Voorpublicatie: ‘The Yanks are coming!’

Kwamen de Amerikanen ons tijdens WOI uit zuiver idealisme bevrijden? Schrijver en historicus Jacques Pauwels heeft daar zijn bedenkingen bij. Naar aanleiding van het bezoek van Obama aan de WO I-begraafplaats in Waregem bieden we een exclusieve voorpublicatie uit het boek: 'De Groote Klassenoorlog' dat binnenkort verschijnt bij Epo.

woensdag 26 maart 2014 12:27
Spread the love

Voor geen enkele van de oorlogvoerende naties onthulde 1917 zich als een goed jaar, maar voor de leden van de Entente was het niets minder dan catastrofaal. De voornaamste redenen daarvoor waren de muiterijen in het Franse leger, die de militaire situatie aan het westfront bijzonder hachelijk maakten, en de dubbele revolutie in Rusland, die dat land als bondgenoot dreigde uit te schakelen.

Voeg daaraan toe
dat zowel soldaten als burgers in Frankrijk en Groot-Brittannië hun
buik vol hadden van die ellendige oorlog en ten allen prijze naar
vrede verlangden, en men begrijpt dat de politieke en militaire
autoriteiten in Londen en Parijs zich grote zorgen moesten maken. Zij
hadden die oorlog gewild en er veel van verwacht, zij wilden hem
absoluut winnen en daarvoor hadden ze de steun van de bevolking nodig
en natuurlijk ook van bondgenoten. Maar een overwinning was in 1917
niet in zicht, verre daarvan. En wat zou er gebeuren indien de oorlog
niet gewonnen werd? Het antwoord werd door de gebeurtenissen in
Rusland geschreven als een macaber teken aan de wand: revolutie!

Het enige lichtpunt in 1917, tenminste vanuit het standpunt van de
Entente, was dat in april van dat jaar de Verenigde Staten aan
Duitsland de oorlog verklaarden, iets waarop men in Parijs en Londen
sinds lang had gehoopt. Het kon natuurlijk nog wel een hele tijd
duren vooraleer Amerikaanse troepen in Europa zouden opdagen om het
getij in het voordeel van de Entente te helpen keren, maar de hoop
op een eindoverwinning kon nu tenminste weer opwakkeren. Voor de
overgrote meerderheid der bevolking van de VS was die oorlogsintrede
van hun land echter geen lichtpunt. Zij beseften maar al te goed dat
die oorlog in Europa iets bijzonder ellendigs was en dat de burgers
en soldaten van de oorlogvoerende landen niets meer verlangden dan
een terugkeer naar de vrede. De Europeanen wilden dringend uit die
vieze oorlog stappen, waarom zouden de Amerikanen er willen
binnentreden? En waarom zouden zij er moeten gaan vechten aan de
zijde van de Britten en Fransen tegen de Duitsers? Waarom niet aan de
zijde van de Duitsers tegen de Entente-landen? Dat vele Amerikanen
zich dit soort vragen stelden, lag aan de volgende factoren.

Met Duitsland genoten de VS sinds lang relatief goede verhoudingen.
Niet Duitsland, maar Groot-Brittannië was de traditionele vijand en
grote rivaal van Uncle Sam, “Ome Sam”. De Britten waren de
vroegere koloniale bazen, tegen wie men in de jaren 1770 een
onafhankelijkheidsoorlog had gevoerd, en tegen wie er ook later nog,
namelijk van 1812 tot 1815, oorlog werd gevoerd. (Die War of 1812
eindigde met een vredesverdrag dat in Gent afgesloten werd.) En ook
nog later in de 19e eeuw ontstonden er wrijvingen tussen
Amerikanen en Britten, o.a. over de grens met “British North
America
”, vanaf 1867 bekend als Canada, over invloed en handel
in de Stille Oceaan, Zuid-Amerika en de Caraïben en ook wegens
Britse sympathie en steun voor de Zuidstaten gedurende de Amerikaanse
Burgeroorlog. Nog tot de vooravond van de Tweede Wereldoorlog
lagen in Washington plannen klaar voor oorlogvoering tegen
Groot-Brittannië.

De Yankees beschouwden de Britten ook niet als een beminnelijk
zogezegd “angelsaksische” tweelingbroertje, zoals men ons soms
wil doen geloven. De meerderheid der Amerikanen – in tegenstelling
tot de elite van het Noordoosten van het land, hoofdzakelijke
bestaande uit WASPs – waren helemaal geen “Angelsaksen” maar
waren afkomstig van zowat overal in Europa, en voornamelijk van
Ierland en Duitsland. Die Iers- en Duits-Amerikanen hadden in 1914,
toen in Europa de oorlog uitbrak, goede redenen om te duimen voor
Duitsland en te hopen op een Britse nederlaag. En in 1917 waren de
Amerikanen van Ierse afkomst bijzonder boos op de Britten wegens dier
brutale onderdrukking van de Paasopstand in Dublin.

