzijds wordt de natiestaat verder uitgebouwd en wordt er een vervlaamsingspolitiek gevoerd. In deze logica staat sociaal zijn voor verbinden en blind vertrouwen geven aan de werkgevers. Wat goed is voor de economie, is goed voor Vlaanderen. Het neoliberalisme gaat hand in hand met de verdere uitbouw en constructie van een Vlaamse natiestaat. Die uitbouw zien we in twee grote beleidscategorieën: de creatie van structuren en de creatie van een Vlaamse cultuur.

De structuren van de natiestaat

De Wever is altijd duidelijk geweest: objectief gezien is Vlaanderen al goed op weg om een natiestaat te worden. Het heeft al een parlement, eigen structuren en Vlaamse media. Het is vooral op het subjectieve niveau dat nog verder gewerkt moet worden. We zullen dan ook zien dat de Vlaamse regering de meeste energie stopt in het voeren, ondersteunen en het opleggen van wat we niet anders kunnen noemen dan een vervlaamsingspolitiek. Er worden echter ook twee belangrijke structurele zaken opgezet, die duidelijke voorbereidende stappen zijn voor de constructie van een onafhankelijke natiestaat.

Het eerste initiatief dat in het oog springt, is de uitbouw van wat een Vlaamse sociale bescherming genoemd wordt: ‘de Vlaamse sociale bescherming is een volksverzekering met rechten en persoonsgerelateerde uitkeringen (zorgverzekering, THAB, …) toegekend op basis van inwonerschap (in Vlaanderen en Brussel (keuze)) en mits betaling van een premie’ (Regeerakkoord Vlaamse regering, pg. 107). Hoe die bescherming concreet zal werken en hoe “sociaal” die zal zijn, valt nog te bezien. Wat wel al duidelijk is, is dat ze niet “socialistisch” zal zijn, dat wil zeggen niet gebaseerd op solidariteit. Wat eveneens duidelijk is, zijn de effecten voor de Brusselaars. ‘In Vlaanderen is de toetreding tot de volksverzekering’ immers ‘verplicht. De Vlaamse Brusselaars kunnen ervoor kiezen om toe te treden tot de Vlaamse sociale bescherming’ (Regeerakkoord Vlaamse regering, pg. 107). Concreet betekent dit dat Vlaanderen ongelijkheid organiseert in Brussel en concurrentie opzet met andere systemen. Dat vertaalt zich in de realiteit in een systeem waar burgers in eenzelfde straat heel andere rechten hebben en dat is een fundamenteel democratisch probleem.

Een tweede opvallend initiatief is de nadruk om vanuit Vlaanderen rechtstreeks te communiceren en te onderhandelen met Europa (Regeerakkoord Vlaamse regering, pg. 152). Hier zien we hoe de oneliner van De Wever en zijn kompanen over het verdampen van het Belgisch niveau geconstrueerd wordt door een heel concreet beleid. Er is met andere woorden niets spontaan aan dat ‘verdampen’, integendeel, het is het gevolg van een heel weloverwogen beleid. Men wil Vlaanderen erkend krijgen door Europa als een zelfstandig opererende entiteit: we vragen ‘aan de EU waar mogelijk informatie rechtstreeks aan Vlaanderen te bezorgen. We vragen dat de EU de eigen Vlaamse programma’s en plannen voor structurele hervormingen (zoals het hervormingsprogramma en het stabiliteitsprogramma) apart beoordeelt en afzonderlijke aanbevelingen doet’ (Regeerakkoord Vlaamse regering, pg. 152). Ook dat is nog niet voldoende voor deze regering, men wil ook een ‘versterkte Vlaamse vertegenwoordiging bij de EU’ (Regeerakkoord Vlaamse regering, pg. 152). Tevens wordt ‘bij de federale overheid’ aangedrongen ‘op een snelle en grondige aanpassing van het samenwerkingsakkoord inzake coördinatie en vertegenwoordiging in de EU’.

We zien dat Vlaanderen verder inzet op een eigen buitenlands beleid, een eigen EU-vertegenwoordiging los van het Belgische niveau en ‘de Vlaamse permanente vertegenwoordiger bij de EU moet structureel deel kunnen uitmaken van de Belgische delegatie in de Europese Raad en de ministerraden (Regeerakkoord Vlaamse regering, pg. 152). De erkenning van Vlaanderen als een natie los van België is een cruciale voorwaarde vooraleer de onafhankelijkheid kan uitgeroepen worden en de huidige Vlaamse regering is blijkbaar duidelijk van plan om hier in de volgende vijf jaar werk van te maken.

