Opinie - Dominique Willaert

Luidop spreken en niet angstvallig zwijgen

De voorbije maanden is er flink gedebatteerd over de politieke rol die het maatschappelijke middenveld de voorbije decennia heeft ontwikkeld en welke posities het in de toekomst kan en moet durven innemen. Daarbij voegt zich nu een standpunt dat consequenties uit historische ontwikkelingen in kaart brengt – en dat "het middenveld" zelf herdefinieert. Daarin is weer plaats voor het ideaal en voor de systemische verandering.

maandag 15 september 2014 10:43
Spread the love

Pascal Debruyne en Bart Van Bouchaute publiceerden in DeWereldMorgen en in Oikos een tekst waarin ze het middenveld uitdagen om zijn politieke opdracht te herdenken in functie van het nieuwe regeringsbeleid dat er zowel op Vlaams als Federaal niveau zit aan te komen. In de vorm van opmerkingen en aanvullingen op hun bijdrage wil ik graag het debat over de politieke opdracht van het maatschappelijke middenveld voeden.

Wat verstaan we onder middenveld?

In veel gesprekken en teksten gebruiken we het begrip “middenveld” zonder dat we dit helder definiëren. Wat bedoelen we ermee? De talloze organisaties en verenigingen die als een soort brug tussen de overheid en de burger fungeren? En kiest dit middenveld ook om als buffer tegen de markt te fungeren? Zijn dit de grote en gekende sociale bewegingen, de ngo’s, de vak- en milieubewegingen, de vredesbewegingen maar ook werkgeversverenigingen en de diverse Kerken?

En wat met de talloze buurtcomités en de nieuwe bewegingen die in het kielzog van de andersglobalisten en de Indignados- en Occupybeweging zijn gegroeid? Wat met de zelforganisaties en andere groepen die vooral burgers van niet Belgische origine vertegenwoordigen? Hebben ook zij een stem in het bijzonder rijke en gediversifieerde maatschappelijke middenveld?

Ik wil de term problematiseren omdat je moeilijk een analyse kan maken wanneer je het middenveld als een homogene groep beschouwt. Sommige organisaties zijn klein maar dynamisch en heel sterk gepolitiseerd, andere organisaties hebben een rijke historische achtergrond en veel leden maar durven vandaag minder dan vroeger hun politieke opdracht opnemen. Zijn het de burgers die lid zijn van of actief zijn binnen een organisatie zich “middenveld” noemen of zijn het eerder de professionals die zich als onderdeel van het middenveld beschouwen?

Wat met de vele niet of minder sterk georganiseerde burgers? Burgers die dus geen lid zijn van een jeugd- of milieubeweging, niet aangesloten zijn bij een vakbond? Wie zijn de woordvoerders van het middenveld en de belangen van wie behartigen ze? Die van de eigen beweging of vereniging of die van een beperkte of heel brede groep van burgers? Er is wellicht ook een belangrijk onderscheid tussen de aan een zuil gebonden organisaties en de historisch recentere en meer politiek ongebonden organisaties. En wat met burgers die de steeds grotere wordende groep rechtelozen (bv. mensen zonder papieren) tracht te organiseren en te verdedigen?

De cultuur, de structuur en de visie en missie van de bonte groep organisaties en actoren is zo divers dat het moeilijk is om een globale en vastomlijnde analyse te maken. Misschien vervangen we het begrip “middenveld” beter door “civil society“. “Civiele maatschappij” biedt het voordeel dat de term in de eerste plaats naar de burgers verwijst in plaats van naar het amorfe “midden”. De civiele maatschappij wordt dan een brede gemeenschap van burgers en actoren die, in weerwil van wat de rechterzijde beweert, niet hun eigenbelang maar wel de sociale, ecologische en economische grondrechten van de burgerbevolking verdedigen.

Welke opdrachten heeft het middenveld?

In de tekst van Pascal Debruyne en Bart Van Bouchaute wordt benoemd dat het middenveld drie opdrachten heeft: ontmoeting organiseren, dienstverlening verzorgen en politieke belangen behartigen. Vraag is op welke manier de diverse actoren uit de civiele maatschappij zich tot deze opdrachten verhouden? En of er niet enkele cruciale opdrachten ontbreken in de opsomming? Kiest het middenveld om burgers zich vrijwillig te laten verenigen, werkt het middenveld aan een versterking van de sociale cohesie, nemen ze deel aan het proces rond het beleid en legitimeren ze dit beleid ook ten aanzien van de achterban?

