Politiek, Cultuur -

Column: Een schroothoop voor officiële woorden

Voor het programma ‘Politieke lente’ op zondagmiddag 15 juni in het Amsterdamse centrum Perdu heeft de Argentijnse dichter Martín Gambarotta onderstaande column geschreven. Deze verkent het dagelijks leven in tijden van omwentelingen in Latijns-Amerika, de zogeheten linkse lente. Op het spel staat de (on)mogelijkheid van een plan voor een politieke lente – een wrange verwijzing naar een pakket economische maatregelen dat Argentinië in 1988 doorvoerde.

donderdag 12 juni 2014 20:42
Spread the love

In de
jaren tachtig droeg een van de vele monetaire plannen van de nieuwe
democratische regering van Argentinië, die wel goede bedoelingen had maar een
lege schatkist aantrof bij de Centrale Bank, de naam Plan Primavera
(Lenteplan). Het plan mislukte en raakte al snel in de vergetelheid. Maar wat
gebeurde er met de naam? Die werd ook in de vuilnisbak van de geschiedenis
gegooid. Toch heeft hij iets bijzonders. Die naam was bijna – hoe zal ik het
zeggen – poëtisch. Hoe kan een lente ooit een plan zijn? Zou het niet geweldig
zijn als het gevoel van een politieke lente zou kunnen worden gevangen in een
plan? De economen van die goed bedoelende regering hadden wellicht geen idee
wat ze moesten doen zonder geld op zak. Maar ze toonden wel enig literair
talent toen het erop aankwam hun gedoemde beleidspakket een naam te geven.

De voor de
hand liggende connectie tussen het officiële woordgebruik en de literatuur is
het absurde, vooral als die officiële woorden zijn geuit door meedogenloze
dictaturen. Maar schrijvers kunnen die woorden ook als kunstmatig ervaren. Na
de hel die Latijns-Amerika in de jaren zeventig was, lijkt er geen ruimte meer
te zijn geweest om nog enige magie te ontwaren in de werkelijkheid.

Rond de
tijd van Plan Primavera schreef de Argentijnse auteur César Aira een novelle,
La luz argentina, die zich afspeelde in Buenos Aires, in de tijd dat de met
tekorten kampende nationale overheid geen andere keuze had dan periodiek de
stroom te rantsoeneren. La luz argentina gaat over een stel dat in die gigantische
metropool woont, grotendeels in het duister en zonder elektriciteit. Het
verhaal is niet magisch of aristocratisch, zoals iets dat Jorge Luis Borges had
kunnen schrijven. Het is niet eens politiek, in de normale betekenis van het
woord. Maar net als in het echte Buenos Aires is er geen licht.

De
dictaturen van de jaren zeventig waren slecht voor Latijns-Amerika. Maar als
een monetair plan de naam ‘Lente’ draagt en de stroom om de haverklap uitvalt,
lijkt het alsof er in de jaren tachtig ook iets mis is geweest. Er was nog
steeds weinig ‘officieels’ te bespeuren.

Voor Aira,
die nu wordt gezien als een van de vooraanstaande Argentijnse auteurs,
betekende dit eenvoudigweg de stroomuitval midden in zijn kleine burgerlijke
drama laten plaatsvinden. Voor een meedogenlozer schrijver als Osvaldo
Lamborghini (Aira’s vriend die in 1985 in Spanje overleed) betekende dit het
schetsen, in verontrustend levendige beelden, van het politieke geweld, vooral
onder het peronisme. De gedichten van homoactivist Néstor Perlongher waren
intussen bezaaid met lijken.

Als het
daarna beter was gegaan met het land, zou deze literatuur misschien nooit zijn
komen bovendrijven. Maar in de jaren tachtig bood de werkelijkheid plotseling
een hoop materiaal. De gevestigde literaire figuren van vroeger konden niet
goed uit de voeten met deze nieuwe situatie. In de bredere context van
Latijns-Amerika blijkt dit duidelijk uit de romans van de overleden Chileense
schrijver Roberto Bolaño, die als balling in Spanje woonde, in betrekkelijke armoede.
Het is zeer correct om Bolaño als Chileen te omschrijven, want hij werd in
Chili geboren en was sterk beïnvloed door het hele scala briljante Chileense
dichters (beroemde als Pablo Neruda en Nicanor Parra, maar ook minder bekende
als Enrique Lihn en Gonzalo Millán). In de romans van Bolaño wordt de literaire
aristocratie van zijn land teruggebracht tot personages die zijn geobsedeerd
door het spelen van politieke spelletjes in de bredere context van massamoord
in Latijns-Amerika.

