De beruchte lift in metrostation Graaf van Vlaanderen brengt je van -3 naar -2. De andere verdiepingen moet je op eigen houtje overbruggen.

|VERKIEZINGSINTERVIEW| Staren naar een rolwagen

Najoie Larabi is een jonge vrouw en bediende bij een vzw. Ze rijdt in een rolstoel door Brussel en botst daar op de vreemdste obstakels.

dinsdag 22 april 2014 09:59
Spread the love

In
de aanloop naar de verkiezingen van 25 mei draaien we bij
DeWereldMorgen.be de rollen om. We passen voor de grote interviews met politici
en leggen ons oor te luister bij de burgers van dit land. Waar liggen
zij van wakker? Wat zijn hun zorgen en wensen? Wat verwachten zij van de
politici die meedingen naar een zitje in één van de parlementen? Daarna is het de beurt aan de politici om te reageren op deze reeks portretten van bijzondere mensen.

Ik zie haar soms voorbijsnorren in de Dansaertstraat
of de Anspachlaan. Met grote stuurmanskunst laveert ze haar
elektrische rolwagen door het verkeer. Gezwind wipt ze de
stoep af en weer op. Twee benen en twee handen die niet helemaal mee
willen, houden Najoie niet tegen.

Een tijd geleden reed ze op
dezelfde manier door New York. “Brussel en New York. Dat is water
en vuur. Alles is daar aangepast aan mensen met een handicap. In
vergelijking met New York leven we in Brussel nog altijd in de
middeleeuwen. De metro’s daar bijvoorbeeld. Je krijgt meteen een wegwijzer
te zien die je toont waar een lift is. En die lift werkt.”

“De mensen doen daar ook gewoon. Ze kijken niet vreemd
op als ze iemand in een rolwagen ontmoeten. Hier zetten mensen grote
ogen op als ze mij zien. ‘Wat? Ga jij helemaal alleen de straat op?’
Ja, ik doe alleen boodschappen, ik ga naar de post, naar de
mutualiteiten. Dat is niet zo bijzonder en dat zou het ook in de ogen
van andere mensen niet mogen zijn. Na al die jaren ben ik zelf doof
en blind voor die reacties, maar ga eens met mij op stap en je zal
zien hoe we nagestaard worden en hoe vreemd sommige mensen reageren.”

Ruimtetuig

“Ik ben onlangs getrouwd
en mijn man had het in het begin zeer moeilijk met die starende
blikken. Wat een verschil met New York. Een buschauffeur zag daar dat
ik stond te wachten en er verscheen meteen een glimlach op zijn
gezicht van zijn ene oor naar zijn andere. Hij stopte en deed de deur
open, maar ik wist echt niet hoe ik op die bus moest geraken. Plots
schoof automatisch een platform uit de treden en kon ik vlot naar
binnen rijden. Ik dacht dat ik een ruimtetuig zag. De buschauffeur
maakte me vast en vroeg me waar ik wou afstappen en al die tijd bleef
hij glimlachen. Ik zal eerlijk zijn: in Brussel zijn er misschien vier
chauffeurs op tien die mij zien staan.”

“Ik woon in
Nederoverheembeek, in een wijk die misschien nog geen vier jaar geleden gebouwd
werd. Er zijn daar appartementen die speciaal ontworpen werden voor
personen met een handicap. Maar de bus die er naartoe rijdt kan ik
niet nemen omdat de nieuwe troittors niet de juiste hoogte hebben.
Dat in de oude wijken van Molenbeek niet alles bereikbaar is, kan ik
begrijpen. Maar een gloednieuwe wijk naast het militair hospitaal? Ca
me tue.”

“Dat zou toch iets van het verleden moeten zijn?
Het kan niet dat ik daar nog altijd over moeten zeuren. Toch niet in
2014. Pas op, ik trek mijn plan. Ik leef mijn leven, maar ik denk aan
de andere mensen die zich laten afschrikken door die hindernissen en
die zich dan maar opsluiten.”

“Kom je in
Brussel-Centraal aan, dan vuren ze meteen vragen op je af: heb je wel
gereserveerd? Gebeurde dat op de juiste manier? Mijn antwoord is
altijd nee. Ik ben een onafhankelijke vrouw en wil reizen wanneer ik
wil.”

Sleutel

“Brussel denkt meer aan
de esthetiek dan aan de ethiek. Het moet er mooi uitzien. Of het
makkelijk bereikbaar is, is niet belangrijk. Een voorbeeld. De Zara
in de Nieuwstraat heeft drie grote treden voor de ingang. Dat is
mooi, de winkel ziet eruit als een kasteel, maar ik geraak er niet
in. Ik moet langs achter naar binnen. Als de verantwoordelijke er is
en als hij de juiste sleutel bij heeft, kan ik binnen. Als ik winkel
lijk ik nog altijd op die tiener van twintig jaar geleden: ‘Mama,
mama, gaan we hier binnen’. Ik ben nu dertig en ik moet het nog altijd
vragen.”

“In veel winkels geraak
ik ook niet binnen omdat de deuren te smal zijn. Dat kan je toch
makkelijk oplossen? Voer een regel in die zegt dat deuren van winkels
minstens één meter breed moeten zijn.”

