De
voorbije jaren werden verschillende landen in het Midden Oosten
gebombardeerd. Steeds waren de Amerikanen daarbij betrokken. Maar dat
leverde niet zoveel op. Eigenlijk nam het geweld enkel toe door de
bombardementen.
Enkele voorbeelden:
- Na
de aanslagen van elf september bombardeerden de Verenigde Staten
Afghanistan. Ze wilden de Taliban bestrijden die daar de macht had.
Het bleef niet bij bombardementen. Het land werd ook veroverd door de
Verenigde Staten. Maar veel effect had dat niet. Vandaag controleren
de Taliban nog steeds grote delen van Afghanistan. De situatie in
Afghanistan blijft ook erg onveilig.
- De
Verenigde Staten vielen ook Irak binnen. Maar na de inval kwam Irak
in een bloedige burgeroorlog terecht. Door die oorlog werd Irak een
toevluchtsoord voor terroristische groepen. En dat terwijl de
Verenigde Staten Irak waren binnengevallen om een einde te maken aan
het terrorisme.
- In
2011 bombardeerde Westerse landen Libië. Bedoeling was om de
Libische leider Khadafi van de macht te verdrijven. Maar sinds de
bombardementen is het niet meer rustig geweest in Libië. Er zijn
verschillende groepen in het land die voortdurend met elkaar
strijden.
Bommen gooien lijkt dus niet veel uit te maken.
Meestal verslechtert de situatie dan. Oorlog kan het terrorisme niet
stoppen. De ervaring leert dat oorlog meestal voor nog meer
terrorisme zorgt. Daarom lijkt het bombarderen van IS
niet zo’n goed idee.