Beschouwen we de burgers in hoofdzaak als leden, coöperanten, aandeelhouders, consumenten of eerder als burgers met grond- en basisrechten die we willen verdedigen? Wil het middenveld het beleid inspireren, doeltreffend en efficiënt maken, of wil het middenveld het beleid ook veranderen? En hoe wijzigt de opdracht van het middenveld wanneer de overheden steeds meer verantwoordelijkheid naar de individuele burger en de markt doorschuiven? Hoe wil of kan het middenveld reageren wanneer als gevolg hiervan vooral de positie van maatschappelijk kwetsbare burgers in het gedrang komt?

De discussie over de politieke rol die het middenveld kan spelen, wordt dus in sterke mate bepaald door de opdrachten die het middenveld al dan niet opneemt. En hier knelt het schoentje. Sommige actoren uit de civiele maatschappij kiezen niet (langer) om de fundamentele grond- en burgerrechten van de inwoners van dit land te verdedigen, maar opteren voor een beheersmatige en uitvoerende rol. Deze organisaties zijn dikwijls partner geworden van het beleid. Sommige arbeidsbemiddelaars bijvoorbeeld voeren ten aanzien van jonge werklozen mee het activeringsbeleid uit – dat niet de werkloosheid en het tekort aan jobs problematiseert, maar eerder het gedrag en de houding van deze jongeren.

In een ander voorbeeld verwijs ik naar de duizenden inwoners die niet over legale verblijfspapieren beschikken en door de officiële hulporganisaties niet ondersteund mogen worden. De burgers en gezinnen van wie hun asielaanvraag werd afgewezen overleven quasi zonder rechten op ons grondgebied. Het vigerende asielbeleid produceert op die manier massale uitsluiting en armoede in onze grote steden net omdat het verbiedt om legale ondersteuning toe te laten. Sommige actoren uit het middenveld kiezen dan maar om op basis van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens deze rechteloze burgers toch te ondersteunen.

De sterke afhankelijkheid van subsidies samen met het aanvaarden van de marktprincipes maakt dat heel wat middenveldorganisaties een soort onderaannemer van de overheid zijn geworden. Is dit geen fundamentele aantasting van de uitdaging en opdracht van het brede middenveld om het evenwicht tussen de overheid, markt en de burger te bewerkstelligen? Belangrijk is om na te gaan op welke manier de burgers zelf betrokken worden bij het aflijnen van de opdracht(en).

Hebben we zicht op en bestaat er onderzoek over de manier waarop middenveldorganisaties de burgers (hun leden, hun achterban) betrekken bij de keuzes die worden gemaakt? Keuzes die betrekking hebben op de thema’s waar men wil rond werken, de wijze waarop men zich tot de overheden wil verhouden en de manier waarop men al dan niet actie wil voeren? Wordt dit alles met de burgers die men meent te vertegenwoordigen al dan niet onderhandeld of gaat men ervan uit dat wie zijn of haar lidgeld betaalt carte blanche geeft aan de professionals?

Er is dus nood aan verfijnd en diepgravend onderzoek naar de opdrachten die het klassieke en nieuwe middenveld zichzelf wil toe-eigenen of laten opleggen en de gevolgen die dit heeft in de manier waarop de politieke rol en opdracht wordt opgenomen en gerealiseerd.

Welk mens- en maatschappijbeeld en welke politieke idealen hanteert en verdedigt het middenveld?

Een belangrijke verschuiving – ook binnen de civiele maatschappij – is die in de richting van een postpolitieke samenleving. Politieke idealen als het streven naar sociale rechtvaardigheid, het geloof in de noodzaak van herverdeling van welvaart en rijkdom, het geloof en verdedigen van het gelijkheidsbeginsel zijn de voorbije decennia fel afgezwakt. Steeds vaker zie je organisaties en professionals, maar ook burgers zichzelf omschrijven in termen van ‘neutraliteit’. ‘”Wij zijn een neutrale organisatie” luidt dan het credo. Politieke leerstelsels (marxisme bv.), de verschillende ideologieën (socialisme, neoliberalisme,…) werden in de opleidingen en het brede vormingsaanbod vervangen door het inzetten op het aanleren van agogische vaardigheden.