“Het zijn kleine
hindernissen, maar dat maakt het zo vermoeiend. Ik begrijp dat jij
dat niet eens beseft. Ik speel vaak met de gedachte om eens wat
vrienden mee te nemen. We huren enkele rolwagens en we gaan op stap.
Daarna kunnen we eens babbelen over onze ervaringen. Ik ben niet boos
op de mensen die niet beseffen hoe weinig toegankelijk Brussel is.
Dat is hun fout niet.”

“Theaters, bioscopen,
nog zo iets. De UGC op het Brouckèreplein. Van de twaalf zalen zijn
er vier die bereikbaar zijn. Bereikbaar tussen aanhalingstekens. In
één zaal geraak ik zonder hulp en krijg ik een mooie plaats. In
twee andere zalen moet ik wat aan de kant zitten. In een vierde zaal:
gooi je op de grond en kruip naar je zitplaats. Is dat normaal?”

Overwinning

“Ik zie mezelf niet als
Najoie in de rolstoel. Jij denkt toch ook niet de hele dag aan de
schoenen rond je voeten? Je trekt ‘s ochtends je schoenen aan en je
gaat op stap. Zo gaat dat ook bij mij. Ik weiger immobiel te zijn. Ik
doe er wat langer over, maar ik geraak er wel. Op mijn manier.”

“Ik vertrek altijd een uur te vroeg. Omdat de lift kapot
is. Omdat de metro niet toegankelijk is. Maar dat houdt me niet
tegen. Veel mensen laten zich wel tegenhouden. Niet omdat de moed hun
ontbreekt. Ik heb het geluk gehad dat ik ouders heb die me altijd
aangemoedigd hebben. Naar New York reizen was een overwinning. Mijn
ouders hebben er meteen in geloofd.”

“Toiletten nog zoiets.
Binnengeraken in een café en iets drinken. Fantastisch maar o wee
als je naar het toilet moet. Ik heb ontdekt dat hotels personen in
een rolwagen toegang geven tot hun toiletten. Nu weet ik in het
centrum een paar hotels die vlot bereikbaar zijn en daardoor kan ik
zonder zorgen op café. Zie je, wij moeten altijd alles berekenen.
Daar iets gaan eten? Oké, maar waar is dan het dichtstbijzijnde toilet
en hoe geraak ik daar snel?”

“Openbare plaatsen
moeten gewoon verplicht aangepast zijn. Scholen bijvoorbeeld. Stel
dat ik ooit kinderen heb. Veel kans dat ik nooit binnengeraak in hun
school.”

Oudercontact

“Mijn grote broer en
kleine zus zijn doof. Ik spreek doventaal. Wat een moed hebben mijn
ouders gehad. Mijn leraars waren ooit eens zeer verbaasd toen mijn
dove broer mij vergezelde op een oudercontact. Ik kan zijn oren en
mond zijn en hij is mijn benen en armen, zei ik hun. Ik zat nochtans
op een gespecialiseerde school. Maar ook daar reageerden ze nog
verbaasd op de komst van een persoon met een handicap.”

“Ja, ik had wel op een
normale school willen zitten. Maar fysiek was ik er heel slecht aan
toe in mijn kindertijd. Op mijn negende dag hier op aarde had ik al
zeven operaties achter de rug. Een goede gezondheid was prioriteit
voor mijn ouders. Onderwijs was bijkomstig. Ik had altijd enkele
jaren achterstand op mijn leeftijdsgenoten. In mijn eerste school
beschouwden ze me als mentaal gehandicapt. Mijn ouders begrepen dat
niet. Zij hadden door dat ik enkel gestimuleerd moest worden. Mijn
moeder heeft doorgezet en mij tegen alle advies in naar een
andere school gestuurd. In één jaar heb ik twee jaar achterstand
opgehaald.”

“Als ik terugkijk, ben
ik fier. Ik heb toch iets bereikt in mijn leven. Ik had universiteit
willen doen, maar de leraars hebben mij daar niet op voorbereid.
Nota’s nemen bijvoorbeeld. Dat hebben ze ons niet geleerd. Dat zijn
kleine dingen die het mogelijk gemaakt zouden hebben om hogere
studies te doen. Op school geloven ze niet in ons. Ze staan niet voor
de klas alsof ik of mijn klasgenootjes op een dag minister of
astronaut kunnen worden. Daar heb ik spijt van.”

Panne

“Een ouder van een
intelligent kind met een motorische handicap moet vechten om dat kind
in een goede school te krijgen. Dat zou vanzelfsprekend moeten zijn.”

En een woning? Najoie begint luid te lachen. “Ik heb mijn
eerste appartement net verkocht. Met mijn ouders leefden we in een
appartement met verschillende verdiepingen. Toen ik klein was,
droegen mijn broers mij de trap op. Toen ik volwassen werd, nam ik
samen met mijn broer een appartement op de vierde verdieping. Geen
probleem want er is een lift. Maar wat als de lift in panne valt? Of
als het brand? Wat doe ik dan?”

