Objectief gezien snap ik de
aantrekkingskracht van voetbal wel. Het heroïsche van de strijd, die netjes
tegenover mekaar gepositioneerde oorlogskleurtjes, de strategie van de
opstelling, de ontlading van de overwinning en het tranendal van de vernedering,
de oerkreten. Desnoods ook vanuit homo-erotisch oogpunt, al ben ik die neiging dan zelf niet toegedaan: al die mannen in
shortjes. Maar ik kan er ook niet aan
doen: op mij heeft het geen ander effect dan een uitzinnige, naar het plafond
starende, hoofd tegen de muur bonkende verveling.
Gewoon even zappen dus, dacht ik.
Nu is het blijkbaar om een of andere reden de gewoonte om, wanneer er op de
geijkte zenders voetbal wordt vertoond, op alle andere netten alleen maar nog
grotere bagger dan anders uit te zenden. Wat vreemd is, eigenlijk. Want je zou
toch denken dat dat hét uitgelezen moment zou moeten zijn om allemaal geweldige
maar laag in de kijkcijfers scorende programma’s uit te zenden, zoals daar zijn
opera, herhalingen van Zomergasten, boekenprogramma’s, de betere Franse film en
live TED-streaming. Oh, en trampoline girls natuurlijk.
Soit, er zat niets anders op, er
diende in de dvd-kast gedoken te worden. Het resultaat daarvan was de
buitengewoon vermakelijke documentaire The
Devil and Daniel Johnston over leven en werk van die muzikant. Als u
Daniel Johnston kent, dan is dat voor 99,99% zeker te wijten aan het feit dat
Kurt Cobain ooit eens een T-shirt van hem heeft gedragen. Het betrof een zelf
gedrukt T-shirt met als print een vreemdsoortig mannetje, een kruising tussen
een slak en een ruimtewezen, met ogen op stokjes en daarboven het opschrift:
“Hi, how are you?”. Het was de tekening die Daniel Johnston zelf maakte voor op
de voorkant van de tapes met zijn muziek die hij overal probeerde te slijten.
Die tapes maakt hij sinds eind de jaren zeventig als tiener in de kelder van
zijn ouders. Echt weg uit die kelder zou hij de rest van zijn leven niet meer geraken.
Tot op vandaag trouwens, ook al treedt hij nu op over de hele wereld.
Daniel heeft immers wat men noemt
problemen. In het hoofd. Men heeft reeds
elk mogelijk label op hem geplakt, gaande van ASS over bipolaire stoornis tot
schizofrenie. De media doen er alles aan om het afwijkende maar een naam te geven,
om het veilig te etiketteren. Maar eigenlijk komt het er gewoon op neer dat
Daniel aan een soort van disconnectie van de werkelijkheid lijdt. Niet altijd,
maar in episodes en zijn leven is in grote mate een zoektocht geweest naar de
juiste medicatie om enige balans terug te vinden.
Verder ziet hij er ook totaal
niet uit: groot van gestalte, redelijk vadsig met uitpuilende pens, gigantische
wenkbrauwen en een ietwat waanzinnige blik in de ogen. Ook heeft hij een
piepstemmetje en hoewel hij verdienstelijk pianist is, wil hij kost wat kost
wanneer hij optreedt gitaar spelen, hetgeen hij dan weer niet echt goed kan. En
toch heeft hij, daar in de kelder van zijn ouders, muziek gemaakt die bands als
Nirvana en Sonic Youth heeft geïnspireerd en gecoverd is door pakweg Pearl Jam,
Tom Waits, Eels, The Flaming Lips, Beck, en ga zo maar door.
Er zijn tal van boeiende en
tegelijk trieste verhalen te vertellen over deze man. Bijvoorbeeld dat de leden van Sonic Youth hem ’s nachts in New
York moesten gaan zoeken nadat hij was weggelopen omdat hij de binnenkant van
het Vrijheidsbeeld vol christelijk-fundamentalistische graffiti had gespoten.