Die verschuiving hangt heel sterk samen met wat de socioloog Richard Sennett als The Fall of Public Man omschrijft. Sennett beschrijft hoe het publieke domein wordt gedomineerd door een bijna pathologische obsessie met particuliere emoties en eigen levensgeschiedenissen. De opdringerige aanwezigheid van privézaken in het publieke en politieke debat noemt Sennett “de tirannie van intimiteit”. Gevolg hiervan is het grote gebrek aan oriëntatie en machteloosheid van veel burgers.

De politieke arena is steeds minder een plaats voor ideeënstrijd en steeds vaker een plek waar mensen zichzelf etaleren en promoten. We investeren steeds minder in zaken die wat geduld en intellectuele inspanning vergen. Ook voor tegenstrijdigheden en subtiliteiten is er te weinig plaats.

De vorm is belangrijker geworden dan de inhoud. Jezelf goed verkopen is een belangrijker eigenschap dan een goed onderbouwd argument. Een cultuur van dialoog, discussie en interactie is stilaan verschoven in de richting van een cultuur waarin jezelf tentoonstellen de belangrijkste bezigheid is geworden. De parlementaire democratie is hiervan een afspiegeling. Politici verkopen eerder zichzelf dan hun ideeën (in zoverre zelfs dat je je kan afvragen of ze nog wel politieke ideeën en idealen hebben). Hoe komt het dat onze grondwet zo weinig wordt aangewend als onderwerp van discussie en politieke strijd?

Deze belangrijke verschuiving heeft een ingrijpende impact op de rol en de positie van het brede en gelaagde middenveld. De sterk toegenomen individualisering en vermarkting maken dat het streven naar emancipatie, naar sociale mobiliteit meer en meer plaatsmaakt voor een disciplinerende en moraliserende aanpak. Moeilijke cliënten en patiënten komen op een zwarte lijst terecht en worden van het kastje naar de muur gestuurd, lastige leerlingen wordt de deur gewezen, psychiatrische patiënten worden vaak niet langer behandeld maar geïnterneerd, werklozen worden geschorst, activisten worden gecriminaliseerd. De klassieke middenveldorganisaties lijken soms heel tolerant ten aanzien van de groeiende ongelijkheid en chronische discriminatie van bepaalde bevolkingsgroepen.

Inkomensongelijkheid, discriminatie op de werkvloer, het gebrek aan jobs voor jongeren, de fiscale wanverhouding in de wijze waarop arbeid en kapitaal worden belast, zorgen vandaag te weinig voor oprechte verontwaardiging en de bereidheid tot verzet en strijd voor betere bestaansvoorwaarden voor de burgers die we beweren te vertegenwoordigen. Een belangrijk element in het onderzoek en de discussie is dus de vraag of en welke maatschappelijke en politieke idealen de diverse middenveldorganisaties nog durven en willen verdedigen. Als het versterken van de sociale cohesie het belangrijkste ideaal blijkt te zijn, is er weinig tot geen ruimte voor een tegensprekelijk debat.

Het zich bewust verzetten tegen onrechtvaardige maatregelen, tegen snoeiharde besparingen, tegen de uitsluiting en discriminatie van steeds meer burgers in de diverse domeinen: de arbeidsmarkt, de huisvesting, de gezondheidszorg,… staan niet altijd boven aan de agenda. Het ontbreken van scherpe en duidelijke idealen leidt niet zelden tot een sfeer waarbij kritiek en verzet wordt ingeruild voor een cultuur met verplicht ludieke acties onder het motto: “Wij willen niet tegen iets zijn, maar wel voor iets”.

