Cultuur -

De cultuurvisie van de Vlaamse moedermaatschappij

Kan de cultuursector al iets opmaken uit het nieuwe regeerakkoord? Binnen het luik ‘cultuur’ duiken wel een paar nieuwe accenten, maar geen grote verrassingen op. De meer ingrijpende implicaties voor cultuur staan dan ook elders in het akkoord van Bourgeois I. Vooral het ideologische kader waarbinnen de kunsten zich de komende vijf jaar zullen moeten zien te handhaven, belooft een kuitenbijter te worden.

zaterdag 26 juli 2014 11:31
Spread the love

Eerst het goede nieuws. De nieuwe regering typeert Vlaanderen in haar akkoord niet enkel als ‘Flanders Food Valley’, maar noemt het ook ‘een culturele topregio’. Bourgeois I erkent dat Vlaanderen wereldwijd bekend staat voor zijn kunst en zijn kunstenaars, en dat Vlaanderen zijn cultuur koestert ‘als een keurmerk voor kwaliteit’. Met die grote waardering begint in het regeerakkoord het luik ‘cultuur’: onderhandeld door N-VA en CD&V, maar uit te voeren door Brusselaar Sven Gatz van Open VLD – van zulke absurditeiten van onze Belgische particratie kijkt het cultuurveld al lang niet meer op. Wel interessant is de koppeling van ‘cultuur’ en ‘media’ in één portefeuille. Al beperkt het luik ‘media’ van het regeerakkoord zich tot ‘een gewaarborgd aanbod bij de VRT aan Vlaamse en Nederlandstalige producties en muziek’, er valt te hopen dat de nieuwe minister voor cultuur en media ook andere bruggen weet te slaan tussen zijn beide domeinen. De kloof is er de jongste jaren niet kleiner op geworden.

Minister-president Geert Bourgeois

Veelbelovende intenties voor cultuur zijn ook de uitvoering van het (nu slapende) culturele samenwerkingsakkoord met de Franse Gemeenschap, meer samenwerking met Nederland (via het gezamenlijke gastlandschap op de Frankfurter Buchmesse 2016), een gereglementeerde boekenprijs, extra aandacht voor digitalisering, en een versterking van de socio-culturele sector als bruggenbouwer in de samenleving. Elke nieuwe coalitie zou die beleidspunten hebben opgenomen, maar het siert Bourgeois I dat ze hier getrouw voortbouwt op vorige legislaturen. Dat geldt ook voor cultuurparticipatie: de conceptnota’s cultuureducatie van Smet en Schauvliege worden verder uitgewerkt, er komen stimuli voor organisaties die extra aandacht wil geven aan kansengroepen, en de UITpas wordt uitgerold over heel Vlaanderen.

Tegelijk belooft de nieuwe regering – eindelijk – een ‘geïntegreerd diversiteitsbeleid’, en streeft ze naar een ‘kunstensector die de maatschappelijke en culturele diversiteit in de samenleving aanspreekt en weerspiegelt’. Een groot deel van de sector ervaart dat ook zelf als een prangende uitdaging, en onder Schauvliege bewoog er uiteindelijk weinig. Alleen valt nog te bezien hoe Bourgeois en co die extra aandacht voor ‘interculturaliteit’ precies begrijpen. In de rest van het regeerakkoord valt slechts één keer het woord ‘superdiversiteit’ (onder ‘jeugd’), maar wel tientallen keren ‘integratie’ en ‘inburgering’. Meer openheid voor andere culturele expressies en verwachtingen – de enige weg naar een betere maatschappelijke mix in de kunsten – lijkt het te moeten afleggen tegen ‘meer gekleurde zieltjes winnen voor onze gevestigde cultuur’. Wordt de cultuursector ingeschakeld in een pure integratiepolitiek?