Wat Frankrijk betreft, na hun oorlogsintrede zouden de Yankees
in Frankrijk ten tonele verschijnen al wuivend met het banier
“Lafayette, hier zijn we!”. Dit was een toespelling op de Franse
hulp aan de Amerikanen ten tijde van dier onafhankelijkheidsooorlog
tegen Groot-Brittannië, hulp die werd verpersooonlijkt door de
Markies van Lafayette. Die slogan liet verstaan dat de Amerikanen nu
de Fransen een verschuldigde wederdienst kwamen bewijzen. Maar waarom
waren zij dan hun Fransen vrienden al niet in 1914 ter hulp gesneld?
In werkelijkheid had ware of vermeende dankbaarheid tegenover de
Fransen niets te doen met de Amerikaanse oorlogsintrede en hadden de
Amerikanen, waarvan velen heel godsdienstig waren, weinig of geen
sympathie voor de goddeloze of tenminste toch anticlerikale Gallische
republiek. Amerikaanse protestanten sympathiseerden met Duitsland,
aangevoerd door de Lutheraanse Hohenzollerns, en Amerika’s
Katholieken hadden een zwak voor Oostenrijk-Hongarije, waarvan de
regerende dynastie, de Habsburgers, al sedert de tijd van de
Hervorming (en van Keizer Karel V) als de grote kampioenen van het
Katholicisme fungeerden.1

Wat Rusland betreft, dat keizerrijk werd door veel Amerikanen
beschouwd als een burcht van ouwerwets, autocratisch monarchisme en
dus als tegenovergestelde van de democratische republiek die de VS
waren, tenminste toch in theorie. Niet weinig Amerikanen waren ten
andere vluchtelingen uit het tsarenrijk, bijvoorbeeld Joden en
Oekraïners die voor de Russen in het algemeen en de tsaar en zijn
regime in het bijzonder ongeveer dezelfde gevoelens koesterden als de
Ieren tegenover de Britten. Tegenover Duitsland legde men in de VS
geen dergelijke vijandschap, rivaliteit en/of afkeer aan de dag. En
talrijke Amerikanen, vooral blanke Amerikanen zoals Theodore
Roosevelt die zichzelf als leden van het superieure “Nordische ras”
beschouwden, voelden zich verwant en bevriend met de verondersteld
even meerderwaardige “Arische” Duitsers. Dat Duitsland geen
democratie was vormde geen probleem voor elitaire persoonlijkheden
zoals Roosevelt, die i..v.m. met de volkse “massa’s” geen
liefdadige gevoelens koesterden. Wat die niet-elitaire Amerikanen
betreft die wel degelijk democratisch gezind waren, ook zij namen op
dit gebied geen aanstoot aan de condities in Duitsland. Het Reich
was immers met zijn sociale wetgeving en algemeen stemrecht in vele
opzichten democratischer dan Groot-Brittannië bijvoorbeeld, en
trouwens ook de VS zelf. De Amerikaanse democratie was immers een
soort Herrenvolk-democratie, waarvan Indianen en zwarten, die
nochtans samen een aanzienlijk percentage van de bevolking vormden,
resoluut uitgesloten bleven; in die “democratie voor de weinigen”
(democracy for the few), zoals de Amerikaanse politicoloog en
historicus Michael Parenti het noemt, heerste een een soort Apartheid
avant la lettre, waar zwarten blootgesteld werden aan
lynchings en waar Indianen in schunnige reservaten
wegkwijnden. In vergelijking daarmee was het Duitsland van Wilhelm II
een aards paradijs. De bewering van President Woodrow Wilson dat de
VS ten strijde trokken voor de democratie, een bewering waaraan toen
en ook nu nog al te veel geloof werd gehecht, was niet alleen totaal
vals maar zelfs belachelijk. Indien Wilson werkelijk de democratie
had willen promoten, had hij in eigen land kunnen beginnen, want er
was daar nog heel veel werk op de winkel.2

Men kan zeggen dat begin 1917 de Amerikaanse bevolking m.b.t. de
oorlog verdeeld was. Sommige Amerikanen duimden voor de Entente,
ander sympathiseerden met de Centrale Machten; en waarschijnlijk
hadden vele Amerikanen geen uitgesproken opinie over wat er in het
verre Europa gaande was. Maar sympathie is een zaak, gaan vechten is
iets anders. De overgrote meerderheid der Yankees was
twijfelloos tegen een oorlogsintrede van hun eigen land, zij waren
pacifistisch en “isolationistisch” gezind en wilden met de oorlog
in Europa niets te doen hebben. Het was in die context dat reeds in
1915 een lied ontstond dat ook in Groot-Brittannië veel succes kende
maar zich in de VS zelf veropenbaarde als muzikaal icoon van het
pacifisme en isolationisme, namelijk I didn’t raise my boy to be
a soldier.
Het lied werd als bijzonder aanstotelijk beschouwd
door Amerikanen die wel degelijk voorstander waren van een
tussenkomst in de oorlog, het bellicistische soort Amerikanen waarvan
“Teddy” Roosevelt het boegbeeld was.3

De presidentsverkiezingen van 1916 werden gewonnen door Wilson, de
ambterende President, en hij werd beschouwd als de kandidaat die voor
de vrede en tegen een oorlogsintrede was. Zoals dat met Amerikaanse
presidenten al meer gebeurt, deed hij precies het tegenovergestelde
van wat men van hem had verwacht, want in april 1917 overtuigde hij
het Congres ervan om aan Duitsland de oorlog te verklaren. Als
redenen citeerde hij dat de oorlog het einde van de “Westerse”
beschaving zou kunnen betekenen en zelfs het bestaan van de mensheid
zou kunnen bedreigen indien de VS niet tussenbeide kwamen om orde op
zaken te zetten; met de VS erin betrokken, liet hij weten, werd de
oorlog een “oorlog voor de democratie”, een “oorlog die een
einde ging stellen aan de oorlogen”.

