Samenleving -

Sociaal werkers in activeringsland: tot daar en niet verder

We leven in een activeringsland. De arbeidsmarkt flexibiliseert voortdurend en de werkloosheid piekt. Het antwoord hierop is dubbel. Er was nog nooit zoveel begeleiding voor de vele werkzoekenden, maar ook de controle op wie geen werk heeft nam gevoelig toe. Deze praktijk staat in het teken van een activeringsideologie.

dinsdag 9 september 2014 09:46
Spread the love

Die piste van de controle krijgt steeds meer publieke steun. Het idee dat de werkloze
zijn situatie vooral aan zichzelf te danken heeft, is gemeengoed
geworden. Ook heel wat arbeidsmarktconsulenten en -begeleiders
denken er zo over. Werkloosheid en zelfs armoede lijkt vooral een
kwestie van kansengroepen, knelpuntvacatures en het vinden van de
juiste ‘match’.

Wie er de cijfers bijneemt, ziet echter snel dat
vijftien jaar volgehouden activeringsbeleid niet heeft gezorgd voor
een significante daling van de werkloosheid: 6,43% in 2000 en
7,49% in 2013,
aldus de VDAB-statistieken. Voorlopig is er van een grondige
bijsturing nog geen sprake. Het activeringsbeleid wint elk jaar aan
kracht en snelheid. Hoewel kritiek meer dan ooit noodzakelijk is,
blijft ze schaars. Zowel op het publieke forum als op de plekken
waar de eigenlijke activering plaatsvindt.

Verrassende
ontmoeting

Deze
bijdrage volgt op een initiatief van ‘de Lege Portemonnees’, een
Oost-Vlaams netwerk van individuen en organisaties die de strijd
tegen armoede en uitsluiting warm wil houden.
Een
kleine twee jaar
geleden
kwamen aan de Hogeschool Gent tweehonderd sociaal werkers en
werklozen samen voor een dag over het Vlaamse activeringsbeleid
onder de titel Activering
zoals
het is…(over)leven op de arbeidsmarkt
. Op tafel lagen enkele vaak genegeerde
thema’s zoals onbetaalde arbeid, onzichtbaar werk en het woekerende
uitbestedingsbeleid.

Werklozen en mensen in armoede
kregen er de kans om eindelijk op gelijke voet de dialoog met sociaal
werkers en beleidsverantwoordelijken aan te gaan. Enkele boeiende
discussies leidden tot een voor ons onverwacht besluit: blijkbaar
ligt het sociaal werk behoorlijk in de knoop met het
activeringsbeleid. Want als het over activering gaat, dan leven er
heel wat verschillen tussen sociaal werkers. Die verschillen komen
nog te weinig aan het licht.

Daarom vinden wij het noodzakelijk om het debat over de verhouding tussen
sociaal werk en activering aan te gaan. Zeker nu het belang van
activering toeneemt en de arbeidsmarkt steeds nadrukkelijker aanklopt
bij de poorten van het jeugd- en welzijnswerk. Uiteraard is zo’n
kritische zelfreflectie moeilijk: we moeten onszelf en de eigen
werking in de weegschaal leggen. Deze bijdrage heeft dan ook een
dubbele focus. Voortgaand op onze ervaringen van de ontmoetingsdag
duiden we enerzijds enkele heikele punten waarmee sociaal werkers
geconfronteerd worden. Anderzijds willen we een antwoord formuleren
op de vraag, hoe ver je kan meegaan in het activeringsverhaal. Vandaar
de subtitel tot daar en niet verder.

Vertrouwen
en schuld

Het
fundament van het activeringsbeleid is de koppeling tussen de
verplichting om actief naar een baan te zoeken en het schorsen van de
uitkering voor wie dat niet doet. Tot het tegendeel bewezen is, is de
individuele werkloze schuldig aan zijn toestand. Twee opmerkelijke
tendensen gaan hierbij hand in hand.

Ten eerste is er het toenemende
belang van de arbeidsmarktbegeleiding. Deze gaat in Vlaanderen
gepaard met een sluipende liberalisering. De Vlaamse regering wijst
via onder andere de eigen VDAB steeds meer publieke middelen toe aan
private aanbieders van begeleiding. Het gaat daarbij om zowel
niet-commerciële als commerciële organisaties. De VDAB wordt zo
veeleer de regisseur van onze arbeidsmarkt dan een begeleider van
werklozen. En net zoals bij elke liberalisering het geval is, daalt
door de uitbestedingen de loonkost voor de dienstverlening, terwijl
de werkdruk voor de sociaal werkers stijgt.