HET STRIKJE VAN BOURGEOIS I

Zo vallen er nog wel meer dubbelzinnigheden op. De nieuwe regering wil het VAF engageren voor ‘een nieuw vertoningsbeleid in samenwerking met wijkbioscopen en culturele centra’. Die correctie op de groeiende commercialisering en verschraling van het filmaanbod in Vlaanderen is hoognodig, maar dient volgens het akkoord wel enkel om ‘onze Vlaamse film breder te verspreiden’. Naast de wijkbioscoop mag ook de onafhankelijke boekhandel zich verheugen op extra aandacht, maar wel met de nuance: ‘ten opzichte van sectoren met een marktwaarde en commerciële inslag vermijden we concurrentieverstoring.’ Het is een klassiek één-tweetje dat het hele regeerakkoord typeert: wel extra inzetten op dingen van waarde (van een proper milieu tot extra beroepskansen voor kwetsbare groepen), maar zonder het ‘level playing field’ voor onze Vlaamse ondernemingen in gevaar te brengen. Het laatste lijkt de kern te vormen, het eerste eerder het strikje errond.

Niet onlogisch voor een ‘ondernemersvriendelijke regering’ wordt ook van culturele spelers meer ondernemerschap verwacht. ‘Er moet gewerkt worden aan samenwerking tussen de cultuursector en de markt. De Culturele Creatieve Sectoren (CCS) leveren een belangrijke economische toegevoegde waarde en worden dan ook terecht gepromoot. (…) Ook ondernemerschap in de non-profitsector verdient ondersteuning. Dit mag uiteraard niet leiden tot een ‘economisering’ van de cultuursector en een verschraling van het aanbod. We maken de ondersteuning op het vlak van ondernemerschap van zich ontplooiende kunstenaars en culturele ondernemingen en organisaties, transparanter en efficiënter. We zetten een samenwerking op poten tussen alle betrokken culturele actoren en het Agentschap Ondernemen.’ Als een totale uitverkoop aan de markt klinkt dit zeker niet. Meer als een impulsbeleid. Maar het zijn wel nieuwe accenten waar kunstenorganisaties zich duidelijker zullen moeten toe verhouden – zeker met een liberale cultuurminister aan het roer.

GROOT = GOED

Deze cultuurvisie is wellicht gewoon een democratische weerspiegeling van wat Vlaanderen wil: meer directe return voor de belastingbetaler.

Wat met de subsidies, dan? ‘Het nieuwe Kunstendecreet krijgt volle uitwerking en moet versnippering en overproductie tegengaan. In de strategische visienota bepalen we duidelijke prioriteiten en keuzes. De focus ligt daarbij op initiatieven met impact, bereik en uitstraling op Vlaams en internationaal niveau.’ Met een beoogde begroting in evenwicht in 2015, en de stevige besparingen die dat – gegarandeerd ook bij cultuur – met zich zal brengen, klinkt dat als een aangekondigde cut in het aantal structureel gesubsidieerde cultuurorganisaties. Dat komt niet geheel onverwacht, en op zich vallen minder structuren met genoeg middelen zelfs te verkiezen boven de huidige onderfinanciering van meer organisaties dan ooit.

Vervaarlijker klinken echter de criteria waarmee de nieuwe regering tot die selectie wil komen: ‘bereik’ en ‘uitstraling’ klinken toch meer als ‘het meest bekend’ dan als ‘artistiek het interessantst’. Verderop heet dat concreet: ‘Publieksgerichte initiatieven moeten al het nodige doen om publiek te bereiken.’ N-VA maakte daar, bij monde van Siegfried Bracke, voor de verkiezingen al een halszaak van, onder meer verwijzend naar een (perfect verklaarbare) daling van publiekscijfers bij het SMAK. Dat de cultuursector in ruil voor gemeenschapsgeld een groot aantal mensen over de drempel moet leiden, noemde hij in het tweede 4×4-debat van CAMPO en rekto:verso ‘een absolute voorwaarde’. Iedereen in de cultuursector zal bevestigen dat het maximaal haalbare publiek een zorg is, maar gecombineerd met meer markt-legitimatie dreigen we terecht te komen in pure klantvriendelijkheid. Het volstaat om de evolutie van de cultuurcentra onder de loep te nemen: omdat hun zaal vol moet, krijgen theatergezelschappen er steeds moeilijker toegang toe. Waar sta je dan met je ‘culturele topregio’?