De constructie van een Vlaamse cultuur

Op basis van structuren alleen bouw je geen natiestaat. Of om het in de woorden van De Wever te zeggen: “er moet gewerkt worden aan de subjectieve natie.” De Vlamingen en migranten moeten zich Vlaming voelen. In tijden van superdiversiteit is die monoculturele en monolinguïstische samenleving verder weg dan ooit en de ‘etnoculturele’ natie vergt dan ook een zeer sterk ontwikkeld (en dwingend!) beleid. En ook daar trommelt deze Vlaamse regering zich op de borst. Alle mogelijke domeinen in de samenleving worden ingezet om dat subjectieve Vlaamse natiegevoel te realiseren. Bovendien zien we dat deze domeinen ook structureel heel wat middelen verliezen. Ze krijgen dus én een nieuwe rol opgelegd én worden verplicht om zich daar voor een groot deel op toe te leggen om de werking draaiende te houden.

In die vervlaamsingspolitiek kunnen we drie doelgroepen onderscheiden. Ten eerste de ‘etnoculturele Vlamingen’, ten tweede worden ook de inwoners van Brussel en de Vlaamse rand geviseerd en de laatste doelgroep bestaat uit de migranten.

De vervlaamsingspolitiek voor de Vlamingen

Deze vervlaamsingspolitiek is gericht op alle inwoners van Vlaanderen. Ze is inclusief en niet specifiek. Centrale doelstelling is het promoten en vrijwaren van ‘de Vlaamse cultuur’. In wezen gaat het uiteraard om de constructie van zo’n cultuur. De massamedia zijn de eersten die daarvoor ingezet worden. Zij moeten meebouwen aan die Vlaamse cultuur, aan de Vlaamse eigenheid. Daarom moet niet alleen ‘ingezet worden op Vlaamse en Nederlandstalige producties en muziek’ en dit tijdens zenduren met ruim bereik en in verschillende genres’, maar deze moeten ook op lokale radiozenders maximaal beluisterbaar zijn, want zij ‘zijn verbindend’ (Regeerakkoord Vlaamse regering, pg. 137). Tevens moet de openbare omroep de viering van de Vlaamse Feestdag, die de Vlaamse regering jaarlijks zal organiseren in de vorm van een ‘breed toegankelijke 11 juli-viering op de Brusselse Grote Markt, een Vlaams volksfeest’, voorzien van maximale zichtbaarheid in de media (Regeerakkoord Vlaamse regering, pg. 16).

Het speerpunt van die medialuik zit hem in een steun aan de Vlaamse audiovisuele sector: ‘investeren in kwalitatieve producties van eigen bodem is immers de beste garantie tegen verdrukking, inhoudelijke verarming en verlies van culturele eigenheid door massale import van internationale “mainstream” content via nieuwe internationale distributiekanalen en -platformen’ (Regeerakkoord Vlaamse regering, pg. 138).

Niet alleen de media en audiovisuele sector worden belast met deze vervlaamsingspolitiek, ook het socioculturele middenveld moet zich inschakelen. We zagen al dat het zich nu in een vrije markt moet gaan bewegen, maar die markt blijkt tezelfder tijd niet zo vrij te zijn. Dit deel van het middenveld moet immers ‘zijn voortrekkersrol als bruggenbouwer in de samenleving bevestigen’ (Regeerakkoord Vlaamse regering, pg. 133). Het middenveld moet dan niet zozeer een kritische rol vervullen of de spreekbuis zijn van de civiele maatschappij, maar moet verbindend werken, ze moeten ‘blijven zorgen voor ontmoeting, ontspanning, gemeenschapsvorming, zelfontplooiing, sociale innovatie en creatief denkvermogen’ (Regeerakkoord Vlaamse regering, pg. 133). En ook sport wordt ingezet voor de bevordering van de sociale cohesie (Regeerakkoord Vlaamse regering, pg. 139). Dus: de cultuurmarkt is niet vrij, maar wordt meer dan ooit van bovenuit inhoudelijk aangestuurd; wie die sturing weigert, is niet “concurrrentieel” en zal dan ook de survival of the fittest (zoals Minister Gatz het noemde) niet aankunnen. Van vrijheid op deze cultuurmarkt is in de feiten geheel geen sprake meer.