Ten
tweede is de ruimte voor niet-activerende werklozeninitiatieven
drastisch geslonken. Is dat een goede zaak? De plekken waar werklozen
zonder kans op sancties onthaald en geholpen worden, verdwijnen van
het toneel. Hetzelfde geldt voor de burgerschapsvormende momenten
waarop sociaal werkers en hun cliënten samen kritisch de
maatschappelijke discussie aangaan. Het contrast met de vroege jaren
tachtig, toen lokale werklozencomités als paddenstoelen uit de grond
schoten, was nooit groter.

Controleurs

Dit
alles heeft gevolgen. Behalve geholpen zijn veel mensen ook al eens
gebotst door het beleid van hun begeleiders bij VDAB, OCMW, sociale werkplaatsen of
andere instanties. Dat komt doordat sociale werkers, wanneer ze zijn
ingeschakeld in de activering, deels ook controleurs worden. Het
probleem is dat we het effect hiervan op de vertrouwensrelatie met de
cliënt vaak onderschatten.

Mensen voelen zich niet alleen op hun
ongemak, maar verliezen de goede band met hun dienstverlener of
begeleider. Als die keuzes maakt die niet gedragen worden door de
cliënt, dan leidt dat tot wederzijdse frustratie, onmacht en wantrouwen. Binnen
de begeleiding is er slechts weinig ruimte om met deze spanningen en
conflicten constructief om te gaan. Als een één-op-één
begeleiding niet het verhoopte resultaat oplevert, resten daarvoor
slechts twee verklaringen. Ofwel schiet de werkloze tekort doordat
hij niet wil of niet kan, ofwel blijft de begeleiding in gebreke.

Eigen aan het activeringsbeleid is dat het dit schuldvraagstuk op de
schouders van de werkloze legt. Bij mislukking is er dus geen
gedeelde verantwoordelijkheid. Concreet: we benoemen tegenkanting van
cliënten steeds gemakkelijker als een kwestie van ‘weerstand’,
‘onwil’ of ‘onaangepast’ gedrag. Het eigen aandeel leggen we
minder in de weegschaal.

Gevarieerd
sociaal werk

Het
is op dit punt dat we op enkele fundamentele meningsverschillen
botsen. Hoe het sociaal werk zich moet positioneren ten aanzien van
dit activeringsbeleid, is geen gemakkelijk vraagstuk. Er valt ook
geen éénduidig antwoord op te geven. Veel hangt af van de mate
waarin sociaal werk ingebed is in het activeringsbeleid. Op dat vlak
is het sociaal werk zeer gevarieerd.

Zo zijn er sociaal werkers die
werken bij RVA, VDAB, OCMW’s, uitbetalinginstellingen of sociale
werkgevers. Ze bevinden zich op de eerste of tweede lijn van de
dienstverlening en hebben een opdracht binnen het activerende
beleidskader van de overheid of sociale werkgever. Omdat ze mee
moeten marcheren in de wensen van de overheid (administratie en
disciplinering) of hun werkgever (productiviteit), komen ze steeds
vaker tussen twee vuren te staan. Ze proberen wel via een positieve
en empowerende aanpak ervoor te zorgen dat mensen in staat zijn om
het beste van hun situatie te maken. Maar wanneer de resultaten dan
toch uitblijven of tegenvallen, heeft de overheid een mechanisme van
schorsingen klaar die de werkloze behoorlijk zwaar treffen.

Wie
in deze activerende rollen werkt, wordt nog maar weinig gestimuleerd
om vanuit een emancipatorisch kader in te zetten op een volwaardige
plaats voor werklozen in de samenleving. Want zo’n opdracht valt
buiten de logica van het activeringsbeleid: de enige manier waarop
werklozen een volwaardige plaats in de samenleving kunnen verkrijgen,
is door te werken. Emancipatie van de werkloze als werkloze is dus
strikt genomen onmogelijk. De vraag rijst dan of een werkloze nog wel
wordt beschouwd en behandeld als volwaardig burger. En vooral:
kan het sociaal werk nog wel functioneren in zo’n context?

Kortsluiting

Maar
ook binnen bijvoorbeeld opbouwwerk, algemeen welzijnswerk en
armoedeorganisaties zijn sociaal werkers actief. Zij geloven sterk in
hun emancipatorische rol. Ze worden niet of minder ingeschakeld in
het kader van een activeringsbeleid en streven in hun contacten met
mensen in armoede en/of zonder werk andere doelstellingen na. Toch
wordt ook hier gewerkt met kwetsbare mensen, soms in de luwte van het
maatschappelijke debat, soms juist met het doel hier de mensen een
stem in te geven.