Het DNA van heel wat middenveldorganisaties is de voorbije decennia sterk gewijzigd. Een deel van het klassieke middenveld durft en wil namelijk niet langer geloven in de noodzaak van een systemische verandering. In de beginselverklaring van het ABVV staat echter bijvoorbeeld nog steeds: “Het ABVV, rechtstreeks uitvloeisel van de georganiseerde werkende krachten, betoogt dat het syndicaal ideaal, dat de oprichting van een klasseloze maatschappij en de verdwijning van het salariaat beoogt, door een volledige omvorming der maatschappij zal verwezenlijkt worden”.

In het middenveld is er een heel grote spanning tussen die organisaties, professionals en burgers die de status quo verdedigen en diegenen die geloven in de noodzaak van radicale hervormingen. “Transitie” en “co-creatie” zijn de nieuwe orde- en modewoorden en “revolutie” werd de nieuwe scheldterm.

Om het anders te stellen: de diverse overheden bewaken heel sterk de politieke ruimte die het middenveld inneemt. Kritische vakbondsmedewerkers die politieke idealen verkopen die groter zijn dan de kleine revoluties worden veelal gedemoniseerd en verdacht gemaakt. Terwijl intellectuelen wereldwijd de dringende noodzaak tot een systemische omwenteling beargumenteren, wordt iedereen die dit in het middenveld in Vlaanderen verdedigt weggezet als gevaarlijk en extreem-links. Het middenveld lijkt dus vooral in een houdgreep van overheid en markt te zitten.

Een wezenlijk onderdeel van het onderzoek en de discussie moet gaan over de verhouding tussen enerzijds het verdedigen van de status quo en anderzijds het geloof in de noodzaak tot een systemische verandering.

De onderlinge concurrentie binnen het middenveld

Het grootste gevaar vandaag is misschien niet het het pakket maatregelen van de nieuwe regeringen, maar wel de onderlinge verdeeldheid en concurrentie binnen het middenveld. Het vraagt onderzoek om te kunnen inschatten op welke manier de diverse overheden deze onderlinge concurrentie bewust of onbewust aansturen. De wijze waarop organisaties worden gesubsidieerd, de manier waarop de verdeling van de beschikbare middelen plaatsgrijpt: ze vormen slechts één kant van het verhaal. Bepaalde organisaties krijgen vrij soepel hun middelen en zijn sterk bemand, anderen moeten het met veel minder middelen doen en moeten vaak knokken om te overleven.

Een ander element is het gegeven dat ook een deel van het middenveld het spel van de vrije markt heeft aanvaard. Dit leidt tot contracten “onder de prijs”, het wegkapen van professionals, het zoeken naar bedrijfssponsoring,… De sterke individualisering en het omhelzen van de marktprincipes maakt dat sommige actoren niet langer inzetten op het spreken en werken in termen van het algemene of collectieve belang, maar zich eerder gaan specialiseren en niches ontwikkelen. Het zichzelf tentoonstellen, het zichzelf in de vitrine plaatsen is noodzakelijk om in de markt en in the picture te blijven.

Vreemd genoeg zie je wellicht ongewild heel sterke ideologische tegenstellingen ontstaan. De adepten van transitie en believers in de nieuwe peer-to-peer-economie aanvaarden dikwijls zonder morren dat de publieke dienstverlening in sneltreinvaart wordt afgebouwd. Het eigen particuliere geloof en de eigen praktijk worden niet langer verbonden met het bredere maatschappelijke en sociaaleconomische verhaal.

Er is een immense verzameling aan particuliere belangen die door de trechter van de professionele programmatoren en managers van het maatschappelijke middenveld worden geperst. Om de zoveel tijd zie je dan bepaalde nieuwe ordewoorden opduiken. Gisteren “transitie”, vandaag “sociale innovatie” en morgen “de peer-to-peer-economie”. De vraag is in welke mate dit alles aansluit op de basisnoden en behoeften van de burgerbevolking.

Ongewild krijg je het fenomeen dat een jongere die dakloos is, zich in de namiddag zit te vergapen op een 3D-printer die in één of ander innovatief lab wordt tentoongesteld. Er is een tendens waarbij de middenveldorganisaties die inzetten op het bestrijden van structurele ongelijkheid het steeds moeilijker krijgen. Binnen het werkveld van armoedebestrijding bijvoorbeeld zijn de budgetten zo klein dat de organisaties amper aan effectieve armoedebestrijding toekomen en hun personeelsleden de schaarse tijd moeten investeren in het schrijven van dossiers op zoek naar projectmiddelen.

