Terug naar school: de toekomst komt eraan
“In tijden van verandering zullen de lerenden de aarde erven; terwijl de geleerden zichzelf prachtig uitgerust vinden om met een wereld om te gaan die niet meer bestaat” (Eric Hoffer)
Op het eerste zicht lijkt het alsof ons onderwijssysteem doorheen de geschiedenis voortdurend is veranderd en bijgestuurd. Onze samenleving ziet er totaal anders uit dan die van een eeuw geleden. Ze is divers, in al haar aspecten, en hoogtechnologisch. In die context opgroeien vraagt andere vaardigheden dan destijds.
Toch is de klaspraktijk, het lesgeven zelf, weinig geëvolueerd. In onderwijs en pedagogie blijken hardnekkige basismechanismen aan het werk, waarop vernieuwing weinig vat heeft. Het uitgangspunt blijft bevoogdend. De omgang met kinderen blijft beheerst door autoriteit en eenrichtingsverkeer. Scholen moeten abstracte kennis (feiten en weetjes) overbrengen aan de onwetende leerling, die braaf noteert en reproduceert.
Heel wat jongeren vinden hun plaats niet meer in dit systeem. Ze zijn niet te motiveren, willen zelf ontdekken, al doende leren. Daar biedt het systeem weinig ruimte voor. Intussen nemen schoolmoeheid, medicalisering bij kinderen en jongeren en schooluitval gestaag toe. 6500 Vlaamse kinderen slikken rilatine, 14 procent van de scholieren verlaat de middelbare school zonder diploma.
Het tweedekansonderwijs is nooit eerder zo populair geweest.
Return
on investment
De focus van ons onderwijs ligt al een hele tijd op het klaarstomen van productieve werknemers die onze economie aanzwengelen en economische groei garanderen. Belastinggeld dat in het onderwijs wordt gepompt, moet terugvloeien naar de economie. Een logica die op het eerste zicht als een paal boven water lijkt te staan.
Aan die logica schort echter iets fundamenteels. Een ‘return on investment’-visie op onderwijs houdt namelijk in dat jongeren moeten kiezen voor ‘nuttige’ studierichtingen. Vertaald: ‘een studierichting die een degelijke job garandeert’. Dat betekent ook dat er zoiets bestaat als ‘nutteloze’ studierichtingen.
Het recente debat over de verhoging van het inschrijvingsgeld voor het hoger onderwijs legde de vinger op de wonde: wie kiest voor een studierichting die weinig arbeidskansen biedt, moet meer betalen voor die studies en moet achteraf niet zeuren als hij geen job vindt, klonk het her en der. Filosofie, geschiedenis, psychologie, sociologie, cultuurwetenschap, maatschappelijk werk worden in die logica niet beschouwd als productief, of als een meerwaarde voor de samenleving. De vraag is of er wel zoiets bestaat als ‘nuttige’ en ‘nutteloze’ studierichtingen. Of dat studeren überhaupt een rechtstreeks en aanwijsbaar ‘nut’ dient te hebben.
De sociaal-culturele sector en de welzijnssector zijn net zo onmisbaar in een gezonde democratische samenleving als de IT en de economie. De CEO met een burn-out mag zich gelukkig prijzen dat hij terecht kan bij een goede therapeut. De hardwerkende ondernemer kan zijn schaarse vrije tijd zinvol en verrijkend doorbrengen in het theater of de opera. De hartchirurg heeft net zo goed degelijke kinderopvang nodig als de onderwijzeres. Ook de zorgbehoevende bejaarde ouders van de bankier hebben nood aan zorg. Iedereen die min of meer op de hoogte wil blijven van wat er gebeurt in de wereld, is aangewezen op journalisten, fotografen en cameramensen.
Tegenwicht
Een samenleving is maar zo democratisch als haar burgers kritisch en mondig (kunnen) zijn. En om die bewuste burgers voort te brengen, moeten we kinderen leren wie ze zijn, welke rol ze willen en kunnen spelen in hun samenleving, welke rol de anderen spelen. Met andere woorden: we moeten hun leren denken, begrijpen, analyseren, maar ook leren verwoorden en vertalen wat ze denken en begrijpen.
Heel wat denkers (Martha Nussbaum, Noam Chomsky,…) pleiten net voor meer in plaats van minder aandacht voor de letteren, de filosofie, de moraal, de sociologie in ons onderwijs. Die ‘zachte’ wetenschappen zijn broodnodig als tegenwicht tegen zuiver marktdenken. Geen wetenschap zonder ethiek. Geen democratie zonder menswetenschappen. Het ene kan maar bestaan en in evenwicht blijven dankzij het andere.
Onderwijs zou meer mogen zijn dan het afleveren van gehoorzame en produktieve werknemers. Scholen moeten burgers vormen die hun democratische plaats in de samenleving kunnen opnemen. Die visie druist in tegen het populaire idee dat onderwijs naadloos moet aansluiten bij de noden van de arbeidsmarkt, een idee dat meer en meer aanhang vindt en in het huidige regeerakkoord wordt benadrukt. Wie een leefbare en solidaire samenleving nastreeft, zou naar onderwijs moeten kijken met in het achterhoofd andere doelstellingen dan louter economische.
Van wie is het onderwijs?
De visie dat belastinggeld moet terugvloeien naar de economie, vertrekt vanuit de vooronderstelling dat het onderwijs iets schuldig is aan de economie. Het onderwijs wordt echter voor het overgrote deel gefinancierd met publieke middelen, met name door de belastingbetaler. Maar de private sector draagt slechts in beperkte mate bij aan ons onderwijssysteem. Waarom zou ze dan aanspraak kunnen maken op het ‘rendement’ van dat onderwijs?