Iemand aan de slag helpen, is mooi meegenomen, maar
geen kerntaak 

Cruciaal is hun benadering van de werkloze of persoon
in armoede. De verhouding is er geen tussen dienstverlener en cliënt,
maar van burger tot burger.

Beide
‘soorten’ sociaal werkers lopen elkaar vandaag nog maar zelden
tegen het lijf, laat staan dat ze met elkaar in debat zouden gaan.
Nochtans is iedereen in wezen met dezelfde mensen bezig. Het is geen
toeval dat we dreigen te eindigen met gescheiden circuits in een situatie waar de activeringsideologie het pleit
lijkt gewonnen te hebben. Emancipatorische werkingen geraken meer en meer geïsoleerd
van de plekken waar de activering gebeurt. Zeker als er commerciële
actoren in het spel zijn. Bijgevolg valt ook het maatschappelijke
debat over activeren of emanciperen stil. Wanneer beide circuits dan
weinig voorbereid of onverwacht met elkaar in contact komen, volgt er
een kortsluiting die evenmin leidt tot echt debat.

Dat
bleek heel scherp tijdens de trefdag van de Lege Portemonnees. Mensen
die anders nooit publiek de kans krijgen hun ongenoegen te uiten,
namen het woord. De dienstverleners die ze normaal alleen tegenkomen
in fragiele één-op-één situaties, kregen de volle lading over
zich heen: de VDAB-trajectbegeleider of de instructeur of
personeelsverantwoordelijke van een sociale werkplaats. ‘De VDAB’
luistert niet, ‘de begeleiders’ zetten te veel druk, ‘het OCMW’
maakt geen tijd voor je… Het gevolg was dat net die dienstverleners
en sociaal werkers die de weg hadden gevonden naar een kritische
trefdag, het overheidsbeleid en hun positie daarin moesten gaan
verdedigen. In plaats van inhoudelijk debat over onbetaalde arbeid
kregen we kortsluiting tussen de verschillende
rollen van het sociaal werk.

Disciplineren
of emanciperen?

Op welk moment brandde de draad door? Activeren en
emanciperen staan op een gespannen voet met elkaar en de impact van
deze verschillende uitgangspunten op het sociaal werk ligt voor de
hand. Vanuit emancipatorisch oogpunt zien we vandaag hoe langdurig
werklozen zelfs na een lang tussentraject moeilijk in het reguliere
circuit aan de slag kunnen. Ze doen vrijwilligerswerk, werken in de
arbeidszorg of krijgen een plaats in een sociale werkplaats.

Uit hun
verhalen komt naar voor dat ook daar de druk om te presteren
toeneemt. Bovendien worden ze vaak niet billijk vergoed. Het nieuwe statuut van arbeidszorg levert één euro
per gewerkt uur op. Aan de onderkant van de activeringsladder staat
een groeiende groep ‘moeilijk bemiddelbare’ mensen die werken
voor niet veel meer dan hun vervangingsinkomen. Zien we hier niet een
trend opduiken waarbij onbetaalde arbeid zich meer en meer doorzet?
Je vraagt je dan af in welke mate dit te maken heeft met een
verschuiving van aandacht voor het recht op arbeid naar een groeiend
overwicht van het concurrentiedenken, ook op de markt van de sociale
economie.

Zetten
we onze activeringsbril op, dan zien we een andere realiteit. Vast
werk vinden, verloopt in tussenstappen. Om de juiste competenties en
attitudes aan te leren is het goed om bezig te zijn. Vaste taken,
werkritme en onder de mensen komen, versterken je profiel en netwerk.
Activering vergt een eigen agogiek, die soms ook confronterend kan
zijn voor mensen. Er worden verschillende competenties van hen
verwacht. Voor het geval dat iemand het te bont maakt, bijvoorbeeld
door veelvuldige afwezigheden of ruzies op de werkvloer, zijn financiële sancties een stok achter de deur. Ze helpen sociaal
werkers in activeringstrajecten om grenzen te trekken.

