Acht uur werken,
acht uur vrije tijd en acht uur slapen. Het was niet de
socialistische beweging die met dat principe op de proppen kwam, maar
wel Alfred de Grote. Die Alfred de Grote was koning van het Engelse
Wessex in de negende eeuw. Een millennium later slaagde de
socialistische beweging er wel in om rond die idee het speerpunt van
een succesvolle sociale strijd te maken. En die strijd –
uiteindelijk – grotendeels te winnen.
Dat was uiteraard niet
toevallig. Arbeiders in de negentiende eeuw leidden een ronduit
ellendig bestaan. In 1832 werd in Groot-Brittannië een parlementaire
commissie in het leven geroepen die de werkcondities van arbeiders
diende te belichten.i
Meerdere arbeiders werden over hun werkomstandigheden ondervraagd.
Dit
is één uittreksel uit de lange reeks van vraaggesprekken. Aan het
woord is een tweeëntwintigjarige arbeidster uit Leeds, genaamd
Elizabeth Bentley:
Commissie: Wanneer
begon je te werken in de fabriek?
E. Bentley: Toen ik zes jaar
oud was.
Commissie: Wat waren je werkuren?
E. Bentley: Vijf
uur ‘s ochtends tot negen uur ‘s avonds, als het druk was.
Commissie: En wat
waren je normale uren?
E. Bentley: Van zes
uur ‘s ochtends tot zeven uur ‘s avonds.
Commissie: Had je
tijd voor lunch?
E. Bentley: Ja,
veertig minuten tijdens de middag.
Commissie: Had je
tijd voor een ontbijt of om tussen het werk te drinken?
E. Bentley: Nee,
dat gebeurde tijdens het werk.
Meer loon, minder
werk
De eis van een
achturenwerkdag was dus geenszins een modegril of bevlieging, ze
ontstond uit bittere noodzaak. Dat verklaart ook de kracht waarmee
het principe werd afgedwongen.
In feite kan de
sociale strijd van de negentiende en twintigste eeuw voor een groot
deel samengevat worden met het principe ‘meer loon voor minder en
betere arbeid’. Daarin past het idee van een dag waarin evenveel vrije tijd als
arbeidstijd beschikbaar was, maar ook het idee dat
zowel arbeid als vrije tijd kwalitatief en menswaardig moesten zijn.
Het is met vallen en
opstaan dat doorheen de twintigste eeuw wetgevingen, praktijken en
organisaties werden ontwikkeld die er – althans in de grootste
delen van West-Europa – voor zorgden dat dit principe in praktijk werd omgezet.
Om enkele Belgische
voorbeelden te geven: in 1905 werd de wet op de zondagsrust gestemd,
in 1921 kwam de langverwachte achturendag er, in 1924 en 1925 kwam de
verplichte pensioenregeling voor arbeiders en bedienden, en in 1936
werd een wet aanvaard die zes betaalde vakantiedagen per jaar
garandeerde.
Na de Tweede
Wereldoorlog werd een versnelling hoger geschakeld. In 1947 werd het
dubbel vakantiegeld ingevoerd, in 1949 de gezinsvakantiebijslag, in
1951 de aanvullende vakantie voor jongeren onder de eenentwintig en
in 1953 en 1955 wordt de pensioenregeling verder uitgebreid. In de jaren zestig werden regelingen met betrekking tot werkloosheid,
betaalde vakantie en pensioen verder uitgediept en uitgebouwd.
Leven en dood
Het tot standkomen
van de pensioenregeling moet worden gekaderd binnen een strijd voor
minder arbeid, meer vrije tijd en beter loon. In feite is het
pensioendebat een (uitgesteld) debat over de duur van de arbeidsdag.
Aan de basis van het pensioen ligt evenzeer het idee dat men na
verloop van tijd recht heeft op rust en kwaliteitsvolle tijd. Door
middel van onderlinge verzekeringssystemen en overheidsoptreden is
dat idee gerealiseerd geworden.
Maar tegenwoordig
staat de verworvenheid van het pensioen onder druk. Niet dat men het
pensioen als dusdanig wil afschaffen. Althans, zo noemt men het niet.
Maar mensen langer laten werken, komt neer op het gedeeltelijk
afschaffen van het pensioen. Zeker omdat het cruciale argument waarop
men het pleidooi voor langer werken terugvoert – we leven langer –
geen hout snijdt.