Terwijl het bestrijden van armoede vooral een structurele aanpak vergt, kiezen de overheden om vooral met projectsubsidies te werken. Deze subsidies zijn zo gering dat het middenveld uit zelfrespect en respect voor de armen deze subsidies linea recta aan de overheid zou moeten retourneren. Heel wat middenveldorganisaties signaleren dat de dossier- en planlast hen steeds sterker verhindert om kwaliteitsvol basiswerk te ontwikkelen. Als er dan al projectsubsidies komen, zijn deze meestal lager dan het bedrag dat werd aangevraagd en strikt noodzakelijk is om kwaliteitsvol werk te leveren.

Omdat een overkoepelend bewustzijn in het brede middenveld grotendeels ontbreekt, speelt het Mattheuseffect ook in het middenveld. Grote en sterkere organisaties hebben meestal personeel dat kan worden ingezet voor het schrijven van dossiers, voor het zoeken naar de noodzakelijke middelen, voor het netwerken, voor het inspelen op nieuwe tendensen en subsidiemogelijkheden – terwijl kleine organisaties jaar na jaar samen met de burgers uit hun achterban blijven knokken om te overleven. In het brede middenveld zijn er op vandaag te weinig coalities die streven naar onderlinge solidariteit of naar het elkaar versterken.

Het ontbreken van een gemeenschappelijke maatschappelijke agenda

De civiele maatschappij moet zich dringend bezinnen over hoe er een gemeenschappelijke maatschappelijke agenda kan worden ontwikkeld. Een agenda die als een soort tienpuntenplan fungeert en sterk inzet op datgene waar de burgers nood aan hebben en recht op hebben. Een gemeenschappelijke agenda voorbij de particuliere belangen en gericht op het ontwikkelen van een collectief gedragen actieplan.

We kunnen niet omheen de vaststelling dat ook in de Westerse wereld en in casu ons land we de voorbije jaren worden geconfronteerd met de systematische achterstelling en uitsluiting van een steeds grotere groep burgers. Het zullen niet alleen de nieuwe regeringen zijn die deze systematische achterstelling produceren.

De precarisering van steeds meer burgers is een proces dat een tijd terug werd ingezet en waar de sociaal- en christendemocratie mee verantwoordelijk zijn. Heel wat actoren uit het middenveld zijn te tolerant tegenover de sterk toegenomen precarisering, de discriminatie en het racisme op de werkvloer, in de publieke ruimte en in het publieke debat.

Heel wat structurele problemen die onze samenleving ontwrichten, leiden niet langer tot parlementair debat en discussie binnen het publieke domein. Wanneer we in de kranten lezen dat er in ons land het voorbije jaar 12.000 nieuwe miljonairs zijn bijgekomen, leidt dit tot wat ruis op Facebook – maar niet tot een parlementair debat of publieke verontwaardiging vanuit het middenveld. Het spectaculair gestegen aantal nieuwe miljonairs kunnen het kinderarmoedefonds spijzen met wat mecenaatscenten. Maar de kans is bijzonder klein dat de groei van de grote vermogens zal worden geproblematiseerd.

Wezenlijk aan het ganse debat over de politieke rol die het middenveld moet opnemen is de cruciale vraag in hoeverre het middenveld zich wil bevrijden uit de greep van de markt. Het marktdenken heeft zowat alles en iedereen in haar greep: van de diverse overheden, de middenveldorganisaties, tot de individuele burger.

Jonge mensen die gesocialiseerd zijn binnen dit soort cultuur kunnen zich zelfs niet eens een andere mogelijkheid of wereld voorstellen. Ze socialiseren in een omgeving waarbij mensen het gewend zijn om zichzelf en de andere in de eerste plaats als een consument te beschouwen. Waarden als vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid zijn niet langer de centrale waarden in de socialisatieprocessen van jonge mensen. Wij allen zijn hier mee voor verantwoordelijk, want de markt is niet een abstract iets, het zit in elk van ons, in elk van onze organisaties en alleen een oprechte bezinning en radicale zelfkritiek kan tot verandering leiden.