Zo
simpel is dat niet

Moeten
we die gepolariseerde verhouding tussen activeren en emanciperen niet
verder nuanceren? Grijpen we niet te veel naar stereotypes die
vervolgens een grondig debat in de weg staan? Wie het
activeringsbeleid afdoet als een koude en harteloze aangelegenheid, slaat de
bal mis. Activering bestaat en werkt enkel bij gratie van
krachtgerichte (empowerende) methodieken uit het sociaal werk
en de goedbedoelde inzet van sociaal werkers op het
activeringsterrein. Activering moet een balans vinden tussen
disciplineren en empoweren.

Activering betreft dus niet kiezen voor het ene of het andere, wel het complementair en
evenwichtig inschakelen van beide. De discussie over activering is
dan ook niet beperkt tot de vraag welke intenties en methodieken van
sociaal werkers goed of slecht zijn. Zo simpel is dat niet.

In
het verlengde van dat pleidooi voor een meer genuanceerde benadering,
stellen we de vraag of we een sociaal werk willen dat louter kiest
voor empoweren. Want is ook dat geen enge benadering? Kiezen we voor
een praktijk die naast het versterken van het individu ook
structureel de maatschappelijke spelregels in vraag stelt? Waarom dan
niet, samen met al wie werkloos is, daar waar nodig een gefundeerde
kritiek op het beleid formuleren en een eigen alternatieve kijk op
arbeid ontwikkelen? Uiteraard hebben heel wat organisaties hun
voorzichtige inspraak- en participatietrajecten lopen, maar daar valt
op hoe weinig van die trajecten en inzichten we met elkaar delen.
Nochtans zou dat de kwaliteit van het publiek debat ten goede komen.

Opstandige
bewakers

In
het laatste hoofdstuk van zijn boek De geschiedenis van het
Amerikaanse volk
werpt de Amerikaanse historicus Howard Zinn een
interessant licht op deze kwestie. Hij beschrijft de situatie waar
een economisch verontruste middenklasse ingeschakeld wordt in
opdrachten en functies die ertoe dienen de Amerikaanse onderklasse
in bedwang te houden. Dat gaat van het gewone sociaal werk tot de
vele gevangenisbewakers.

‘In een ontwikkelde maatschappij kan het
establishment niet overleven zonder de gehoorzaamheid en loyaliteit
van miljoenen mensen die kleine beloningen krijgen om het systeem aan
de gang te houden: soldaten en politieagenten, docenten en ministers,
bureaucraten en sociale werkers, technici en productiearbeiders,
dokters, advocaten, verpleegsters, vrachtwagenchauffeurs,
communicatiespecialisten, vuilnisophalers, brandweermannen… Omdat
die mensen werk hebben, gunt het systeem hun enkele voorrechten. In
ruil daarvoor verbinden ze hun lot vaak aan dat van de elite. Ze
worden de cipiers van het systeem, de buffer tussen de hoogste en de
laagste klasse.’

Wat
deze mensen veel te weinig beseffen, volgens Zinn, is dat de welvaart
die ze er in ruil voor krijgen relatiever en voorwaardelijker is dan
ze graag aannemen. Het recente besparingsoffensief in bijvoorbeeld
Antwerpen kan een belletje doen rinkelen.

Syndicalisme

Omdat
de Vlaamse context niet zo schrijnend is als de situatie in de VS,
zouden we Zinns inzichten kunnen vertalen als een roep om de
herwaardering van de emancipatorische rol van de sociale werker,
zeker waar het gaat over arbeid. Volgens ons begint dit bij spreken
en debatteren. We lijken het verleerd om ons ten aanzien van
collega’s uit te spreken over wat wel en niet kan. Of om onze
inzichten en overtuigingen af te toetsen bij de werklozen met wie we
dag in dag uit werken. Met welke verhalen zitten zij? Wat komt steeds
terug? Hoe spreken we over cliënten? Welke sancties gaan te ver?

Die
discussies moeten ons helpen om een scherper zicht te krijgen op de
fundamentele vraag: tot welke grens kan het sociaal werk zichzelf
blijven?

De
poging van werknemers, hier: sociaal werkers, om er een eigen ethiek
of praktijk op na te houden, is niets nieuws. Aan de
basis is dit ook een vorm van syndicalisme, waar bekommernissen om de
cliënt en de bedenkingen over eigen arbeidsomstandigheden elkaar
raken. Een goede regel zou kunnen zijn om geen acties te ondernemen
die een achteruitgang betekenen voor de cliënt. Dat wil dan zeggen:
goed opletten met zaken zoals woning en inkomen, maar evengoed ingaan
tegen een onmogelijke werkdruk. Veel mensen die louter empowerend
kunnen (of willen) werken, passen dit soort werkregels nu al in
stilte toe. Een volgende stap zou dan zijn om dit ook hardop te
zeggen en de structuren kritisch in vraag te stellen.