Historici nemen die Wilsoniaanse beweringen terecht met een flinke
korrel zout, en zij zoeken elders naar de redenen waarom hij de
Amerikanen tegen heug en meug de oorlog binnensleurde. Gewoonlijk
wordt de schuld aan Duitsland gegeven, daar het Reich vanaf
1917 op de Britse blokkade – en op het fiasco van de Slag van
Jutland in 1916 – reageerde met een intensivering van de oorlog ter
zee bij middel van duikboten. Van dit nieuw soort oorlogvoering
hoopte men in Berlijn dat het de Britten binnen zes maanden zou doen
capituleren. De Duitsers kelderden tussen januari en april 1917 een
impressief en groeiend tonnage van schepen, maar nadat de Britten in
mei van dat jaar het konvooi-systeem invoerden leden zij dramatisch
minder verliezen. Maar de U-Boot-oorlog misnoegde ook de
scheepvarende neutrale landen, inclusief de VS, en verzuurde de
betrekkingen tussen Washington en Berlijn. Het is op die manier dat
talrijke historici de oorlogsintrede van de VS trachten te verklaren.

In die context vermeldt men gewoonlijk de naam van de Lusitania,
een groot Brits passagiersschip onderweg van New York naar Liverpool
dat door de Duitsers de dieperik werd ingejaagd, een incident waarbij
vele Amerikanen omkwamen. Dat deed in de VS de anti-Duitse gemoederen
oplaaien, deed dienst als als koren op de molen van de
“interventionisten” die voor een oorlogsintrede waren, en leidde
zo naar verluidt onherroepelijk tot oorlog. Het probleem met dit
scenario berust in het feit dat de Lusitania reeds op 7 mei
1915 werd gekelderd, dus bijna twee jaar vooraleer Washington de
strijdbijl zou opgraven. En bij de 1,198 slachtoffers waren er
slechts 128 Amerikanen, de rest waren Britten en Canadezen. Bovendien
vervoerde de Lusitania munitie en ander oorlogstuig, wat de
Duitsers volgens toenmalige criteria van internationaal recht toeliet
om haar te kelderen. Het Duitse Consulaat in New York had potentiële
passagiers ten andere openbaar gewaarschuwd dat dit kon gebeuren.
Tenslotte is het hoogst waarschijnlijk dat de Britse autoriteiten,
waaronder Churchill, moedwillig het schip munitie hadden doen laden
in de hoop dat het daarom door de Duitsers zou gekelderd worden, dit
in de hoop van de VS tot een oorlogsintrede te bewegen. Men begrijpt
dat de Amerikaanse regering zich onder die dubieuze omstandigheden
niet tot een oorlogsverklaring aan Duitsland liet verleiden. Begin
1917 verslechtte de verhouding van de VS met Duitsland natuurlijk
omwille van Berlijns intensifiëring van de duikbotenoorlog, maar
toch was het niet om die reden dat Wilson in april de oorlog
verklaarde.4

Het was niet het Amerikaanse volk maar Amerika’s elite, waarvan
President Wilson een typische vertegenwoordiger was, die oorlog
wilde, en meer bepaald oorlog tegen Duitsland. De reden daarvoor was
dat de Amerikaanse elite in 1917, net als de Europese elites in
1914, van oorlog tegen Duitsland talrijke aanzienlijke voordelen
dacht te mogen verwachten en terzelfdertijd vast geloofde van via
oorlog tegen Duitsland een groot dreigend onheil te kunnen vermijden.
Ten eerste waren de VS net als Groot-Brittannië, Frankrijk, Rusland
en Duitsland een imperialistische grootmacht. Een klein maar niet
onbelangrijk verschil was echter het feit dat de VS een nieuwe
imperialistische strategie ontwikkeld hadden, namelijk het
neo-kolonialisme, waarbij men grondstoffen en afzetmarkten en
goedkope werkkrachten trachtte te verwerven niet door middel van
directe politieke controle van overzeese gebieden, bekend als
kolonies of protectoraten, maar via een indirecte, hoofdzakelijk
economische penetratie gepaard met een soort hegemoniale invloed, wat
de medewerking van plaatselijke zogenaamde comprador-elites
vereistte.

In elk geval kwam de Grote Oorlog neer op een open conflict tussen de
imperialistische grootmachten, en het was duidelijk dat de machten
die als militaire winnaars uit de oorlog tevoorschijn zouden komen
onvermijdelijk ook met betrekking tot imperialistische belangen de
grote winnaars zouden zijn. Het was ook duidelijk dat, net zoals in
een loterij, diegenen die niet meespeelden ook niet konden winnen. En
was er in die oorlog niet veel te winnen? De uitgestrekte bezittingen
van de verliezers zouden zoals de mantel van Christus verdeeld
worden, bijvoorbeeld het “Duitse” immobiel goed in Afrika en
vooral de olierijke gebieden van het Ottomaanse Rijk. En ook invloed
in China stond op het spel. Op dat reusachtige maar zwakke land zaten
alle imperialistische spelers te loeren, kwestie van erbij te zijn
wanneer er concessies te krijgen zouden zijn, rechten om mijnen uit
te baten, spoorwegen aan te leggen, en het land op andere manieren
economisch te penetreren. Japan had in dit opzicht al in zijn kaarten
laten kijken door de Duitse concessie in China in te palmen.

Japan begon er precies in die tijd uit te zien als een kleine,
zogezegd raciaal minderwaardige maar agressieve en gevaarlijke rivaal
van de VS in het Verre Oosten, waar de Amerikanen dankzij de recente
oorlog tegen Spanje voet had kunnen vatten in de vorm van een soort
voogdij over de door hen “bevrijde” Filippijnen. Het gevaar
bestond dus dat de VS, indien zij uit de oorlog wegbleven, er ook
niet zouden bij zijn wanneer achteraf in China de prijzen zouden
uitgedeeld worden, dat Japan via een soort Aziatische versie van
Amerika’s eigen Monroe-Doctrine China economisch zou gaan
monopoliseren en dat Amerikaanse zakenlui als gevolg daarvan in
China niet de “open door” zouden aantreffen waarnaar zij
hunkerden. Iets dergelijks staat zelfs in Wikipedia te lezen:

“Indien de Geallieerden de oorlog hadden gewonnen zonder
Amerikaanse hulp, bestond het gevaar dat zij de wereld onder elkaar
zouden verdelen zonder Amerika’s commerciële belangen in acht te
nemen”.