Het sluitstuk van deze algemene vervlaamsingspolitiek is niet verwonderlijk weggelegd voor erfgoed. Dat erfgoed wordt meteen ook begrepen als het ‘etnocultureel’ Vlaams erfgoed: ‘ons erfgoed vormt, als getuige van ons verleden, de basis van onze gemeenschappelijke identiteit.’ (Regeerakkoord Vlaamse regering, pg. 133). En het is die identiteit die als basis fungeert voor de vervlaamsingspolitiek in Brussel en ten aanzien van migranten.

De vervlaamsingspolitiek voor Brussel

Brussel krijgt een vrij centrale plaats in het regeerakkoord en de Vlaamse regering ontwikkelt en bestendigt een beleid dat Brussel beschouwd als een deel van Vlaanderen. ‘Brussel wordt vastgehouden als hoofdstad van Vlaanderen en de band tussen Brussel en Vlaanderen moet versterkt worden’ (Regeerakkoord Vlaamse regering, pg. 14). Ook dit zit geheel in lijn met de officiële visie van N-VA over Brussel. Brussel moet, bij een eventuele onafhankelijkheid van Vlaanderen, onder een gezamenlijk beleid komen te staan van Vlaanderen en Wallonië, en zal dus haar autonomie verliezen. De Vlaamse regering ziet het dan ook als haar taak om Brussel te claimen en de Vlaamse invloed in Brussel te versterken.

Het Nederlands moet daarom terug aanwezig zijn in Brussel. Gezien de absolute minderheidspositie van het Nederlands (zelfs in de meest optimistische cijfers is slechts een 6 à 7% Nederlandstalig) moet er dan ook ingezet worden op ‘een taalpromotiebeleid en het voorzien van een voldoende aanbod Nederlands als Tweede Taal’. Het Nederlands moet niet bewaard worden, maar geïntroduceerd worden en dat moet afdwingbaar gemaakt worden door met de ‘verenigingen die we ondersteunen […] klare afspraken [te maken] over het gebruik van en communicatie in het Nederlands’ (Regeerakkoord Vlaamse regering, pg. 16).

‘We zullen de naleving van de taalwetgeving in Brussel actief opvolgen, en ondersteuning bieden aan burgers die het slachtoffer zijn van taalwantoestanden in Brussel, in het bijzonder in de ziekenhuizen, in de welzijnsvoorzieningen (in het bijzonder de voorzieningen erkend door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie), bij de politie, bij de brandweerdiensten, en bij de lokale besturen. We gebruiken daarvoor onder meer de dienstverlening van het Steunpunt Taalwetwijzer en het Vlaams Meldpunt taalklachten in de Brusselse ziekenhuizen’ (Regeerakkoord Vlaamse regering, pg. 16).

En uiteraard zien we dat ook hier de socioculturele sector wordt ingezet voor deze vervlaamsingspolitiek. ‘De door de Vlaamse overheid bestuurde en meebestuurde culturele instellingen (Muntpunt, Ancienne Belgique, Kaaitheather, KVS, Beursschouwburg, …) tonen zich als Vlaamse instellingen in Brussel en maken zich kenbaar als Ambassadeurs van het Vlaamse cultureel beleid.’ (Regeerakkoord Vlaamse regering pg. 15). Topinstellingen als de KVS en de Ancienne Belgique moeten zich niet richten op de kosmopolitische en superdiverse stad die Brussel is, maar ze bedden zich ‘in de ruime Vlaamse gemeenschap te Brussel in en werken daarbij structureel samen met andere Nederlandstalige actoren uit bijvoorbeeld het onderwijs en de socioculturele sector’ (Regeerakkoord Vlaamse regering, pg. 15)

Terwijl Franstalige Brusselaars moeten aangemoedigd worden om Nederlands te leren en door Vlaanderen gesubsidieerde instellingen moeten ingezet worden om een ‘Vlaamse aanwezigheid’ te construeren in Brussel, moeten nieuwkomers zich integreren in die te creëren Vlaamse gemeenschap in Brussel en Nederlands leren. Daarom blijft de Vlaamse regering ‘ijveren voor de invoering van verplichte inburgering in Brussel’ en ‘voor toeleiding naar lessen Nederlands’ (Regeerakkoord Vlaamse regering, pg. 15). De ironie dat nieuwkomers zich moeten inburgeren in ‘een gemeenschap’ en ‘een taal’ die nagenoeg niet aanwezig zijn in Brussel, wordt niet opgemerkt.