62_hillaert_desingel.jpg

In een zelfde lijn wil de nieuwe regering meer armslag geven aan de grote kunstinstellingen, ‘de topambassadeurs van Vlaanderen’. De budgetverhoging die het N-VA-verkiezingsprogramma de musea beloofde, heeft het regeerakkoord dan weer niet gehaald. Wel krijgen deSingel, het M HKA, het Kasteel van Gaasbeek en de Vlaamse Opera extra infrastructurele ondersteuning. ‘Groot’ lijkt bijna per definitie gelijk aan ‘relevant’. De uitdagingen in de sector liggen echter veeleer in een (trage en meer risicovolle, en daarom niet altijd even zichtbare) zoektocht naar nieuwe modellen om zich meer maatschappelijk te verankeren. Omgekeerd lijkt deze regering de druk te willen opvoeren op koepels en steunpunten, van wie meer ‘efficiëntie’ verwacht worden. Omdat Bourgeois I rationalisering, resultaatgerichtheid en directe impact als motto hanteert, lijken sowieso alle intermediaire structuren in Vlaanderen onder lichte verdenking te staan. Zijn ze wel voldoende performant? Slorpen ze niet te veel middelen op?

Maar goed, hopelijk gaat het N-VA, CD&V en Open VLD wel degelijk om een rechtgeaarde zorg voor de slagkracht van Vlaanderens culturele en artistieke kwaliteit in de samenleving. En zelfs als dat niet zo is, hoeft de cultuursector niet al te defensief te reageren op het culturele luik van deze centrumrechtse regering. Haar cultuurvisie lag in de lijn der verwachtingen en past in een vrij consequente ideologische benadering doorheen het hele regeerakkoord. Tot grote grondverschuivingen leidt ze ook niet, en veel punten blijven nog open. Deze visie is wellicht gewoon een democratische weerspiegeling van wat Vlaanderen wil: meer directe return voor de belastingbetaler, en daartoe meer check and balances, meer herkenbaarheid en gebruiksvriendelijkheid bij onze culturele voorzieningen. Het is dan aan het cultuurveld om hier creatief mee om te gaan. Vernieuwing is immers zijn handelsmerk.

VAN ÉÉN NAAR 308 CULTUURMINISTERS?

Maar zal de geroemde kwaliteit van onze culturele topregio de komende vijf jaar ook echt versterkt worden? Wie de rest van het regeerakkoord doorleest, gaat toch twijfelen. Een paar beleidsprioriteiten in andere hoofdstukken zouden voor de cultuursector wel eens veel nefaster kunnen uitvallen dan de culturele prioriteiten. Allereerst is er de opmerkelijke knieval voor de lokale beslissingsmacht van steden en gemeenten. Nog voor de zesde staatshervorming realiteit wordt, schuift deze regering heel wat verworven politieke macht alweer twee sporten lager door op de bestuurlijke ladder. ‘De Vlaamse regering beoogt een overheidslandschap dat bestaat uit sterke steden en gemeenten met meer bevoegdheden en autonomie. (…) De Vlaamse overheid geeft de steden en gemeenten het vertrouwen en de ondersteuning om met hun eigen klemtonen te bouwen aan het Vlaanderen van morgen. Ze leggen daarbij in de eerste plaats verantwoording af aan hun lokale democratie.’ De lokale beleidsruimte wordt aanzienlijk verbreed, de Vlaamse regelgeving en planlast fors ingeperkt.

Het ‘kwaliteitsvolle kunstenveld’ dat de regering zegt te beogen, is weinig gebaat bij cultuurschepenen waarvan de blik vaak niet verder reikt dan het eigen kiesdistrict.

Voor cultuur wordt die keuze een oranje knipperlicht. Niet zozeer in de grotere steden: die hebben genoeg expertise en ambitie in huis om hun culturele kapitaal te koesteren, en vormen inderdaad een vruchtbare voedingsbodem voor een grotere maatschappelijke verankering van kunst en cultuur. Maar geldt dat ook voor Tielt of Mol? Sinds de interne staatshervorming – die Vlaanderen nog maar net achter de rug heeft – moeten steden en gemeenten nu al geen apart cultuurbeleidsplan meer indienen, en zijn Vlaamse kwaliteitseisen rond personeel in cultuurcentra en bibliotheken versoepeld. In combinatie met de strenge besparingen in vele gemeenten (ook op cultuur tot 10%) zorgt dat in cultuurcentra nu al voor steeds minder manoeuvreerruimte voor alles wat niet bekend is van tv of de zaal uitverkoopt. Steeds meer autonomie geven aan lokale besturen blijkt vaak geen versterking, maar juist een verzwakking van het culturele spreidingsmodel waar het buitenland ons zo om benijdt.