Door zijn oorlogsverklaring aan Duitsland in april 1917 elimineerde
Wilson dat gevaar. Dat wilsons oorlogsverklaring aan Duitsland
gemotiveerd was door de wens om erbij te zijn wanneer het er zou op
aankomen “om imperiale bezittingen te herverdelen”, was een
conclusie die later, in de jaren dertig, ook getrokken werd door een
onderzoeksommissie van het Amerikaanse Congres.5

Er was een tweede reden waarom de Amerikaanse elite, die zoals wij
ons herinneren bijna uitsluitend bestond uit de grote industriëlen
en bankiers van het Noordoosten van het land, oorlog wilde. In de
jaren voor 1914 was de VS geteisterd geweest door een zware
economische recessie. Maar de oorlog die toen in Europa uitbrak
bracht bestellingen voor allerlei materiaal en bijgevolg een stijging
van de navraag, de productie en de winsten. Tussen 1914 en 1917
groeide de industriële productie aan met maar liefst 32 per cent,
het GNP van het land steeg met 20 per cent en de Amerikaanse uitvoer
naar de oorlogvoerende landen schoot spectaculair de hoogte in. Er
werden natuurlijk ook agrarische producten uitgevoerd, maar toch:
Amerika’s industriëlen – zeg maar: kapitalisten – verdienden
schatten aan de oorlog die in Europa woedde en, tot hun grote
voordeel en vreugde, schijnbaar uitzichtloos bleef aanslepen. Wat kon
het hen schelen dat in dat conflict dagelijks gemiddeld 6.000 mensen
omkwamen6
en talloze anderen verminkt werden? Wat telde waren de winsten, en
die waren faraonisch. Ter illustratie kunnen de winsten (in dollars)
geciteerd worden die door een aantal grote bedrijven verwezenlijkt
werden bij het begin en einde van de Grote Oorlog. 

DeWereldMorgen.be

Reeds vanaf het begin van de oorlog in 1914 bleek dat er wegens de Britse blokkade steeds minder zaken te doen waren met Duitsland en Oostenrijk-Hongarije, terwijl anderzijds het zakencijfer met de Entente-landen, vooral Groot-Brittannië, de hoogte inschoot. Tussen 1914 en 1916 steeg de Amerikaanse uitvoer naar Groot-Brittannië en Frankrijk van (ongeveer) 800 miljoen naar 3 miljard dollars, terwijl het volume van uitvoer naar Duitsland en Oostenrijk-Hongarije afslankte tot een mager 1 à 2 miljoen dollars. Wegens de Britse blokkade werd het zo goed als onmogelijk om met de Centrale Machten zaken te blijven doen, al had men dat ook graag gedaan. Maar uiteindelijk was het in dit opzicht onbelangrijk of de klant een oude vriend of vijand was, een democratisch of autocratisch land, een “Angelsaksische” verwante of niet.

Er zat echter wel een klein haartje verscholen in de boter. Men deed
gouden zaken met de Britten en, in mindere mate, de Fransen, maar het
leeuwendeel van dier aankopen verliep op basis van kredieten
verstrekt door Amerikaanse banken. Tegen 1917 hadden Amerikaanse
banken reeds een totaal van 2,3 miljard dollars aan dergelijke
kredieten vertstrekt. Cruciaal in die context was de rol van J. P.
Morgan & Co, de bank die ook bekend stond als het “House of
Morgan
”. Met vertegenwoordigingen in Londen en Parijs was die
Wall Street firma in een ideale positie om transatlantische affaires
te financieren, en reeds in januari 1915 werd Morgan benoemd als de
enige agent voor de aankoop voor rekening van Groot-Brittannië van
producten zoals munitie, voedingswaren, enz. in de VS. (De Britten
kochten in de VS overigens ook aan voor rekening van hun bondgenoten,
vooral de Fransen en de Russen.) Op die manier ontstond in de VS een
soort vriendenkring van Morgan, bestaande uit firma’s zoals DuPont
en Remington die de contracten in de wacht sleepten en daarmee
schatten verdienden. Morgan zelf stak 2 per cent commissie op alle
aankopen op zak. (In 1917 alleen bedroeg het totaal van die aankopen
20 miljard dollars, reken dus zelf maar uit hoeveel Morgan daaraan
verdiende.) Het was overigens op die manier dat de VS op financieel
vlak even sterk en zelfs sterker werden dan Groot-Brittanië, dat New
Yorks Wall Street Londen’s City zou vervangen als financiële
hoofdstad van de wereld en dat de dollar de Britse pond van zijn
troon zou stoten.7