Dat hij tijdens een vlucht in een sportvliegtuigje plots dacht dat hij Casper de Friendly Ghost was en daarom
de sleutels weggriste van zijn vader, de piloot, en deze door het venster naar
buiten gooide. Met een miraculeuze noodlanding tot gevolg. Dat hij ooit een contract
weigerde van een platenfirma omdat die ook Metallica vertegenwoordigde en hij
bang was dat dat aanbidders van Satan waren die hem zouden opeten.
Ondanks al die toestanden wordt Daniel
Johnston door heel wat mensen als een muzikaal genie aanzien. Tegelijk blijft
hij voor velen ongetwijfeld vooral een curiosum, een cultfiguur die zijn
beroemdheid te danken heeft aan die ene foto van Cobain met z’n T-shirt. De trieste
vaststelling die daarachter zit, heeft alles te maken met de manier waarop wij
omgaan met roem. Daniel Johnston zal alleen al omwille van zijn
beperking, zijn uiterlijk en zijn wat vreemde karakter nooit de heldenstatus
kunnen krijgen van zelfs maar de minste der voetbalgoden. Dat heeft niets te
maken met de kwaliteit van zijn muziek. Of je die nu geniaal vindt, of gewoon
goed, of wat raar klinken, maakt daarbij eigenlijk niet uit.
Omgekeerd kan wie wel roem oogst,
de indruk krijgen dat alles wat hij doet kritiekloos wordt geslikt en daardoor
met een gevoel van waardeloosheid achter blijven. Cobain verkreeg wél het
kaliber van een voetbalgod, maar ging daaraan ten onder. In beide gevallen is
de naam van de Duivel dus “vervlakking”, de vervlakking die eigen is aan
massaroem.
Daniels tekeningen worden gegeerd
en telefonisch opgekocht door kunstverzamelaars die nog steeds speculeren op de
afgeleide roem van Cobain, maar naar de vernissages komt geen hond. Cult is
leuk, maar dan vanop een afstand. Ergens is dat heel triest en schijnheilig,
maar ergens is dat ook te begrijpen. Een van Daniels vrienden verwoordt het in
de documentaire zeer sterk. Hij vertelt over een moment waarop ze hem moesten
laten colloqueren en zegt daarover ongeveer het volgende: “Zotte genieën dat is
allemaal leuk en boeiend om over te lezen, ik bedoel Van Gogh die zijn oor
afsnijdt en zo. Tot op het moment dat je ze persoonlijk kent en ze je living
kort en klein slaan of je te lijf gaan met een loden pijp.”
In ieder geval, voor mij – ook
vanop afstand dus – zal Daniel Johnston altijd ergens een held blijven, groter dan welke
voetbalgod dan ook. Niet omwille van afgeleide roem, maar omwille van het
moment waarop hij zijn eerste kleine doorbraak kende. In 1985 kwam de
muziekzender MTV toevallig naar de streek waar Daniel woonde. Ze maakten een
reeks van uitzendingen, The Cutting Edge
genaamd, waarin ze lokaal talent lieten optreden. Door een reeks toevalligheden
belandt Daniel (op dat moment 24 jaar) op het programma en dus live op de
nationale televisie.
Jarenlang heeft iedereen, zijn leraars, vrienden en familie, hem
gezegd dat hij het nooit zal maken. Hij is te atypisch, te ver verwijderd van
het stereotype van de voetbalgod. Hij knoeit maar wat en zou beter een baan
zoeken. Met zijn onvaste piepstem en zijn gitaar met twee linkerhanden beklimt
hij het podium. Hij is zo zenuwachtig dat het lijkt alsof hij elk moment kan
gaan overgeven. Vervolgens speelt hij met al zijn tekortkoming de ziel uit zijn
lijf en brengt een prachtig eigen nummer met een geniale tekst (I live my broken dreams).
En misschien kijkt u dan ooit ook
eens naar de documentaire. Dat mag eventueel na een voetbalmatch.