En nu wil deze regering de middelen voor lokaal cultuurbeleid gewoon overhevelen naar het Gemeentefonds? Exit de zeggenschap van de cultuurminister over lokaal cultuurbeleid? Net nu er meer dan ooit nood is aan een afstemming van dat lokale cultuurbeleid op het Vlaamse kunstenbeleid. Net nu een integrale landschapszorg zo belangrijk is, om alle culturele dynamieken mooi in één puzzel te passen. Als de nieuwe regering echt werk wil maken van meer cultuurparticipatie, dan vergt dat juist een integrale visie die lokale besturen top-down engageert voor interculturaliteit, cultuureducatie en dies meer. En niet een simpele uitlevering van je hogere regiefunctie over de hele culturele mozaïek van Vlaanderen. Zeker, lokale noden zijn belangrijk. Maar het ‘kwaliteitsvolle kunstenveld’ dat de regering zegt de beogen, is weinig gebaat bij cultuurschepenen waarvan de blik vaak niet verder reikt dan het eigen kiesdistrict. Bourgeois I mag intergemeentelijke samenwerking (en zelfs fusies) dan wel stimuleren, nog altijd speelt er tussen vele naburige gemeenten en CC’s veeleer culturele concurrentie dan overleg. En zelden is de kwaliteit van de kunst daar de eerste winnaar van.

62_hillaert_peeters.jpg

CD&V-onderhandelaar Kris Peeters

Als Vlaanderen elke kwaliteitscontrole en overschouwende visie over lokale cultuur opgeeft, dreigen we in de situatie te belanden dat een inwoner van gemeente X de pech heeft van elke vorm van verrijkende cultuur verstoken te blijven, terwijl die van gemeente Y zijn plezier niet op kan. Van een culturele topregio evolueert Vlaanderen dan naar een arbitrair lappendeken met een paar bloeiende cultuurgemeenten en tussenin een hoop verschralende achtertuintjes van zelfverklaarde cultuurpausen. Zo’n vaart zal het wellicht niet lopen, maar het plaatje van dit regeerakkoord lijkt toch wel: Vlaanderen blijft kunsten en erfgoed subsidiëren, regelt een beetje het internationale cultuurbeleid en neemt nog wat overkoepelende initiatieven, en wat er verder met cultuur gebeurt, laten we over aan afzonderlijke burgemeesters. Dat is, zeker buiten de grote steden, om problemen vragen. Zeker als daarbij ook de provinciale bevoegdheden in het cultureel erfgoedbeleid geschrapt worden. Wie neemt die over?

EEN OVERHEID OP DIEET?

De achterliggende idee is een heel andere visie op het wezen van een overheid. ‘We gaan resoluut voor een resultaat- en klantgerichte Vlaamse overheid’, aldus het regeerakkoord. ‘De Vlaamse overheid gaat functioneren als een holdingstructuur, met operationele entiteiten die een zekere autonomie hebben in hun dagelijks functioneren, én met een moedermaatschappij (de Vlaamse regering) die de gemeenschappelijke dienstverlening bepaalt en beslist door wie ze uitgevoerd wordt.’ Kortom, de staat wordt een beetje een bedrijf, in dienst van wat de klant verlangt. Beleid maken wordt nu voluit managen, beleid uitvoeren een kwestie van delegeren. Wat de politiek er zelf van vindt, welke vurige visie ze wil uitdragen voor haar samenleving van morgen, lijkt eigenlijk maar een vraag van tweede orde. Er dienen zich gewoon ‘echte problemen’ aan, en daarvoor moeten dan ‘echte oplossingen’ uitgewerkt worden. De minister-president wordt een topmanager, de burger een ‘overheidsklant’, beheersovereenkomsten met pakweg het VAF worden ‘ondernemingsplannen’, en bestuur een zaak van naakte cijfers en externe impactstudies. En de overheid? Zij dunde zichzelf uit en trad terug.