Voor Wall Street mocht de oorlog nog lang duren, maar het werd steeds
belangrijker dat de Entente hem uiteindelijk zou winnen. Anders
gezegd, “economische belangen plaatsten de VS duidelijk in het kamp
van de Geallieerden”. Men kan zelfs zeggen dat dit financieel
arrangement neerkwam op een de facto schending van de
Amerikaanse neutraliteitswetgeving, zoals sommige pacifistische
Amerikaanse politici opmerkten en het Nye Committee van het
Congres in de jaren dertig zou erkennen. Het is in elk geval
begrijpelijk dat Duitsland de zaken zo bekeek en tegenover de VS een
groeiende vijandigheid aan de dag legde. Daaraan stoorde Morgan zich
niet, maar in Wall Street begon men zich al in 1916 wel zorgen te
maken over het feit dat de Britse schulden erg hoog aan het oplopen
waren. En aanvang 1917 begon de situatie er waarlijk slecht uit te
zien. De revolutie in Rusland deed immers het spookbeeld van een
Russische uittrede uit de oorlog ontstaan, gevolgd door een Duitse
overwinning; in dit geval zou Groot-Brittannië waarschijnlijk zijn
schulden niet kunnen terugbetalen, wat voor Morgan een financiële
catastrofe zou betekenen. Het werd overduidelijk dat alleen nog een
Amerikaanse oorlogsintrede aan Britse zijde een dergelijk onheil kon
voorkomen. In maart 1917 waarschuwde de Amerikaanse ambassadeur in
Londen Wilson dat “de nakende crisis” een grote bedreiging vormde
voor Morgan en dat “een oorlogverklaring aan Duitsland
waarschijnlijk de enige manier was om onze uitstekende commerciële
situatie te behouden en een paniek te voorkomen”. Uiteraard begon
ook Morgan zelf samen met zijn machtige vriendenkring met hetzelfde
doel te lobbyen. Een paar maanden later, begin april 1917, verklaarde
de VS de oorlog aan Duitsland en daarmee was het doel van die
machtige Wall Street lobby bereikt. “Money talks”, zeggen
de Amerikanen; in 1917 deed het dat inderdaad – en President Wilson
luisterde.

Radicale critici van Wilson waren er toen al van overtuigd dat “dit
de ware reden was waarom de VS ten strijde trokken om de Geallieerden
te helpen overwinnen: om te verzekeren dat de massieve Amerikaanse
oorlogsleningen aan Groot-Brittannië en Frankrijk zouden
terugbetaald worden”. Met die beslissing, schrijft Niall Ferguson,
redde Wilson niet alleen Groot-Brittannië en de Entente in het
algemeen, maar ook en vooral het Huis van Morgan. Dat Duitse
duikboten de regels van de neutraliteit zouden overtreden hebben,
diende gewoon als een vijgeblad waarachter de onzedige waarheid
weggemoffeld werd. Morgan kon voortaan nog extra centen verdienen
door de verkoop van oorlogsobligaties (war bonds, eufemistisch
bekend als liberty bonds), waarvan het volume tegen juni 1919
zou oplopen tot 21 miljard dollars.8

Het Amerikaanse volk vertoonde in tegenstelling tot ‘s lands
industrieel-financiële elite niet de minste geestdrift voor de
oorlog, en in tegenstelling tot Groot-Brittannië in 1914 meldden
zich bitter weinig vrijwilligers om aan de overkant van de
Atlantische Oceaan als kanonnenvoer te gaan dienen. De autoriteiten
hoopten op een miljoen vrijwilligers, maar slechts 73.000 man boden
zich aan. Reeds op 18 mei werd daarom een wet gestemd, de Selective
Service Act
of Selective Draft Act die een systeem van
selectieve verplichte militaire dienstplicht, bekend als de draft,
invoerde. Op die manier kon het benodigde aantal soldaten
gerecruteerd worden. Er was echter heel veel tegenstand tegen de
draft, en meer dan 330.000 personen zouden geclassifieerd
worden als draft evaders, d.w.z. dienstweigeraars.

Het hoeft ons in elk geval niet te verbazen dat leden van de
bovenklasse alsook geschoolde arbeiders, die in de fabrieken moeilijk
konden gemist worden, grotendeels van de draft gevrijwaard
bleven, en dat vooral de armen geviseerd werden omdat zij het meest
onbeerlijk beschouwd werden. Zoals de legers van de andere
oorlogvoerende landen kwamen de Amerikaanse piotten overwegend uit de
lagere strata van de bevolking, het waren vooral zwarten, recente
immigranten, analfabeten en andere mensen met weinig of geen
opvoeding, enz. Zwarten werden in groten getale opgeroepen, maar
moesten vooral in aparte werkbataljons gaan dienen, zodat blanke
soldaten ze niet als gelijken zouden moeten beschouwen. Op die manier
werd een leger samengescharreld dat zogezegd ten oorlog trok voor de
democratie.9

Dat Amerika op kruisvaart ging ten bate van de democratie en/of ten
oorlog trok om een einde te stellen aan oorlog, was wat Wilson het
Amerikaanse volk en de hele wereld wilde wijsmaken. Om in dit opzet
te lukken, werd een enorme propagandamachine op de been gebracht, die
gebruikt maakte van krantenartikels, sprekers, posters,
Hollywood-producties enz. om haar boodschap aan de Amerikaanse vrouw
en man te brengen. Het zenuwcentrum van die machine was het
eufemistisch genaamde Committee on Public Information (CPI),
geleid door de verondersteld “progressieve” journalist George
Creel. Het kwam er op aan om de Amerikanen te doen instemmen met – en
zelfs te doen warmlopen voor – een oorlog die zij niet wilden,
waarvan zij geen voordeel konden halen maar waarvoor zij met hun
bloed en centen een hoge prijs zouden moeten betalen, m.a.w. om de
benodigde “goedkeuring” of “toestemming” van het publiek
“samen te knutselen”. Een medewerker van Creel, de journalist
Walter Lippmann, doopte dit de “manufacture of consent” –
een term die later door Noam Chomsky zou worden overgenomen. Er moest
in de allereerste plaats bij het publiek een anti-Duitse stemming in
het leven geroepen worden, en dit gebeurde in navolging van het
Britse voorbeeld vooral met atrocity mongering, d.w.z. door
middel van een schromelijke overdrijving van de wreedheden die de
Duitsers in 1914 in little Belgium begaan hadden.