De vervlaamsingstrijd stopt niet in Brussel, ook de 19 gemeenten van de Vlaamse rand – een traditioneel strijdtoneel van de Vlaamse beweging – wordt opgenomen in het beleid van de Vlaamse regering. Daar moet men strijden tegen de ‘ontnederlandsing , internationalisering en verstedelijkingsdruk met gevolgen voor de grond- en woonprijzen, mobiliteitsproblemen, bijzondere noden op het vlak van onderwijs, kinderopvang, sociale en welzijnsvoorzieningen, enz.’ (Regeerakkoord Vlaamse regering, pg. 17).

De vervlaamsingspolitiek voor de Ander

De laatste doelgroep van deze vervlaamsingspolitiek en misschien wel de cruciaalste, is de migrant of de allochtoon. In tijden van globalisering en superdiversiteit is de homogene, monoculturele en monolinguïstische natie verder weg dan ooit. Om in die context een homogene natie te scheppen, is er behoorlijk wat werk nodig. Migratie moet zoveel mogelijk tegengehouden worden, tenzij als het ‘de economie helpt’ (Regeerakkoord Vlaamse regering, pg. 36). Eenmaal de migrant inwoner is van ons land, dan moet deze een ‘Vlaming onder de Vlamingen worden’, hij mag dan wel zijn “eigenheid” hebben, hij moet vooral integreren en inburgeren in ‘de Vlaamse cultuur’ en uiteraard de Nederlandse taal verwerven. De identiteit en cultuur waarnaar die nieuwkomer zich moet oriënteren is de klassieke Vlaamse gemeenschappelijke etnoculturele identiteit die voortvloeit uit ons verleden:

‘Het doel van het inburgering- en integratiebeleid is tot meer samenhorigheid te komen tussen allen die een gemeenschappelijke toekomst in Vlaanderen hebben, op basis van een gemeenschappelijke sokkel van waarden, fundamentele rechten en vrijheden.’ (Regeerakkoord Vlaamse regering, pg. 128).

Het opmerkelijke aan dit citaat is, is dat het de enige keer is dat men spreekt over rechten in combinatie met allochtonen of migranten. Rechten, waarden en vrijheden worden voorgesteld als de gemeenschappelijke sokkel van de Vlaamse cultuur, een Vlaamse cultuur die zij zich eigen moeten maken. De rest van het regeerakkoord spreekt in eerste instantie over de plichten van deze doelgroep. En die plichten worden verstrengd. ‘Voor inburgeraars waarvoor de verplichte deelname aan inburgering van toepassing is, voeren we de vervanging van de bestaande inspanningsverplichting door een resultaatverbintenis’ (Regeerakkoord Vlaamse regering, pg. 130). Nieuwkomers moeten niet alleen bereid zijn om inburgeringslessen te volgen, ze moeten nu slagen voor een examen, en om dat afdwingbaar te maken moeten er consequenties verbonden worden aan het niet slagen.

Het inburgeringsbeleid maakt ‘hun’ rechten voorwaardelijk. Zij zitten aan de plichtenkant van het verhaal. Zo moeten nieuwkomers niet alleen voldoen aan de inschrijvings- en toelatingscriteria om een sociale woning te mogen huren, ze moeten ook slagen voor een test Nederlands vooraleer ze in aanmerking komen (Regeerakkoord Vlaamse regering, pg. 93). Deze extra verplichtingen schaden het grondwettelijke gelijkheidsbeginsel en ondermijnen het recht op wonen.

