Racisme is een zwaar beladen term, die enerzijds definiërend is,
anderzijds evaluerend.
- Definiërend: de term omschrijft een aantal
fenomenen uit de sociale wereld die men als ‘racistisch’ identificeert. - Evaluerend: de term hecht aan die beschrijving meteen ook een bepaalde
waarde, doorgaans een negatieve.
Eén van de problemen in de
wetenschappelijke studie van racisme is de ontkenning van dit tweede
luik, van de diepe en onontwarbare verwevenheid van feiten en
evaluaties, en daardoor van het door-en-door politieke karakter van
racistische fenomenologie. Veel onderzoek is daardoor ‘neutraliserend’:
het poogt racistische fenomenen neutraal en onthecht te benaderen, daar
waar de essentie van die fenomenen precies de zware politieke
geladenheid – de niet-neutraliteit – ervan is.
Ik zal in wat volgt pogen een benadering te schetsen van racisme die
met deze geladenheid rekening houdt. Ik zal me daardoor begeven in
domeinen die ver afwijken van meer courante definities van racisme. Met
name zal ik de klemtoon leggen op twee dimensies van racisme: de
ideologische en de epistemologische (nvdr: epistemologie is de filosofie die de aard, oorsprong, beperkingen en geldigheid van menselijke kennis bestudeert). Uiteindelijk zal racisme te
voorschijn komen als een veel ruimer en veel invloedrijker fenomeen dan
men doorgaans aanneemt.
Racisme is een ideologie
De hoofdlijn van de hier geschetste benadering is er één waarin
racisme als een ideologie wordt omschreven. Dat wil zeggen: ik beschouw
racisme niet als een reeks individuele attituden, ook niet als een
menselijk universum op het niveau van de genen of andere primitieve
niveaus van gedrag en mens-zijn, en evenmin als iets wat louter een
kwestie is van politieke of maatschappelijke excessen à la
extreem-rechts of het Nazidom. Racisme is een ideologie en om dat te
begrijpen moeten we weten wat een ideologie is.
Nu valt het me op hoe men in de sociale wetenschappen hetzij heeft
afgeleerd na te denken over ideologie, hetzij ideologie beschouwt als
een vies woord en als een eigenschap van anderen (de Sovjets met name).
Het is opvallend hoe één van de meest centrale concepten uit de sociale
wetenschappen van de twintigste eeuw nagenoeg verdwenen is als
analytisch instrument in een hele reeks onderzoeksdomeinen die alles met
ideologie te maken hebben. Veeleer hanteert men heden ten dage een
begrip als ‘publieke opinie’, een begrip dat wordt ingekleurd als:
- autonoom: de publieke opinie ‘bestaat’ eenvoudigweg, de mensen
‘hebben’ die gewoonweg en lijken niet beïnvloed te zijn door externe
elementen zoals politieke propaganda, onderwijs, media of reclame,
evenmin als door groepsinteracties en de invloed van opiniemakers zowel
op kleine als op grote schaal. - stuurloos: de publieke opinie ‘leidt’ de samenleving en niet
omgekeerd. Onze politici definiëren zichzelf zonder uitzondering als
mensen die de publieke opinie volgen – de zogeheten ‘signalen van de burger’ – en die ‘de wil des volks’ uitvoeren, zoals die uit opiniepeilingen
en gerelateerde onderzoeken is naar voor gekomen. Je kan de publieke
opinie dus ook niet tegenwerken, zo lijkt het. - af te scheppen van rechtstreekse uitspraken van individuen: de
publieke opinie kan worden nagegaan door directe, expliciete uitspraken
van mensen te bekijken en te systematiseren. Iedereen is dan ook een
ideaal en potentieel representatief drager van publieke opinie.
Dit beeld van publieke opinie houdt een aantal krachtige suggesties
in. Het suggereert:
- het bestaan van autonome, denkende en volmaakt
vrije individuen, die over alles een opinie hebben en deze ook accuraat
kunnen formuleren; - een beeld van de samenleving als de verzameling
van dit soort vrije, autonome en denkende individuen; - doorheen dit
alles, het feit dat alle individuen gelijk zijn, en dat de opinie van de
ene die van de andere waard is.
Ik ga me niet begeven aan een lange kritiek van deze premissen, onder
andere omdat mensen als Pierre Bourdieu dit in het verleden al met veel
verve en overtuiging hebben gedaan. Ik kan enkel zeggen: ongeveer elk
sociaal feit dat grondig wordt onderzocht spreekt deze suggesties tegen.