Noodzakelijk
debat

Dit
was dan ook het onuitgesproken uitgangspunt van de eerste trefdag:
het openen en faciliteren van de publieke ruimte waar sociaal werkers
en werklozen samen nadenken over arbeid en werkloosheid. Dergelijke
initiatieven kunnen ook bruggen slaan tussen mensen en organisaties
die blijven kiezen voor een sociale en menselijke vorm van activeren
en degenen die vooral allerhande signalen willen bundelen en
uitstralen.

Dat is dan ook de oproep die we vanuit de Lege
Portemonnees willen doen. We kiezen ervoor om de automatische piloot
uit te schakelen en op regelmatige basis iedereen die geïnteresseerd
is in een kritische kijk op de arbeidsmarkt samen te brengen. We
willen het beleid uitdagen om open te staan voor signalen van
onderuit die andere benaderingen van de werkloosheidsproblematiek
tonen. Samen kunnen we de mogelijkheden van andere praktijken en
perspectieven onderzoeken en nieuwe partnerschappen aangaan.

Wat
we inmiddels denken geleerd te hebben, is dat verschillen binnen het
sociaal werk altijd deel moeten uitmaken van zo’n initiatieven.
Enkel zo kunnen we gezamenlijk een werkzame, kritische dialoog
opzetten tussen sociaal werkers onderling en al wie op een of andere
manier uitgesloten blijft van duurzaam werk. De werklozen zelf
betrekken en op gelijke voet in het debat opnemen, is een must. Het
is de simpele praktijk van hen als gelijke het woord te geven (en
niet als cliënt, deelnemer of doelgroep). Het is van groot belang om
hierbij iedereen in zijn of haar waarde te laten en de vraag te
stellen welk ieders rol is en kan zijn in het bestrijden van
werkloosheid.

Tot
daar

Het
activeringsbeleid dreigt de motor te worden van een veelkoppig
sociaal handhavingsbeleid dat verder doordringt tot in het hart van
het sociaal werk. Met
de nieuwe Vlaamse regering komen we op een kantelmoment.
Het punt waarop elke vrije beroepskeuze, vertrouwelijke begeleiding,
derde en vierde kans of collectieve en kritische benadering van
werken met werklozen wordt aangevreten door de neoliberale
activeringsmicrobe.

Een
beleid waarvan we ondertussen weten dat het niet zaligmakend is. De
invoering van onbetaalde verplichte arbeid, via de
‘gemeenschapsdienst’, stelt de zaken zelfs extra op scherp. Want
waarom zouden we mensen blijven stimuleren om werk te zoeken als
grote multinationals als Ford met een vingerknip 10.000 banen
schrappen en besparingen – zelfs bij VDAB – leiden tot
jobverlies? Waarom de werkzoekende overactiveren en
zelfs dwingen om te werken voor hun uitkering (dus niet voor een
loon)
op een moment dat er zich duidelijk ook een probleem stelt aan de kant
van de werkgevers?

Het
lijkt weinig zinvol om als sociaal werkers in te zetten op een
activeringsbeleid dat de kern van het sociaal werk zelf aantast en de
rol van de sociaal werker vandaag wil beperken tot die van, liefst
creatieve, uitvoerder van het beleid. Ons punt is dat dit niet alleen
kritische stemmen de mond snoert, maar ook de speelruimte van al wie
vanuit een bepaald engagement de activerende rol opneemt. Misschien
is dat het punt om te zeggen: tot daar en niet verder…

Dit
artikel verscheen eerder in het tijdschrift
ALERT voor sociaal
werk en politiek (december 2013).

De Lege Portemonnees is een netwerk van individuen en organisaties die niet langer machteloos willen toekijken, terwijl armoede en sociale uitsluiting blijft toenemen. Betrokken organisaties: Samenlevingsopbouw Gent, Vorming en Actie voor werklozen – ABVV Oost-Vlaanderen, Surplus- ACV Gent-Eeklo, De Werkwijzer vzw – Eeklo, KAJ Gent en de Beweging van Mensen met Laag Inkomen en Kinderen vzw.


De
Lege Portemonnees organiseren een nieuwe trefdag op vrijdag 21
november 2014 aan de Hogent. Meer informatie volgt op:
www.legeportemonnees.be

take down
the paywall
steun ons nu!