Onder zo’n bewind zal cultuur het altijd moeilijker krijgen, omdat haar belang zo moeilijk te becijferen valt, terwijl live kunsten als theater, opera of klassieke muziek erg kostenintensief kunnen lijken voor een bestuur dat vooral gelooft in efficiëntie en direct resultaat. Nu blijken Vlaamse politici wel nog genoeg overtuigd van immateriële waarden als culturele Bildung en gemeenschapsvorming om niet direct een culturele kaalslag te hoeven vrezen als in Nederland. Maar van een staatsapparaat dat zichzelf op dieet zet, zowel operationeel als inhoudelijk, valt altijd te vrezen dat ze dat op termijn ook met haar klassieke voorzieningen doet – zo de begroting dat eist en het Vlaamse ondernemingsklimaat er niet mee vooruitgeholpen blijkt.

Het Brussel-beleid van N-VA, CD&V en Open VLD zegt misschien wel meer over hun cultuurvisie dan het culturele luik van het regeerakkoord.

Eén goeie zaak belooft de inkrimping van het Vlaamse ambtenarenapparaat wel: ‘We stellen paal en perk aan de verkokering van de Vlaamse overheid. Samenwerking tussen de overheidsdiensten (…) wordt de regel.’ Voor cultuur ligt er werk op de plank: meer overleg tussen cultuur en media, tussen cultuur en buitenlandse diplomatie, tussen cultuur en werk. Het is onduidelijk hoe je met minder personeel meer samenwerking op poten kan zetten met andere beleidsdepartmenten, maar voor dat probleem bedenkt de moedermaatschappij wellicht nog een performante oplossing. Overigens: in die hele oefening wordt de Vlaamse Bouwmeester meegenomen. Na afloop van het huidige mandaat van Peter Swinnen komt er een ‘Bouwmeestercollege’ van een vijftal parttime expert-architecten met een adviserende rol, bij het departement Ruimtelijke Ordening. De nieuwe opdracht van dit (minder uitgesproken?) college wordt nog bekeken.

CULTUUR IS GANSCH DE TAAL

Tegelijk valt op dat het met die terugtredende en delegerende overheid wel meevalt als het om de verankering van de Nederlandstalige cultuur in Brussel gaat. ‘Ter gelegenheid van de Vlaamse feestdag organiseren we jaarlijks een breed toegankelijke 11-juli-viering op de Brusselse Grote Markt, een Vlaams volksfeest met maximale zichtbaarheid in de media.’ Wordt deze regering dan zelf een culturele aanbieder, terwijl er al zoveel zijn? Voor de Brusselse zuidrand onderzoekt ze de haalbaarheid van de bouw van nóg een cultuurcentrum met bovenlokale uitstraling. En: ‘Wanneer gemeentebesturen in de faciliteitengemeenten geen of onvoldoende initiatieven nemen voor de ondersteuning van het Nederlandstalig cultuur-, sport- en jeugdaanbod, treden we met de vzw De Rand plaatsvervangend op.’ Ook met die fel verdedigde lokale autonomie van steden en gemeenten blijkt het dus wel mee te vallen62_hillaert_KVS.jpg

Het Brussel-beleid van N-VA, CD&V en Open VLD zegt misschien wel meer over hun cultuurvisie dan het culturele luik van het regeerakkoord. Naast de versterking van Muntpunt als ‘het venster van Vlaanderen in Brussel’ – dat ook voor expats een Vlaams onthaalbeleid moet uitwerken – krijgen alle Vlaamse instellingen in Brussel ‘één herkenbaar logo dat symbool staat voor het kwaliteitsvol en open aanbod van de Vlaamse Gemeenschap in Brussel’. Verder zullen de AB, Kaaitheater, KVS, Beursschouwburg, … zich kenbaar moeten maken ‘als ambassadeurs van het Vlaamse cultureel beleid’, en ‘structureel samenwerken met andere Nederlandstalige actoren uit bijvoorbeeld het onderwijs en de socio-culturele sector’. Dient cultuur dan bovenal als promotie voor de Nederlandstalige taal-gemeenschap? In één lijn met de strengere aanmaning tot Nederlands leren die het hele regeerakkoord uitdraagt? De complexe Brusselse realiteit zoals KVS of Kaaitheater die bespeelt, ligt daar ver van.