We leven inderdaad
gemiddeld langer, maar de levensverwachting na 65 jaar is niet zo
spectaculair toegenomen.
In De Standaard
schreef demograaf Patrick Deboosere hierover: “In 1910 had een
85-jarige man gemiddeld nog 3,4 jaar te leven. In 2012 is dat 5,3
jaar geworden. De geneeskunde kan tijdelijk wel onderdelen vervangen
of bijstellen, maar er is vooral enorm veel vooruitgang geboekt om
vroegtijdig overlijden te voorkomen. Veroudering en dood blijven
onlosmakelijk met het leven verbonden.”ii
Als we langer moeten werken, krijgen we dus een reële vermindering van het
aantal jaren dat er niet hoeft gewerkt te worden. We werken dan meer
om minder te krijgen. Dat de levensverwachting na vijfenzestig sterk afhankelijk is van de sociale positie die je inneemt in de
samenleving, hebben we dan nog niet eens in rekening gebracht.
Flexibiliteit
Het pleidooi om
langer te werken past binnen een breder arbeidsethos dat van lang en
hard werken een statussymbool maakt, met alle gevolgen van dien. Dat
nieuwe arbeidsethos heeft niet alleen een effect op hoe we over
pensioenen nadenken, maar ook op de arbeidsorganisatie zelf.
Op 15 augustus 2013
kreeg de 21-jarige Moritz Erhardt, een werknemer van Bank of
America, een epileptische aanval terwijl hij een douche nam in zijn
studentenflat te Londen. Toen de hulpdiensten Erhardt aantroffen,
konden ze enkel nog zijn dood vaststellen.
De dood van Moritz
Erhardt veroorzaakte ophef, omdat ze naar alle waarschijnlijkheid
gerelateerd was aan het spijkerharde werkritme waaraan hij
onderworpen was. Erhardt werkte vaak tot vijf uur ‘s ochtends en
maakte zo dagen van veel meer dan twaalf uur.iii
Natuurlijk is het
geval van Erhardt extreem. Maar in zijn extremiteit is het illustratief voor een evolutie. In tal van sectoren, zoals media, academia, cultuur of het bankwezen, is de druk om
overuren te maken bijzonder groot. Het hangt samen met een ethos
waarin een voortdurende concurrentiestrijd tussen collega’s heerst en hard werk gelijkgesteld wordt aan kwaliteit. Daarbovenop komt
dat in sommige van deze sectoren de grens tussen werk en vrije tijd
volledig vervaagt. Werk en leven vloeien naadloos in elkaar over.
Deze tendens is
dominant voor de hele arbeidsmarkt. Er wordt van werknemers
een hogere inzet en meer flexibiliteit gevraagd.
Om een actueel
voorbeeld te geven: werknemers van Delhaize hebben wisselende uren
tussen zes uur ‘s ochtends en negen uur ‘s avonds. Enkel de vrije dag
ligt vast. Officieel hebben de werknemers van Delhaize recht op negen
vrije zaterdagen, maar de sociale druk om die niet op te nemen is
groot.
Over dat
arbeidsritme zegt een medewerker van Delhaize het volgende: “Onze
rooster kennen we twee weken op voorhand. Het is te zeggen, op
zaterdag wordt de rooster van de volgende twee weken uitgehangen. Een
avond met vrienden plannen is heel moeilijk. Vergeet dat sociaal
leven maar. Een feestje zaterdagavond? Veel kans dat je tot 20u moet
werken.”iv
Toegenomen
flexibiliteit leidt tot een situatie waarin werk steeds dominanter
wordt ten opzichte van vrije tijd. Daarbij gaat het niet zozeer om
een officiële toename van het aantal uren. Maar de onregelmatigheid
van tewerkstelling kan van dien aard zijn dat het de vrije tijd
volledig overschaduwt. Zorg voor kinderen, familieleven of het
onderhouden van een sociaal leven wordt zo steeds moeilijker. Dit
heeft een drastisch effect op de levenskwaliteit.
Uiteraard kunnen we,
althans in onze contreien, niet spreken over toestanden die
vergelijkbaar zijn met diegene uit parlementaire commissie van 1832. Maar dat maakt uitbuiting niet minder reëel. De stille
getuigen van de hedendaagse uitbuiting zijn burn-outs, depressies
en aan stress gerelateerde aandoeningen. In tegenstelling tot de dood
van Moritz Erhardt halen degenen die onder deze aandoeningen lijden, veel minder de pers.