Een noodzakelijke verandering die ons samen moet doen zoeken naar welke centrale waarden terug als leidmotief kunnen fungeren, zowel in ons denken als in ons handelen. De enerzijds-anderzijds-houding is volgens mij geen optie. We moeten geloven in de noodzaak van een meer radicale omslag in de richting van ont-markting. De sleutelsectoren en -domeinen zoals onderwijs, gezondheidszorg, de energiesector, het openbaar vervoer, de kunst- en cultuursector, moeten uit de handen van de markt worden gehaald.

In de culturele sector betekent dit concreet dat men collectief het idee van bedrijfssponsoring en Tax Shelter in vraag stelt en erop aanstuurt dat de bedrijven in de eerste plaats op een correcte manier belastingen bijdragen, waarna de overheid de fiscale inkomsten via democratische besluitvormingsprocessen herverdeelt. Het Tax Shelter-verhaal binnen de filmwereld leert immers dat deze bedrijfssponsering niet als een investering maar als een superwinstgevende activiteit fungeert.

De verhouding van de media tot het middenveld

Als de civiele maatschappij een volwaardige plek verdient naast of tussen de overheid, de markt en de burgers, dan kan dit enkel wanneer dit middenveld door de media als een volwaardige partner wordt beschouwd. De voorbije decennia zijn heel wat media quasi volledig in handen van de markt terechtgekomen. Heel wat organisaties uit het middenveld slagen er niet langer in om hun agenda, hun acties, hun voorstellen in de media te zien verschijnen.

Wanneer Femma in een persverklaring een pleidooi houdt voor arbeidsduurvermindering, dan belandt dit in een artikeltje van vijf regels in onze kwaliteitskranten. Wanneer een vredesorganisatie een succesvolle actie opzet gericht tegen het beleid van de NAVO, dan halen die niet eens de krant. Wanneer de vakbond actie voert, krijg je vooral tegenstanders en misnoegde burgers in de krant, terwijl de opzet en duiding van de actie geen plaats in onze media krijgen.

Vanuit de media wordt het werk, de inzet, de praktijk, de acties vanuit de civiele maatschappij onvoldoende gecapteerd. De visie, de praktijk en de acties van de civiele maatschappij worden veelal uit de berichtgeving gehouden wegens te weinig sexy of te weinig polemisch.

Ook hier laat de civiele maatschappij kansen liggen. DeWereldMorgen, één van de weinige mediakanalen die wel plaats en ruimte biedt aan actoren uit het middenveld, is structureel ondergefinancierd. Grote middenveldorganisaties zien er blijkbaar de noodzaak niet van in om in te zetten op het ontwikkelen van een mediakanaal waar ze de kans krijgen om hun verhaal en dat van de vele stemlozen in kwijt te kunnen. De meeste organisaties blijven vasthangen aan hun eigen ledenblad of tijdschrift en voelen vooralsnog niet de noodzaak om samen met anderen aan een gezamenlijk blad of mediakanaal te werken.

Nog erger wordt het wanneer het middenveld haar actiestrategieën aanpast in functie van de zoektocht hoe je nog in de media geraakt. Dit leidt tot interne discussies waarbij klassieke strijd- en actievormen in vraag worden gesteld en de weg wordt ingeslagen van vrolijke en ludieke acties om zo de media te halen. Het middenveld zou een congres moeten organiseren over hoe ze opnieuw mediakanalen kan ontwikkelen waarlangs ze de burgers kunnen informeren en mobiliseren.

De leefwereld- en lijfstijlen, de verzuchtingen, de dromen en verlangens van veel burgers worden onvoldoende gerepresenteerd in onze klassieke media, ook niet binnen onze openbare omroep. Je kan pas een politieke rol spelen vanuit de civiele maatschappij wanneer je ook in de media de kans krijgt om praktijken en mensen te tonen en aan het woord te laten en voldoende tijd krijgt om dieper in te gaan op actuele thema’s en nieuwe toekomstperspectieven te articuleren.