Creel en zijn ploeg deden uitstekend werk, en weldra ontstond in het
land een ware anti-Duitse hysterie. Zuurkool, in het Engels net als
in het Duits bekend als Sauerkraut en toen in de VS bijna even
populair als in Duitsland zelf, werd omgedoopt tot freedom
cabbage
, “vrijheidskool”, en de virale kinderziekte rode hond
of rubella, in het Engels ook bekend als German measles,
“Duitse mazels”, promoveerde tot liberty measles,
“vrijheidsmazels”. Hollywood werd ertoe gebracht om een
waaier van propagandafilmen te produceren, bijvoorbeeld een kanjer
met de veelzeggende titel De Kaiser, het beest van Berlijn.
Veel erger was echter het feit dat Duitse Amerikanen gedwongen werden
om om een geel herkenningsteken te dragen en dat in vele gevallen hun
eigendom wordt geconfisqueerd, een lot dat later de Joden in
nazi-Duitsland te beurt zou vallen.10
Propaganda ten voordele van de oorlog werd ook ijverig gemaakt door
de Kerken. Vooral de Protestantse Kerken riepen het conflict uit tot
een “kruistocht” tegen het keizerlijke Duitsland. De Katholieke
Kerk veropenbaarde zich als iets minder ijverig in die zin, want het
Vaticaan sympathiseerde stilletjes met de Centrale Machten, en vooral
met het rijk der Habsburgers; bovendien kon men het zich niet
permitteren om de talrijke Amerikaanse Katholieken van Ierse en
Duitse afkomst voor het hoofd te stoten, die eveneens voor de as
Berlijn-Wenen duimden.11

Er was nog een andere reden waarom de Amerikaanse elite in 1917 naar
oorlog smachtte. Net zoals de Europese elites in 1914 was de
Amerikaanse elite er in 1917 van overtuigd dat een oorlog ook haar
eigen macht en prestige zou consolideren, de 19e-eeuwse
trend naar democratie tot stilstand zou brengen en misschien zelfs
zou terugrollen, en het gevaar van revolutionaire verandering
hopelijk voor goed uit de wereld zou helpen. Ook in de VS was de
elite in de jaren voor 1914 immers ten zeerste bezorgd wegens de
grote sociale spanning, de vele stakingen en de schijnbaar
onstuitbare groei van de Socialist Party en de militante
vakbond IWW. Die onrust bereikte een hoogtepunt in april 1914 wegens
de zogenaamde Ludlow Massacre. Een kamp van stakers in een
koolmijn van de Rockefellers in Ludlow, Colorado, werd er overvallen
door troepen en meer dan 20 mensen kwamen om, inclusief vrouwen en
kinderen van de stakers. Het hele land geraakte daardoor in rep en
roer, en in Denver weigerde een eenheid soldaten zelfs om tegen
stakers ingezet te worden.

Gelukkig kon de aandacht van het publiek snel afgeleid worden door
het feit dat President Wilson het plots nodig vond om onder een
belachelijk voorwendsel de Mexicaanse haven Vera Cruz te doen
bombarderen en tegen dat buurland, waar overigens een revolutie in
volle gang was, gedurende een paar maanden een onverklaarde
mini-oorlog te gaan voeren. De Amerikaanse historicus Howard Zinn is
van mening dat dit geen toeval was. Hij suggereert dat “patriottisme
en militarisme de klassenstrijd in de schaduw stelden”, dat
“kanonnengebulder de aandacht afleidde” en “een buitenlandse
vijand voor eenheid in eigen land zorgde”; hij besluit dat de
agressie tegenover Mexico “een instinctieve reactie was van het
systeem, met als doel het scheppen van eenheid bij een volk dat
verscheurd was door interne conflicten”.12
(Ook de oorlog tegen Mexico kan en moet echter als een klassenstrijd
beschouwd worden, want het ging om een conflict tussen twee “klassen”
van landen, het was een conflict dat de verdrukking en uitbuiting
weerspiegelde van een arm en machteloos land door een machtig en rijk
land.)

In elk geval kan Wilsons oorlogverklaring aan Duitsland op dezelfde
manier begrepen worden, als een manier om via buitenlandse oorlog de
sociale vrede in het binnenland te herstellen. Wilson trok zeker niet
alleen daarom ten oorlog, maar hij profiteerde gretig van de door de
oorlog geboden gelegenheid om alle vormen van radicalisme in woord en
daad te onderdrukken en – ten bate van ’s lands door radicalisme
verontruste elite – op veel meer autoritaire en minder democratische
wijze te regeren. Wilson, een “democraat” enkel en alleen in de
zin dat hij tot de Democratiche Partij behoorde, gaf zichzelf
inderdaad allerlei volmachten die hem toelieten om op zogezegd
wettelijke manier de democratisch rechten van de Amerikanen met de
voeten te treden. In mei 1917 werd de draconische Espionage Act
uitgevaardigd, een wet waarmee zogezegd Duitse spionage bestreden
werd, en in 1918 zou het Congres de president nog meer volmachten
geven bij middel van een zogenaamde “Anti-opstand wet”, de
Sedition Act.