“Op de huurmarkt is het
nog moeilijker. Zelfs appartementen op de benedenverdieping hebben
tredes. Waarom staat dat er in immo-advertenties niet gewoon bij?
Toegankelijk of niet toegankelijk. In de cultuuragenda zou dat ook
gewoon vermeld moeten worden. Als ik een leuk concert of toneelstuk
aangekondigd zie, moet ik altijd eerst bellen. Geraak ik binnen of
niet? Vaak krijg ik dan ook nog de verkeerde uitleg, zodat ik de
gewoonte gekregen heb om eerst op verkenning te gaan voor ik een
ticket koop.”

“Espace Magh in Brussel
is bijvoorbeeld perfect toegankelijk. Maak daar reclame mee, zeg ik
altijd aan de uitbaters. We zijn in 2014! En toch moeten we nog
wakker worden.”

“Ik huur nu een
aangepast appartement op de benedenverdieping. Toevallig gevonden.
Heel weinig mensen weten dat ze bestaan. Maar wacht, een aangepast
appartement zoals ik zei, maar om de tuin te betreden, moet je …
voorbij een trap. No comment. Ja, daar hadden we bij het ontwerp niet
aan gedacht, zeiden ze. Alsof men een autogarage op de tweede
verdieping zou installeren.”

Uitstappen

“Ik zag op tv dat enkele
ministers de metro getest hebben in een rolstoel. Weet je waar ze die
test georganiseerd hebben? In de Louizalaan! Natuurlijk is daar een
mooie lift en is het trottoir perfect hoog genoeg. Kom eens mee naar
Graaf van Vlaanderen in Molenbeek. Mort de rire. Er is een lift maar
die gaat enkel van de verdieping waar de metro’s rijden naar de
verdieping daar vlak boven. Wil je nog twee verdiepingen hoger naar
de uitgang? Onmogelijk. Geloof je het niet? Ga kijken. Wat is het nut
van een lift die tot halverwege gaat? Mijn ouders wonen daar in de
buurt, maar ik kan er niet uitstappen. Als ik van A naar B wil, moet
altijd langs een C.”

(stiller) “Ik zit daar
nu mee te lachen, maar soms wordt het mij ook wel eens te veel en zit
ik thuis te huilen. Maar ‘s anderendaags ben ik weer op stap. Il
faut. Anders kan je mij meteen begraven.”

“Waar ik nu werk, heb ik
ooit mijn stage gedaan en er later ook nog meegespeeld in een
toneelstuk. Men kende mijn mogelijkheden. Het gebouw werd aan mij
aangepast. Daardoor kunnen ze nu ook mensen met een handicap
ontvangen. Ik hoor erbij en daar hou ik van. Het heeft wel een jaar
geduurd voor de gemeente de toestemming gaf om een permanente
oprijheuvel te installeren.”

Heb je er nooit aan gedacht
om dat allemaal aan te klagen? “Ik heb geen zin om een militant van
die zaak te worden. Als ik iemand wat raad kan geven, zal ik het
doen. Maar mijn leven lang roepen en op tafel slaan, dat wil ik niet.
Ik ben misschien een voorbeeld voor sommigen, maar ik wil geen model
zijn. Ik heb mijn temperament trouwens te danken aan mijn handicap.”

Grens

“Ik weet niet of ik
geluk heb gehad bij het zoeken van een woning of van een job. Ik
steek het op mijn temperament. Mijn hele leven lang heb ik grenzen
overwonnen. Trouwen was voor mij ooit ondenkbaar. Ik ben vorige week
getrouwd met de man waar ik al twee jaar een relatie mee heb. Naar
New York gaan, een onmogelijke droom. Ik heb hem gerealiseerd. Alleen
wonen, kan niet. Ik doe het. Telkens ik over een grens geraak, leg ik
de lat wat hoger.”

“Toen ik tiener was, heb
ik vaak gehuild omdat ik nooit kinderen zou kunnen hebben. Ik kon een
baby niet eens een pamper aandoen. Tot mijn schoonzus ooit eens haar baby
bij mij liet. Als zij bij zijn oma was, ging zij altijd wild tekeer
en moest ze hem met beide handen vastgrijpen. Bij mij lag hij
roerloos. Alsof iemand het hem ingefluisterd had. Ik en de baby, daar
zaten we allebei te huilen.”

“Ik moet altijd mijn
grenzen kunnen verleggen. Toen ik in mijn nieuwe appartement ging
wonen, heb ik beslist voor mezelf eten klaar te maken. Tot dan dacht
ik dat ik het nooit zou kunnen. Het begon met een roerei. Daarna heb
ik een tiramisu gemaakt. Mijn broer lepelde de hele pot uit als een
bezetene en zei dan: ‘Spijtig dat hij wat te lopend is’. Ik kwam niet
meer bij van het lachen. Nu maak ik pasta’s.”

“Ik wil ooit skiën.
Zwemmen met dolfijnen. Diepzeeduiken. Niet in een zwembad, hé, maar
tussen de vissen. Paardrijden. Het kan allemaal. Ik moet het alleen
nog realiseren.”

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!