Dit beeld van de publieke opinie is door en door ideologisch. Het
bevat precies dezelfde ingrediënten als diegene die we in de ideologie
van de massaconsumptie vinden: de idee van vrije en onmanipuleerbare
consumenten die de markt sturen en richting geven en die nobody’s
fool zijn. Niemand wordt er uitgebuit, niemand wordt er bij de neus
genomen, iedereen is vrij en blij en laat de grote heren een poepje
ruiken.
Maar wat is dan ideologie? Ik geef enkele algemene elementen. Ideologie slaat op een reeks ideeën waarvan de structuur en de
distributie door en door verweven is met maatschappelijke structuren.
Dat wil zeggen: niet iedereen heeft dezelfde ideologie, en niet ieders
ideologie is evenveel waard. Bovendien hebben ideologieën een agentieve
rol in de samenleving: ze houden machtsverhoudingen in stand. Ideologie
is met andere woorden een maatschappelijk fenomeen, dat niet te
reduceren valt tot een optelsom van individuele opvattingen en
denkbeelden. Het is een politiek fenomeen, en hierop kom ik nog
terug.
Ideologie houdt steeds verband met macht. Dit geschiedt op
verschillende niveaus.
- Het is een instrument van
machtsuitoefening, omdat het zorgt voor opvallende vormen van
eensgezindheid omtrent bepaalde elementen van het maatschappelijke
bestel. Antonio Gramsci betitelde deze machtsfunctie als ‘hegemonie’. Volgens
hem is er een onderscheid in macht tussen enerzijds dwang – bijvoorbeeld
dwang die uitgaat van het justitiële en politionele apparaat in een
staat – en anderzijds overtuiging, een zachter vorm van
machtsuitoefening die erin bestaat dat mensen overtuigd raken dat
bepaalde dingen goed zijn voor hen. Het samengaan van beide vormen is
machtsuitoefening, en macht mag dus niet gereduceerd worden tot het
beeld van politieagenten in volle wapenuitrusting. Het is door het spel
van hegemonie dat heel wat publieke opinie ontstaat: als men bepaalde
boodschappen maar frequent genoeg verspreidt, en ze door veel
verschillende mensen laat verspreiden, dan gaan we dat uiteindelijk wel
geloven. Meer nog, we gaan dit uiteindelijk als normaal beschouwen, als
een eenvoudig feit, iets waar we gewoon vanuit kunnen gaan in onze
analyses van de wereld. Ideologie situeert zich op het niveau van de
dingen die niet meer hoeven gezegd te worden, die we met z’n allen
gewoon aannemen. Dat is de reden waarom ideologie niet zomaar van
teksten af te scheppen valt. Ideologie situeert zich op het vlak van
onuitgesproken uitgangspunten, het zit vaak in onopvallende, feitelijke
uitspraken, eerder dan in opvallende, expliciete en agressieve
boodschappen. Het zit in het feit dat we allemaal lijken te denken dat
arbeid een bron is van vreugde en zelfontplooiing, en dat je maar een
‘echt mens’ bent als je een job hebt, ook al betekent dit alles behalve
vreugde en zelfontplooiing, en ook al betekent dit dat je je onderwerpt
aan uitbuiting, rigide en vaak ontmenselijkende discipline, en aan een
sociale hiërarchie die tot frustraties leidt als je job niet
overeenstemt met je zogeheten kwalificaties. Het zit ook in de gekke
zekerheid die we hebben omtrent ‘onze auto-onze vrijheid’, omtrent het
feit dat we allemaal meer individu worden door aan massaconsumptie deel
te nemen, dat we met twee woorden spreken wanneer we een sociaal
hooggeplaatst persoon aanspreken, en zo meer. In het veld van racisme
zit het in het simpele feit dat we hardnekkig een onderscheid blijven
hanteren tussen ‘Belgen’ en ‘migranten’ – haast niemand staat bij dit
laatste begrip stil en stelt zich de vraag wat er achter schuilgaat.