Deze wetten zouden geldig blijven tot in de zomer van 1921 de VS
officieel vrede sloten met Duitsland. Zij zijn door historici
beschreven als behorend tot “de meest repressieve wetgeving in de
geschiedenis van het land” en zelfs als “quasi-totalitaire”
maatregelen, die “de bewering belachelijk maakten dat wij ten
oorlog trokken voor de vrijheid”. De regering mocht voortaan naar
hartelust censureren, tijdschrijften sluiten en mensen aanhouden en
opsluiten, zogezegd omdat men oorlog voerde tegen een bijzonder
gemene vijand die in de VS over allerlei spionnen en agenten
beschikte. Wie tegen de oorlog was, was tegen Amerika, m.a.w. was
un-American, “on-Amerikaans”, luidde de redenering;
pacifisme en zijn tweeling, socialisme, werden voortaan gebrandmerkt
als vijanden van “americanisme”.

Maar die wetten waren duidelijk bedoeld om het Amerikaanse volk angst
aan te jagen en voor de oorlog te winnen, en om twijfel aan de
rechtvaardigheid van de oorlog, protesten tegen de oorlog en
obstructie van de draft te onderdrukken. Onder die wetgeving
werd het bijvoorbeeld een misdaad om op “disloyale, gemene of
krenkende manier” te spreken over de Amerikaanse regering, vlag of
leger. Het werd riskant om niet akkoord te gaan met de politiek die
door de regering van Wilson werd gevoerd. Zelfs voor het uiten van
milde kritiek aan zijn beleid i.v.m. de oorlog – ook in eigen huis!
– kon men in de gevangenis belanden. (De Espionage Act is na
de oorlog een aantal keren aangepast, maar is niet afgeschaft;
whistleblower Chelsea/Bradley Manning is beschuldigd op de
basis van militaire codes die tenminste gedeeltelijk op die wet
berusten. )13

Gedurende de Eerste Wereldoorlog werden meer dan 2.500 Amerikanen
gerechtelijk vervolgd op basis van die draconische wetten, en een
honderdtal van hen werden veroordeeld tot 10 à 20 years in de
gevangenis. Een groot aantal is dat in verhouding tot de bevolking
natuurlijk niet, maar belangrijk is het feit dat de vrees voor
gerechtelijke vervolging de mensen het kritische denken en spreken
(en schrijven) afleerde ten voordele van onnadenkend conformisme –
en dit in het land waar het “ruige individualisme” (rugged
individualism
) nochtans sinds alouds opgehemeld werd en nog
steeds wordt. Talloze journalisten begonnen op die manier
voorzichtigheidshalve zichzelf te censureren. Het is toen dat al te
vele van de tevoren nogal kritisch ingestelde Amerikaanse burgers de
gewoonte aanleerden om klakkeloos te slikken wat hun leiders hen
wijsmaken en onnadenkend doen wat die hen bevelen.

De repressieve wetgeving werd selectief gebruikt, eerst en vooral
tegen radicalen en dissidenten behorend tot de lagere klassen,
Amerika’s versie van de classes dangereuses, liefst zwarten
en Joden. De radicalen en dissidenten bij uitstek waren de toen nog
talrijke en militante Amerikaanse socialisten, die zelfs
revolutionaire democratische hervormingen nastreefden en
terzelfdertijd ook tegen de oorlog gekant waren. Sommige Amerikaanse
socialisten ontpopten zich net als hun reformistische kameraden in
Europa als voorstanders van de oorlog, maar de meeste socialisten
waren wel degelijk overtuigde pacifisten, en daarvoor betaalden zij
een hoge prijs. De grote leider van de Amerikaanse socialisten,
Eugene Debs, sprak zich openlijk uit tegen de oorlog en moedigde zijn
achterban aan om hetzelfde te doen. Hij zou in juni 1918 op basis van
de Espionage Act in de gevangenis gegooid worden, en hetzelfde
lot was honderden andere socialisten beschoren; zij hadden zich
zogezegd schuldig gemaakt aan landsverraad, opruiing, spionage,
gebruik van geweld, enz.

De grote vakbonden, bijvoorbeeld de American Federation of Labor
(AFL), waren traditioneel bondgenoten van Wilsons Democratische
Partij, en als president had Wilson in ruil voor hun steun hun
belangen tot op zekere hoogte verdedigd. Met hen ondervond hij in
1917 geen moeilijkheden, zij steunden zijn oorlog net zoals de
vakbonden in 1914 in alle Europese landen hun regering ondersteund
hadden toen die ten oorlog trok. De bekende vakbondsleider Samuel
Gompers veropenbaarde zich op dit gebied als een bijzonder nuttige
bondgenoot van Wilson en hij werkte nauw samen met Creel en diens
Committee on Public Information. Maar bij één vakbond kon
Wilson geen succes boeken, namelijk bij de voorvermelde radicale en
zelfs revolutionaire IWW. De leider ervan, de formidabele “Big
Bill” Haywood, vloog net als Debs in de gevangenis omdat hij het
aandurfde de oorlog te bekritiseren. De IWW was sinds lang een doorn
in het oog van het Amerikaanse establishment, dat van de oorlog
gebruik maakte om dat nest van revolutionairen te vernietigen door
overvallen op hun hoofdkwartier, inbeslagname van documenten,
willekeurige aanhouding van leiders en veroordeling ervan op basis
van gefabriceerd bewijsmateriaal, enz.14