Deze Vlaamse regering rijdt voor de (ondernemende) Vlamingen en enkel als migranten zich schikken naar de dominante cultuur, dan worden ze getolereerd. ‘De Vlaamse cultuur’ is de norm en wordt als neutraal bestempeld en als ‘zij’ niet voldoen aan de norm, dan worden ze uitgesloten.’ Zo installeert de Vlaamse regering een neutraliteitspolitiek voor haar ambtenaren: ‘we waken erover dat dienstverlening van de Vlaamse overheid aan de burgers neutraal is en als neutraal ervaren wordt. De leidende ambtenaren zorgen ervoor dat voor de ambtenaren die in contact staan met het publiek aan deze vereiste voldoen.’ (Regeerakkoord Vlaamse Regering, pg. 12). Het discours van Etienne Vermeersch aangaande een hoofddoekenverbod echoot hier door. De vraag is dan hoe een moslima een neutrale ambtenaar moet zien? Dergelijke beleidsmaatregel ondermijnt meteen ook de geloofwaardigheid van het voornemen om meer allochtonen bij de overheid aan te werven.

Het kan echter nog erger. Zo zien we dat de allochtonen als doelgroep geschrapt worden uit het doelgroepenbeleid ten aanzien van de arbeidsmarkt (Regeerakkoord Vlaamse regering, pg. 33). Nochtans hebben zij met een werkzaamheidsgraad van niet meer dan 46% meer dan ooit nood aan een specifiek beleid. Hun positie in Vlaanderen is overigens de slechtste van heel Europa.

Deze concrete daden staan in schril contrast met de vaagheid als het over diversiteitsbeleid gaat. Dan zijn er geen concrete maatregelen, maar enkel intenties. Dan lezen we frasen als ‘We streven naar ….’, ‘We hebben aandacht voor….’ (Regeerakkoord Vlaamse regering, pg. 122) en ‘waakt de Vlaamse regering’ (Regeerakkoord Vlaamse regering, pg. 127). En als er concrete acties beschreven zijn dan vertrekken ze nog altijd van de klassieke premisse: het ligt aan hen. Ze kunnen dan maar geholpen worden via ‘het activerings-en competentiebeleid’. Concreet zet men ‘sterker in op een geïntegreerd taalbeleid en compententieversterkende acties en specifieke toeleidings-en werkervaringstrajecten’ (Regeerakkoord Vlaamse regering, pg. 35).

De bestrijding van discriminatie komt slechts als laatste maatregel naar voor en ook daar lezen we niets concreets. Er wordt enkel melding gemaakt van het ‘preventief als curatief’ bestrijden van discriminatie (Regeerakkoord Vlaamse regering, pg. 35). Zoals de laatste tien jaar gaan we sensibiliseren, remediëren en bemiddelen. Over een juridische strijd tegen discriminatie wordt niet gerept, laat staan dat praktijktesten vermeld worden. Voor de (laaggeschoolde) allochtone werkzoekende ziet het er dus allesbehalve rooskleurig uit: de steunmaatregelen verdwijnen, de schuldtoewijzing blijft, net zoals de niet-efficiënte strijd tegen discriminatie.

Een gelijkaardig verhaal zien we als we naar het vooropgestelde Gelijke Kansenbeleid kijken. Daar is geen enkele structurele, bindende noch concrete maatregel te vinden ten aanzien van de werkgevers. De eerste prioriteit van het Gelijke Kansenbeleid is ‘het streven’ van de Vlaamse regering naar een meer evenwichtige participatie in advies en bestuursorganen bij de overheid, maar nergens lezen we over bindende streefcijfers, en concrete cijfers. Het blijft bij ‘streven’, ‘werk maken van’, ‘inzetten op’ en ‘waken over’.

Een Vlaanderen van verliezers

De Newspeak spat van de pagina’s, maar de logica is nu glashelder. Het gehele akkoord stoelt op neoliberale en nationalistische logica. De economie doordringt elk domein van de samenleving. Van onderwijs over landbouw tot cultuur, elk domein moet functioneren volgens de neoliberale principes en moet functioneren ten dienste van ‘de economie’. Onderwijs moet geschoolde en kant-en-klare arbeidskrachten afleveren, universiteiten en hogescholen moeten aan onderzoek doen in dienst van economische innovatie. De landbouw moet fungeren als een concurrentiële agro-industrie. De socioculturele sector moet zich vermarkten en inschakelen op de Vlaams-nationalistische strategie.