Repolitisering van het middenveld

In hun tekst stellen Pascal Debruyne en Bart Van Bouchaute zich de vraag of het middenveld de creatieve potentie heeft om zichzelf te herdenken. Volgens mij moet in de eerste plaats de vraag gesteld worden of het middenveld bereid is om kleur te bekennen en zich al dan niet ideologisch te heroriënteren. Is het middenveld bereid om zich te verzetten tegen de kolonisering van het marktdenken en om Walter Zinzen te parafraseren: “Luidop en duidelijk spreken, niet angstvallig zwijgen, dat is wat we moeten doen in deze tijden waar de leugen te vaak regeert”. Het is geen optie om nog langer in vage en weifelende termen te spreken.

De verrechtsing is niet nieuw, het neoliberale project heeft al lang veel mensen en domeinen in haar greep. Ik ben zelf al een tijd actief in het middenveld en samen met vele anderen hebben we ons de voorbije jaren sterk ingezet om het middenveld in beweging te krijgen. Telkens viel op dat er een grote interesse en bereidheid is, maar evenzeer viel op dat veel organisaties in een ijzeren houdgreep zitten. Ze worden soms in de greep van hun Raad van Bestuur gehouden die vaak vanuit de partijpolitiek wordt aangestuurd of die bewust voor een pragmatische benadering kiest. Of ze zitten in de greep van een directie die eerder managers dan bezielers zijn.

Daarnaast is het een publiek geheim dat hoewel veel basiswerkers geloven in de noodzaak van pluralistische samenwerking over de grenzen van partijen en andere heilige huisjes heen, de verantwoordelijken binnen de diverse zuilen het streven naar pluralisme vaak ondermijnen of saboteren.

Wie actief is in het middenveld kent wellicht zelf voorbeelden van hoe samenwerking over de grenzen heen wordt afgeremd of ontmoedigd. Ik denk dat dit de stuiptrekkingen van ons nog steeds verzuilde landschap zijn. Aan de basis merk je echter dat steeds meer professionals en burgers het eens worden, dat we moeten durven inzetten op het geloven en streven naar een postkapitalistische samenleving.

Er zijn vandaag veel professionals en burgers die zelf aan den lijve hebben ondervonden of in hun omgeving opmerken dat heel wat grenzen zijn bereikt en het dringend tijd wordt voor de ontwikkeling van een nieuw en alternatief mens- en maatschappijbeeld. Het middenveld kan een cruciale rol spelen in de ontwikkeling van dit nieuwe mens- en maatschappijbeeld.

Maar het zal eerst de moed moeten opbrengen om zich los te maken van de partijpolitieke liaisons en het defensief verdedigen van het eigen huis, de eigen werking, de eigen praktijk. Het nieuwe mens- en maatschappijbeeld waar veel mensen naar verlangen, moet kunnen ontstaan over de grenzen van werkdomeinen en particuliere interesses en belangen heen.

Het nieuwe huis, dat er ongetwijfeld komt, moet over stevige fundamenten beschikken. Dit fundament houdt in dat er een open doch heel heldere visie moet komen op hoe we onze samenleving willen inrichten. Wanneer in de tekst van Debruyne en Van Bouchaute de analyse wordt gemaakt van de postpolitieke samenleving en het middenveld de vraag krijgt of en hoe ze willen repolitiseren, dan wordt het hoog tijd dat elke actor uit dit middenveld een helder antwoord formuleert.

Gelijkheid, rechtvaardigheid, solidariteit moeten opnieuw de ordewoorden worden die mensen mobiliseren en motiveren om zorg te dragen voor elkaar om op die manier samen toekomst te maken. We moeten opnieuw intolerant en verontwaardigd durven reageren op elke vorm van onrecht, ook als dit onrecht ons milieu en ecologisch systeem betreft. De mensen en organisaties die nu het verwijt krijgen dat ze radicaal en ontregelend werken, zijn veel minder radicaal dan diegenen die de status quo verdedigen.

Want wie de status quo verdedigt, kiest voor de radicale sociale, economische en ecologische catastrofe.

Dominique Willaert is actief binnen ‘Middenveld in Beweging’ en Victoria Deluxe, en hij is lid van de Vooruitgroep en van de Algemene Vergadering van DeWereldMorgen.

take down
the paywall
steun ons nu!