HET MERK VLAANDEREN

De enthousiaste vanzelfsprekendheid waarmee deze centrumrechtse regering zich voor haar internationaal cultuurbeleid naar Europa richt, noopt toch tot voorzichtigheid.

Je zou van een zekere instrumentalisering van kunst en cultuur kunnen spreken, maar eigenlijk gaat het vooral om het etaleren van het merk ‘Vlaanderen’. Dat leert het ambitieuze internationale beleid van de nieuwe regering. Want nee, de cultuurpolitiek van N-VA en CD&V valt zeker niet te beschuldigen van een hoog ‘onder de kerktoren’-gehalte, zoals wel eens wordt gesneerd. Wel integendeel. Bourgeois I mikt in het buitenland op ‘een geïntegreerde strategie voor een economische, academische, culturele en publieksdiplomatie van de Vlaamse overheid’. Cultuur krijgt binnen dit internationale promotiebeleid een wervende functie: ‘Culturele en academische diplomatie zijn een belangrijk instrument om onze troeven in het buitenland op de kaart te zetten. We werken nauw samen met de kunst- en cultuursector en de universiteiten en hogescholen om Vlaanderen op cultureel en academisch vlak beter op de internationale scène te zetten, onze culturele troeven en academische excellentie uit te dragen en om elkaar wederzijds te versterken in het buitenland.’

Stond het Vlaamse internationale cultuurbeleid onder Joke Schauvliege op een laag pitje (wegens een serieuze knauw in de beschikbare middelen), dan wordt het nu ‘slagkrachtig en gefocust’, ‘in overeenstemming met de culturele diplomatie, het merkbeleid Vlaanderen en toerisme via “Flanders, State of the Art”.’ De kunstensector vraagt al lang om een cultureel luik in diplomatieke missies naar het buitenland, maar of pakweg Luc Tuymans of Anne Teresa De Keersmaeker in Beijng of New York achter een Vlaamse Leeuw willen gaan lopen, is een ander paar mouwen. Dat roept herinneringen op aan het ‘cultureel ambassadeurschap’ onder de regering Van den Brande, en dat vond de kunstensector toen veeleer een aanfluiting dan een bevestiging van de eigen artistieke waarde. Een internationaal kunstenbeleid, waarvoor extra instrumenten zijn vastgelegd in het vernieuwde Kunstendecreet, moet in de eerste plaats het parcours van kunstenaars dienen, niet de (economische) uitstraling van holding Vlaanderen.

62_hillaert_logo.png

Wellicht lezen we de culturele buitenlandstrategie van deze centrumrechtse regering hier negatiever dan nodig, maar de enthousiaste vanzelfsprekendheid waarmee ze zich naar Europa richt, bijvoorbeeld door haar internationaal cultuurbeleid ‘te kaderen in het zich ontwikkelende Europese cultuurbeleid’, noopt toch tot voorzichtigheid. ‘Creative Europe’, het nieuwe EU-cultuurbeleidsplan, waardeert de economische waarde van culturele industrieën een stuk hoger dan de intrinsieke kwaliteit van kunstcreatie. We zijn zelfs niet zo ver verwijderd van een Europa dat Vlaanderen op de vingers tikt omdat ons subsidiebeleid ‘concurrentieverstorende’ aspecten zou bevatten. Dat is nu eenmaal hoe Europa naar kunst en cultuur lijkt te kijken: niet als een unieke esthetische of kritische expressie, maar als een groeimarkt, of een uitdrukking van nationale identiteit. Wil de nieuwe Vlaamse regering daarom – vrij kritiekloos – ‘de Europese agenda niet alleen proactief opvolgen, maar hem ook actief mee bepalen?’

Veel zal moeten blijken. Met wat geluk wordt de soep helemaal niet zo heet gegeten als ze hier wordt opgediend. Maar tussen de afstoting van bevoegdheden naar het lokale niveau en de opgeheven blik naar het Europese voorbeeldmodel loopt één ideologische lijn. Een terugtredende overheid, nadruk op efficiëntiewinst, cultuur als nationaal merk, meer brugjes met de markt: zo’n verhaal heeft elders in Europa al meer culturele topregio’s gepluimd. 

Wouter Hillaert is freelance cultuurjournalist en coördinator van rekto:verso.

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!