De neoliberale staat is geen instrument om de rechten van de burgers te garanderen, maar moet eerst en vooral de concurrentiepositie en de winsten van de bedrijven garanderen. Deze regering herverdeelt van de gewone mensen naar ‘de economie’. Dat is een klassiek neoliberaal recept. De werkgevers krijgen vrij spel, worden op hun wenken bediend om hun ‘concurrentiekracht’ (lees winstcijfers) veilig te stellen. Het regeerakkoord is zeer concreet en uitgebreid als het over economie gaat. Dan lezen we welke projecten ondersteund worden, welke concrete maatregelen opgestart zullen worden, wat bestendigd wordt en wat afgeschaft wordt.

Kijken we naar de sociale thema’s, dan zien we een heel ander taalgebruik. Dan blijft het bij vage, algemene en abstracte doelstellingen. De beschrijving van het armoedebeleid is hierbij tekenend: ‘de Vlaamse Regering’, zo staat er, ‘gaat in tegen mechanismen die armoede veroorzaken en stimuleert dat mensen zelfredzaam worden’, Dat eerste, zo weten we al, betekent dat men bedrijven zal steunen in hun winsthonger; het tweede, zo weten we, betekent dat men allerhande steunende voorzieningen afbouwt of schrapt.

Maar toch, ‘er worden concrete doelstellingen geformuleerd over elk van de grondrechten.’ Dit vage taalgebruik verbergt echter een harde realiteit: er wordt bespaard op de collectieve voorzieningen zoals openbaar vervoer, Kind & Gezin en de openbare omroep. De zorgverzekering wordt dan weer duurder. De huurcontracten van de sociale woning worden opzegbaar na 3, 6 en 9 jaar. Het inschrijvingsgeld van de hogescholen en universiteiten wordt verhoogd. Al snel komen deze maatregelen de gewone gezinnen heel duur te staan – de cijfers daarover circuleren en zijn moeilijk te betwisten. De besparingen worden afgewenteld op de gewone mens en geïnvesteerd in ‘de economie’.

Terwijl de werkgevers moeten gevrijwaard worden van regulering en de hele overheid gemodelleerd wordt ten bate van die ondernemers, worden de burgers en zeker migranten overladen met reguleringen. Daar wordt steeds weer ingezet op meer controle en repressie, op dwang en bestraffing. Zo worden ‘de opvolging en controle van de beschikbaarheid van de werklozen’ versterkt met, als het kan, ‘administratieve controle en sancties’. Hiervoor wordt binnen de VDAB een nieuw orgaan geïnstalleerd dat zelfstandig opereert. Een sociale huurwoning wordt slechts met tijdelijke contracten ter beschikking gesteld na het voldoen van de inschrijvings- en toelatingscriteria en er wordt verder ingezet op het bestrijden van ‘elke vorm van fraude’. Hier bedoelt men vanzelfsprekend enkel sociale fraude.

Het is een beleid dat herverdeelt van de gezinnen naar de werkgevers en dus onvermijdelijk ongelijkheid realiseert. Ongelijkheid tussen werkgevers en werknemers, tussen eersterangs-Vlamingen en tweederangs-Vlamingen, tussen Vlaamse Brusselaars en Waalse en Brusselse Brusselaars, in het kader van de Vlaamse sociale bescherming. Niet alleen de kloof tussen arm en rijk wordt verdiept, ook de kloof tussen de ‘etnoculturele Vlaming’ en ‘de (nieuwe) Belgen’ wordt verder uitgegraven.

Het voordeel van het huidige akkoord is dat, als men eenmaal de orwelliaanse Newspeak achter zich laat, het een heel duidelijk akkoord is. Dat is dan meteen ook het laatste voordeel. De storm die men ontketent met dit document zal, als het gerealiseerd wordt, de hele samenleving hertekenen. Het is hoog tijd dat de burgers wakker worden en hun recht op verzet opnemen vooraleer het te laat is. Vooraleer ze wakker worden in een koud, kil en arm Vlaanderen, een Vlaanderen van verliezers, beheerd door een kleine welvarende elite. 

Ico Maly (1978) is doctor in de cultuurwetenschappen. Hij is coördinator van Kif Kif en gastprofessor Politiek en Cultuur aan het Rits. Hij schreef o.a. N-VA | Analyse van een politieke ideologie (EPO, 2012) en De beschavingsmachine. Wij en de islam (EPO, 2009). Samen met Jan Blommaert & Joachim Ben Yakoub schreef hij het boek Superdiversiteit en Democratie (EPO, 2014)

take down
the paywall
steun ons nu!