Inmiddels neemt men wel het beeld over van een samenleving met daarin
twee gescheiden werelden: die van Belgen en die van Migranten. - Een tweede aspect van de relatie tot macht is het feit dat ideologie
niet gelijk gedistribueerd wordt. Er zijn producenten, reproducenten en
consumenten van ideologie, en niets is zo onjuist als de suggestie dat
‘iedereen zijn gedacht mag hebben’. Louis Althusser wees ons al op de grote
rol van ‘ideologische staatsapparaten’: de regering, het
onderwijssysteem, wetenschappers, media, noem maar op. De opvattingen
van de één zijn manifest niet evenwaardig aan die van een ander;
sommigen hebben oneindig veel meer muscle om opvattingen, beelden,
verklaringen en dergelijke te verspreiden. Men moet dan ook in de
analyse van ideologie nauwkeurig nagaan wie ze produceert en verspreidt,
welke de bronnen zijn van bepaalde zaken. En er zijn doorgaans
duidelijke bronnen: vaak kan men voor zaken die men als ‘mentaliteit’
bestempelt zelfs een zeer precieze naam en gezicht achterhalen – Noël
Slangen, Tom Lanoye, Helmut Lotti, Bill Gates, Paula D’Hondt, Filip
Dewinter, noem maar op. Ik bepleit hier een historische benadering van
ideologie, één die er niet van uit gaat dat ideologieën zomaar ontstaan,
uit het niets opduiken – iets wat men ons omtrent de Witte Mars wou
doen geloven. Ideologieën hebben een echte geschiedenis, met echte
actoren, echte instellingen, momenten waarop van alles gebeurt gevolgd
door momenten waarop alles wat langzamer en stabieler lijkt te
evolueren. - Ideologieën hebben een duidelijke band met gedragingen. Ik zeg
dit omdat men vaak een reductie maakt van ideologie tot ideeën. Het gaat
wel degelijk om ideeën, maar niet uitsluitend om ideeën. Michel Foucault heeft
ons aangetoond dat denkbeelden, vormen van wetenschap, instellingen en
gedragingen samenvloeien in één groot en breed vertakt proces. Ideologie
zit daarom ook in de ruimtelijke schikking van de zaal – het feit dat
de sprekers of degenen die de leiding hebben steeds vooraan zitten, en
de anderen gewoon ‘in de zaal’ gaan zitten en dat iedereen dat
automatisch doet. De ideologie zit daardoor in gedragingen, houdingen,
gebaren, blikken. Ik liep ooit eens met een protestantse man door
Belfast. In een bepaalde buurt zweeg de man plots, en hij dook wat ineen
terwijl we rondliepen. Ik vroeg hem wat er was en hij zei dat we in
een ‘verkeerde’ buurt liepen. Ik wierp op dat men aan hem toch niet kon
zien of hij protestant of katholiek was. Hij antwoordde: ‘ze ruiken
dat’. Vergelijkbaar geval: ik heb in Antwerpen nog nooit een ‘blanke’ de
weg zien vragen aan een orthodoxe jood, ook al lijkt het evident dat
deze laatsten in bepaalde buurten best de weg kennen. Het omgekeerde is
net zozeer een feit. Wanneer men in Antwerpen een groepje
migrantenjongeren op de stoep bijeen ziet staan, ziet men spoedig heel
wat ‘blanken’ de straat oversteken of een grote bocht omheen het groepje
maken; dwars door het groepje heen lopen wordt weinig gedaan. Een
laatste anekdote: jaren geleden kende ik aan mijn universiteit een
Marokkaanse student Economie. Toen hij zich tijdens zijn eerste jaar voor het
examen aanbood werd hij door de prof in het Frans aangesproken. De prof
zei dat hij normaal gezien het examen in het Nederlands moest afnemen,
maar voor hem een uitzondering zou maken. Hij schrok zich een hoedje
toen de jongen hem in een sappig Gents Nederlands antwoordde dat dit
heel vriendelijk was maar niet meteen hoefde. Enzovoort. Ideologie is
net zozeer een zaak van ‘normaal’ gedrag als van ‘normale’ ideeën, en
het is het samenspel van de twee dat ervoor zorgt dat er heel wat
contacten fout lopen tussen leden van verschillende bevolkingsgroepen.
Slotsom: als men racisme benadert als ideologie ziet men ineens veel
meer. Plots gaat racisme om macht, om ongelijkheden in een samenleving.
Het wordt een element waarmee men tot een diagnose moet komen, niet
zozeer van de slechte attituden van individuen, maar van de
maatschappij waarin ze tot dergelijke denkbeelden en gedragingen komen.
Uiteindelijk leidt racisme ons zo tot een ‘groot verhaal’ – een wat in
onbruik geraakt begrip, maar iets wat handelt over veel en veel meer dan
waarden, gewoonten en cultuurverschillen.
Racisme is een epistemologie
Een tweede aspect dat deze benadering van racisme informeert is het
epistemologische karakter van racisme. Racisme is een kennisleer. Het is
een manier om naar de feiten te kijken, ze vorm te geven, er
onderscheiden in aan te brengen tussen wat relevant is en wat niet, en
uiteindelijk tot analyses van die feiten te komen. Men neemt de
ideologie aan als een brilletje waar doorheen men naar de wereld
kijkt en die wereld meent te kennen en betekenis meent te kunnen geven.