Dit alles
maakte de grond rijp voor veranderingen. In de jaren tachtig waren de
Latijns-Amerikaanse schatkisten leeg. Er zouden nog meer plannen dan het
‘Lenteplan’ volgen, het ene nog wanhopiger dan het andere. Vervolgens begon het
geld in de jaren negentig naar Argentinië te vloeien en werden namen als
Lamborghini, Perlongher, en zelfs Aira weer naar de zijlijn gedrukt. De nieuwe
rijkdom bracht een nieuw soort exclusiviteit met zich mee, wat betekende dat
een zeker aantal mensen buiten de boot viel. Dat ging een tijdje heel erg goed,
totdat de markthervormingen verkeerd begonnen uit te pakken. Het systeem werd
opnieuw ontmaskerd, als in een roman van Lamborghini.

De
samenleving was haar centrum kwijt, zoals zo vaak in het verleden. De nieuwe
officiële woorden hadden afgedaan en waren klaar voor de schroothoop.
(Overigens, als er zo’n schroothoop voor woorden is, dan moet een dichter zo nu
en dan even de tijd nemen om er doorheen te ploegen.)

De werken
van de auteurs die tot de marge waren veroordeeld, vulden eind jaren negentig
opnieuw het vacuüm. Het exclusieve feestje was voorbij. Omdat de meeste
jongeren nog niet eens genoeg geld hadden om een kaartje voor een rockconcert
te kopen, keerde de levendigheid terug naar de underground. Het nieuwe beleid
had het in de jaren negentig zo’n vijf jaar volgehouden, maar was uiteindelijk
mislukt, net als dat oude ‘Lenteplan’ van die door wenskracht gedreven regering
uit de jaren tachtig. De jonge schrijvers putten hun inspiratie uit Aira,
Lamborghini, Perlongher en anderen. Ze grepen naar hun pen en begonnen
gedichten te schrijven.

Wat
volgde, toen de Argentijnse economie in 2001 volledig ineenstortte, kan niet
als een feestje worden omschreven. Maar er school iets van verzet in het
drinken van witte wijn in een galerie die eruitzag als een verlaten
supermarkt, terwijl je wachtte op een nieuwe politieke lente die onmogelijk kon
plaatsvinden.

Al heel
snel werd het veel jonge schrijvers duidelijk dat het gebruik van woorden op
zichzelf ook een manier was om je te verzetten. Sommige woorden die het systeem
in de jaren negentig had gebruikt waren zo beladen, dat ze een vreemde poëtische
betekenis hadden gekregen. Woorden als ‘pacificatie’ bijvoorbeeld, dat
enigszins klonk als het afschieten van een pijl om een wild beest te verdoven
dat de oude dictatoriale generaals voor het gerecht wilde slepen.

Zo zijn we
weer terug bij Plan Primavera. Misschien zaten die dichterlijke economen van de
jaren tachtig toch op het goede spoor toen ze een naam voor hun plan moesten
bedenken. Sindsdien zijn er over de hele wereld diverse politieke lentes
geweest, vele spontaan en andere voorgekookt in het laboratorium. Misschien is
“lente” niet meer het goede woord om een toestand van politieke agitatie te
beschrijven, als het systeem wankelt en de macht zo nabij lijkt. Er zijn
inmiddels te veel bijvoeglijke naamwoorden aan vastgeknoopt. Als de lente geen
plan kan zijn, moet dat woord misschien ook maar worden weggegooid en moet er
een andere term worden gevonden. Het is de taak van de dichters om met dat
nieuwe woord te komen.

Vertaald
door Menno Grootveld (c)

Martín
Gambarotta (Buenos Aires, 1968) werkt als politiek redacteur voor de
Engelstalige Buenos Aires Herald en
publiceerde de dichtbundels
Punctum
(1996),
Seudo (2000),  Relapso + Angola (2005) en Para un plan primavera (2011). Gambarotta was van 1996
tot 2006 redacteur van de website poesia.com. Zijn werk is vertaald naar het
Duits, Engels, Nederlands en Noors. Meer informatie hier.

take down
the paywall
steun ons nu!