Macht
De ware inzet van
het pensioendebat is dan ook het recht op vrije tijd. Wanneer we het
hebben over langer werken en pensioenen, dan dient ook een debat
geopend te worden over onze huidige arbeidsorganisatie. Want inzetten
op een steeds veeleisender arbeidsorganisatie en tegelijk pleiten
voor langer werken, betekent niets anders dan meer dan een eeuw strijd
tenietdoen onder het mom van economische noodzaak.
Het recht op vrije
tijd is een recht dat steeds minder als recht wordt erkend, laat
staan wordt verdedigd. Wat vandaag vaak vergeten wordt, is dat die
strijd bij uitstek een politieke strijd is. Het aantal uren of jaren
dat gewerkt wordt, is geen economisch of sociologisch gegeven, maar
het gevolg van een politieke beslissing.
Dat het om een
politieke machtsstrijd gaat tussen twee kampen, wist Marx reeds toen
hij deze beroemde regels schreef:
“De kapitalist
staat in zijn recht als koper wanneer hij de arbeidsdag zo lang
mogelijk probeert te maken en van één arbeidsdag zo mogelijk twee.
Aan de andere kant (…) staat de arbeider in zijn recht als verkoper
wanneer hij de arbeidsdag wil beperken tot een bepaalde, normale
lengte. (…) Tussen twee gelijke rechten beslist de macht.”
Wat van belang is in
het citaat van Marx, is het woord macht. De duur van de arbeidsdag, of
van de loopbaan in dit geval, is het product van een machtsstrijd en
dus van een politieke strijd. Als we het recht op een kwalitatieve,
vrije tijd willen waarborgen, dan zal een politieke machtsstrijd moeten
georganiseerd worden. Enkel op die manier kan vermeden worden, dat de
loopbaan moet verlengd worden.
Naar een 8-8-8
loopbaan?
Is de politieke
strijd tegen een verlenging van de loopbaan een conservatieve strijd,
zoals tegenstanders wel eens beweren? Niet noodzakelijk. Pleiten
tegen de richting waarin de huidige hervormingsvoorstellen gaan,
hoeft helemaal niet gelijk te staan aan het behoud van een status
quo. Veeleer dienen we te pleiten voor een hervorming in
emancipatorische richting.
Wat bijvoorbeeld als we het oude
principe van de 8-8-8-werkdag gaan toepassen op de loopbaan als
geheel? In 2011 bedroeg de gemiddelde leeftijdsverwachting voor mannen en vrouwen
in België tachtig jaar. Een out-of-the-box-oplossing voor onze
pensioen kan erin bestaan, dat we 26 jaar van de levensduur besteden
aan opleiding en 26 jaar aan de loopbaan. En dus ook 26 jaar aan een “pensioen”, dat waar wenselijk tijdens of na de loopbaan op flexibele wijze kan
opgenomen worden.
Dat zou neerkomen op
een vorm van arbeidsherverdeling of simpelweg op de verkorting van de
arbeidsdag. Een recept dat er onder meer voor zorgt, dat in tijden van
crisis het aantal jobs mogelijk kan behouden blijven en dat
bijdraagt tot een verhoogd welzijn in de vorm van meer vrije tijd.
Onmogelijk? Verre
van. Uit onderzoek blijkt dat een verkorte arbeidsdag leidt tot een
hogere productiviteit omdat je meer gemotiveerde en gezonde
werknemers krijgt. Op de ziekenzorg wordt zo mogelijk bespaard en
ook ecologisch gezien is kortere werkdag interessant.v
De stad Göteborg
gaf onlangs het goede voorbeeld. Het gemeentebestuur beslistte om
ambtenaren zes in plaats van acht uren te laten werken tegen
hetzelfde loon. Met andere woorden: waar een politieke wil is, is een
weg.
Noten
i
http://www.victorianweb.org/history/workers1.html
ii http://www.standaard.be/cnt/dmf20140617_01144516
iii http://www.bloomberg.com/news/2013-11-22/bank-of-america-staff-quizzed-as-coroner-probes-intern-s-death.html
iv https://www.dewereldmorgen.be/artikel/2014/06/18/werken-zoals-het-is-bij-delhaize
v http://www.jobat.be/nl/artikels/minder-werken-is-goed-voor-de-natuur/