Waarom kunnen private bedrijven zich als stakeholders van ons onderwijs opwerpen zonder erin te investeren? Tot nader order behoort ons onderwijssysteem toe aan de samenleving in haar geheel, en dient het dan ook die samenleving en het algemeen belang. Een samenleving met heel wat andere noden dan enkel economische.
We zouden net moeten pleiten voor een brede vorming die niet enkel vakmensen aflevert, maar ook vrije, sociale en kritische burgers die onze samenleving in de toekomst vorm kunnen geven op een manier die het algemeen belang dient. Dat algemeen belang valt niet samen met het belang van de economie of de bedrijfswereld.
Onderwijs als hefboom
Welk soort onderwijs hebben we dan nodig? Menig hervorming ten spijt werd er nooit structureel geraakt aan de basis van de klaspraktijk: het lesgeven dat doorgaans neerkomt op het overdragen van kennis. Mensen leren reproduceren wat al bestaat en bedacht werd, in de beperkte ruimte van een vakgebied, creëert prima vakmensen, maar geen burgerzin, geen creativiteit en geen algemene kennis.
Ons onderwijs besteedt 90 procent van de lestijd aan inhoud, met name het overbrengen van kennis en feiten. Van de overige procent gaat het grootste deel naar praktische vaardigheden: rekenen, schrijven, grammatica,… Voor een levenshouding (hoe kijk ik naar het leven en de samenleving? wat is mijn rol en plaats in die samenleving?) en hogere vaardigheden (leren analyseren, reflecteren, logisch en probleemoplossend denken) resten er nauwelijks tijd en ruimte.
Door studenten niet te leren nadenken over de samenleving, verzwakken we onze democratische kracht. Bovendien is er geen vruchtbaarder voedingsbodem voor antipolitiek en onverschilligheid dan onwetendheid en onbegrip. Burgers blijven niet overeind in deze kennismaatschappij als ze geen onderscheid leren maken tussen goede en foute informatie, tussen informatie en manipulatie. Wie onwetend is, is manipuleerbaar omdat hij kennis en feiten niet kritisch en zelfstandig kan beoordelen.
Vroeg oriënteren en presteren
Als het onderwijs kritische en sociale burgers moet voortbrengen, dan moeten we ons ook vragen stellen bij de vroege oriëntering waar men het zo vaak over heeft. Kinderen worden al in de kleuterklas, zacht maar kordaat, in de ‘juiste’ richting gestuurd. Ze moeten al in de derde kleuterklas beginnen rekenen en lezen en ontdekken waar ze goed in zijn. Nochtans is er geen enkel bewijs, noch wetenschappelijk, noch uit de praktijk, dat die aanpak werkt.
Bewijzen voor de omgekeerde aanpak zijn er wel. In Finland worden kinderen breed gevormd. Kinderen hoeven er pas vanaf zeven jaar officieel naar school. Specifieke studierichtingen en beroepskeuzes worden laat in het schooltraject gekozen. Finse leerlingen hebben heel wat minder uren les dan in de meeste andere Europese landen. Men doet er niet of nauwelijks aan toetsen en meten. Huiswerk is beperkt. Autonomie en vertrouwen staan centraal. Scholen zijn niet gebonden aan nationaal voorgeschreven leerprogramma’s en de onderwijsinspectie werd in de jaren zeventig afgeschaft. Scholen en leerkrachten genieten opvallend veel vrijheid. Wel worden leerkrachten er aan een strenge selectie onderworpen.
Toch scoort Finland uitstekende resultaten en gaat het land niet gebukt onder onbekwaam personeel en een gebrek aan vorming. Wel ligt de schooluitval er veel lager, is er sprake van veel minder sociale ongelijkheid in het onderwijs en tonen leerlingen zich er veel gemotiveerder en tevredener dan bij ons.
Sluimermodus
Het contrast met de nieuwbakken toppers in de PISA-ranking is groot. De ranglijst van het Programme for International Student Assessment legt bloot welke landen het best scoren inzake onderwijsresultaten. Heel wat Aziatische landen wisten zich de voorbije jaren tot in de toptien van die PISA-testen op te werken.
Shangai, Zuid-Korea en Japan, om er maar een paar te noemen, legden zich de afgelopen jaren toe op het intensief begeleiden van leerlingen om topscores te kunnen voorleggen. Volgens heel wat wetenschappers betalen ze daar een hoge prijs voor: leerlingen worden van ‘s ochtends vroeg tot ‘s avonds laat gedrild om een eenvormig curriculum af te werken. Competitie, controle en veel toetsing staan er centraal.
Intussen staan creativiteit en ondernemingszin in sluimermodus. Daarnaast zijn de ongelijkheid en de ontevredenheid onder leerlingen groot. Vroeg oriënteren en inzetten op presteren heeft een prijs. De vraag is hoe hoog die prijs mag zijn en wie hem betaalt.
Gebrek aan visie doodt de geest
Naast financiële middelen en goed geschoold, gemotiveerd personeel heeft ons onderwijssysteem fundamenteel nood aan visie. Een visie op leren en leven die zowel het individu als de samenleving versterkt, die aansluit bij een duurzame maatschappijvisie.
Kinderen en jongeren maken keuzes en zetten stappen in hun leven vanuit hun dromen en idealen, niet om onze economische groei te garanderen. Ze hebben dan ook recht op een onderwijs dat hen en die dromen en idealen ernstig neemt en er de ruimte voor biedt.
Dat vraagt om veel meer dan technisch gemorrel met tussenschotten en richtingen. Het vraagt om een onderwijssysteem dat zichzelf kan en durft in vraag te stellen.