Op dit punt moet ik het even hebben over de Vlaamse traditie van
Afrikanistiek. Zoals we weten is heel veel van de hedendaagse
Afrikanistiek gebaseerd op een traditie die haar wortels vindt in het
ontdekkings- en kolonisatieparadigma.
Simpel gezegd: het merendeel van
de boeken die in de vakgroepbibliotheek van de afdeling Afrikanistiek
aan de Universiteit Gent te vinden zijn, werden geproduceerd tijdens de koloniale
periode, door Europeanen die hun aanwezigheid in Afrika te danken hadden
aan de structuur van dit koloniale systeem. De relatie tussen
kolonialisme en Afrikanistische kennisverwerving is niet te loochenen.
Dat mag ons niet verleiden tot simplistische uitspraken in de zin
van: elke koloniale Afrikanist was een racist. Verre vandaar. Eén van de
uitkomsten van het punt over racisme-als-ideologie is dat onderzoeken
van individuele intenties weinig ter zake doen. Het gaat om een
historische ‘normaliteit’ waarin men ‘naar godsvrucht en vermogen’ die
dingen doet die men voor waar aanneemt en voor juist inschat.
Maar de
relatie blijft niet te ontkennen en ze is epistemologisch van aard. Het
koloniale systeem genereerde kennis die dit systeem mee gestalte gaf,
er enerzijds de premissen van overnam en die mee uitbouwde en
motiveerde. Om Foucault te parafraseren: ‘tel pouvoir tel savoir’ (‘zo de macht, zo de kennis’).
Wetenschap wordt zo een historisch gesitueerd product, en in die
historische situering moet men ook de machtsverhoudingen inschrijven die
kenmerkend waren voor die historische periode. Koloniale wetenschap was
deel van de koloniale macht; de aldus vergaarde kennis is niet
machtsvrij, en men moet zich bewust zijn van het specifiek soort macht
dat eraan vasthangt: koloniale macht, gestoeld op uitgangspunten die we
thans als racistisch bestempelen, en uitmondend in grootschalige
uitbuiting en permanente onderontwikkeling.
Die kennis mogen we niet zomaar overnemen. De historische situering
ervan moet een kritische houding genereren ten opzichte van de
wetenschap over Afrika. We mogen er van uitgaan dat een groot
gedeelte van wat we over Afrika menen te weten gefilterd is door een
racistische blik op Afrika. Racisme is een historisch perspectief op
Afrika en de uitdaging voor Afrikanisten bestaat erin een nieuwe
Afrikanistiek uit te bouwen vanuit een perspectief dat niet die
beladenheid heeft. Hier komt Foucault weer: ‘autre pouvoir, autre
savoir’ (‘andere macht, andere kennis’).
Als we dit nu even overplaatsen naar de eigen actuele samenleving,
dan merken we hoe er een paradigma ontstaan is rond vreemdelingen en
vreemdheid, dat zeer sterk geconcentreerd is op cultuurverschillen,
eigenheid en dergelijke, en dat op die manieren evenzeer epistemologisch
lijkt te functioneren.
Dit soort blik op de realiteit genereert een
realiteit die er zo uitziet. Anders gezegd, hét migrantenprobleem in dit
land is deels het feit dat zovelen geloven dat er een migrantenprobleem
is. Rond deze aanname is een heel kenniscomplex ontstaan dat een
realiteit opbouwt terwijl ze ze analyseert.
In de mate dat dit paradigma
primordialistische en homogeneïstische accenten legt – hetgeen het
geval is – is het racistisch, en vertoont het een bijzonder duidelijke
coherentie met de manier waarop de koloniale wetenschap aankeek tegen
Afrika. De verwantschap tussen beide is vroeger reeds aangestipt door
Albert Martens. Ik kan ze enkel bevestigen en verder uitdiepen.
Besluit
Beide invalshoeken, de ideologische en de epistemologische, wijken
ongetwijfeld af van courante benaderingen van racisme in onze
samenleving. Maar er zijn goeie redenen om die invalshoeken te blijven
hanteren. De voornaamste reden is het wetenschappelijke feit dat ze ons
toelaten betere beschrijvingen en interpretaties te leveren van feiten
en voorvallen in de samenleving, en dat ze ons toelaten heldere
verbanden te leggen tussen attituden, daden, en maatschappelijke
verhoudingen. Ze verklaren racisme met andere woorden beter. En zoals de
genezing van een kwaal enkel kan gebeuren op grond van een correcte
diagnose ervan, kan men enkel een effectief antiracisme organiseren
wanneer men een precies inzicht heeft in racisme.
Dit is de weergave van een toespraak tijdens een inaugurale feestzitting in Gent op 25 oktober 2000.