Socialisme, tenminste toch radicaal, niet-reformistisch socialisme,
ging in de VS net zoals in Europa hand-in-hand met pacifisme. De
meeste socialisten waren pacifisten, en een groot percentage van de
pacifisten waren socialisten. Maar niet alle pacifisten waren
socialisten, er waren ook talloze burgerlijke pacifisten met
progressieve of – zoals men in de VS ook zegt – “liberale”
overtuigingen. Ook onder hen waren er moedige mensen die zich
openlijk tegen Wilsons oorlog uitspraken en daarvoor in vele gevallen
een hoge prijs betaalden, bijvoorbeeld het verlies van hun job of
zelfs zetel in de wetgevende vergaderingen van hun staat. Paul Jones,
een Protestantse (episcopalian) Bisschop van Utah, werd van
zijn hoog kerkelijke ambt ontheven omdat hij zich tegen de oorlog
uitsprak. En aan de universiteiten, die zich ontpopten als “haarden
van onverdraagzaamheid”, werd de veelgeloofde academische vrijheid
voor de duur van de oorlog de facto opgeheven en werden
pacifistische professoren systematisch van hun leerstoelen
verwijderd.15

De
VS zijn het land van free
enterprise
,
van het “vrije ondernemerschap”. Dat betekent dat de staat
tenminste in theorie gelooft in de weldaden van een
traditioneel-liberale laissez-faire
aanpak
en bijgevolg zo weinig mogelijk ingrijpt in het economische en
sociale leven en zoveel mogelijk “laat doen” door wat men de de
privé-sector noemt. In de context van Amerika’s oorlogsintrede in
1917 betekende dit dat de onderdrukking van pacifisten, socialisten,
radicale vakbonders enz. tenminste gedeeltelijk “geprivatiseerd”
werd, d.w.z. werd overgelaten aan pro-war
personen en groeperingen die meestal terzelfdertijd antidemocratisch,
antisocialistisch, antisemitisch en antihamitisch – d.w.z. tegen
zwarten – waren en zichzelf als kampioenen van het “americanisme”
voorstelden. Bekende dergelijke groepen
waren de American
Patriotic League, de Patriotic Order of Sons of America en de Knights
of Liberty, een tak van de Ku Klux Klan. Tot
de middelen
die door die “vigilantes
gebruikt werden behoorden verklikkingen, afranselingen, het geel
verven van huizen van pacifisten, vernederende lijfstraffen zoals
insmeren
met pek
en veren (tarring
and feathering
)
en onwettelijke terechtstellingen (lynchings).
Die vigilantes hadden het vooral op de Wobblies
gemunt; een van dier leiders, Frank
Little, werd gelynchd in Montana in augustus 1917.16

Ook
aan de ander kant van de Atlantische Oceaan brak er dus een soort
tweelingoorlog uit, bestaande uit enerzijds een “verticale”
oorlog, waarin de VS als land het opnamen tegen Duitsland, en
anderzijds een “horizontale” oorlog, waarin de klassen van de
Amerikaanse maatschappij – de elite en de proleten – het tegen
elkaar opnamen. Wat dit laatste front betreft, ging de elite,
aangevoerd door Wilson, onmiddellijk tot het offensief over, namelijk
met repressieve wetten en vigilantisme en dreef de proletarische
krachten terug net als de Duitsers in 1914 de Fransen en Britten
teruggedreven hadden. Maar de strijd was nog niet gestreden, en wij
zullen later nog zien hoe het verder verliep. Wat de “verticale”
oorlog tegen Duitsland betreft, het zou nog een hele tijd duren,
namelijk tot aanvang 1918, vooraleer Amerikaanse troepen aan het
westfront kwamen opdagen en er een verschil begonnen uitmaken.

Een uitreksel uit: De Groote Klassenoorlog · 1914-1918 – Jacques R. Pauwels – 

1
Over de invloed van het Vaticaan op de Amerikaanse Katholieken, zie
Lacroix-Riz, pp. 15-17.

2
Losurdo (2006a), p. 292, en (2006b), pp. 154-155.

3Stone en Kuznick, p. 5; Wikipedia-artikel
“I Didn’t Raise My Boy to Be a Soldier”.

4
Hochschild, pp. 247-248, 266-267; Swanson, pp. 71-72 ; 14-18:
Mourir pour la patrie
, p. 95;
Wikipedia-artikel “Lusitania (schip)”.

5
Stone en Kuznick, p. 74; Wikipedia-artikel “American entry
into World War I”.

6
Ferguson, p. 436.

7
Zinn, pp. 353-354; Du Boff, p. 72; Oppelland, pp. 16-17; Elter,
p. 26; Stone en Kuznick, pp. 67, 70;Wikipedia-artikel “American
entry into World War I”.

8
Hochschild, p. 314; Ferguson, pp. 328-329; Stone en Kuznick, p. 74;
Swanson, pp. 175-176; Engdahl, p. 61.

9
Kolko (1994), p. 126; Zinn, pp. 355, 361; Wikipedia-artikels
“Conscription in the United States” en “Selective
Service Act of 1917”.

10
Losurdo (2006b), p. 209.

11
Fischer (1998), p. 183.

12Zinn, pp. 346-349.

13
Zinn, pp. 356-359; Stone en Kuznick, p. 13; Ferguson, pp. 222-223;
Losurdo (2006b), p. 214; Wikipedia-artikels “United States
home front during World War I” en “Espionage Act of 1917”.

14
Zinn, 363-364; Losurdo (2006b), p. 207; Elter,
pp. 39, 55; Stone en Kuznick, pp. 7-8, 11-12, 14-15; Knightley, pp.
122-123; Tracy; Wikipedia-artikels “United States home
front during World War I”, “Woodrow Wilson” en “Industrial
Workers of the World”.

15
Losurdo (2006b), p. 98; Baker, pp. 3, 389.

16Ferguson, p. 227; Wikipedia-artikel “United
States home front during World War I”.

take down
the paywall
steun ons nu!