Een voor een zie je ze neergeschoten worden. De beelden van de straatoorlog in Kiev staan nog scherp op het netvlies gebrand. Hoe kan het toch dat die scherpschutters van de politie schieten en maar blijven schieten? Zouden u en ik dat, onder druk van de extreme omstandigheden, ook doen?
Dat is de indringende vraag die Abram de Swaan zich op een uitvergrote manier stelt in dit zeer bijzondere boek waarin hij ingaat tegen de gerenommeerde stellingen over de banalisering van het kwaad en grenzenloze gehoorzaamheid van de filosofe en politiek denker Hannah Arendt en van de psycholoog Stanley Milgram.
‘Wetenschappelijke’ experimenten
Een proefpersoon wordt voor een toetsenbord geplaatst. Hij krijgt de rol van leraar toebedeeld. Het interieur waarin het experiment plaatsgrijpt, ziet er klinisch zuiver uit. Voor hem zit, gescheiden door een glazen wand, een student die hij moet ondervragen. Het is een jonge kerel, die nogal gespannen op zijn stoel zit, bang afwachtend zoals voor een heus tentamen. Het enige verschil is dat op zijn voorarm een elektrisch snoer is aangebracht.
Een man in witte jas, de initiatiefnemer van het wetenschappelijk onderzoek, legt uit wat de proefpersoon moet doen. Het gaat blijkbaar om een eenvoudig geheugenlesje. De ‘leraar’ geeft enkele woorden op en de student moet ze herhalen. Eenvoudig dus. Nou ja, tot op het ogenblik dat de student fouten begint te maken, want dan dient hij gestraft te worden. Op bevel van de professor moet de ‘leraar’ op een toets drukken.
Je ziet de student even schrikken. Een zeer lichte tinteling gaat door zijn lichaam. Dertig volt. Niet erg dus. De woorden worden stilaan moeilijker en de man op de stoel begint meer en meer te missen, dus moet de strafmaat verzwaard worden. Het prikje is ondertussen geëvolueerd tot een zware stroomstoot. De student verkrampt van de pijn. Hij zweet en smeekt om ermee te stoppen. Zijn pijngrens is blijkbaar bereikt.
Je ziet de ‘leraar’ aarzelen. Ook hij zweet. De man is duidelijk in gewetensnood. Even maakt hij aanstalten om recht te staan, om te kappen met het experiment, maar de proefleider in witte jas fluistert hem iets in het oor. In naam van de wetenschap drukt hij dan maar op een zwaardere voltagetoets. De student brult nog even, maar valt dan voorover. Wat een eenvoudige les leek, is geëindigd als de elektrische stoel…
Stanley Milgram en Hannah Arendt
Dit is een weergave van het bekende Milgram-experiment uit de jaren zestig van vorige eeuw. In de VS, maar ook in Duitsland, Nederland en België werd de proefneming gedaan met vertegenwoordigers uit alle lagen van de bevolking. Wat blijkt? Iedereen doet mee tot 365 volt – tot het ogenblik dat de ‘student’ niet meer reageert – en dan pas haakt 35 procent af. 65 procent gaat door tot 450 volt, tot het bittere einde dus.
Zij lieten zich niet vermurwen door de pijngrimassen van de student, die in werkelijkheid een geoefend acteur was. In extreme omstandigheden bestaat er zoiets als grenzenloze gehoorzaamheid. Dat is het besluit van Stanley Milgram. Die liet zich voor dit onderzoek sterk leiden door het boek ‘Eichmann in Jeruzalem. De banaliteit van het kwaad’ van Hannah Arendt. Daarin schrijft zij over haar observaties tijdens het Eichman-proces in Jeruzalem. Volgens haar was Eichman een banale, doodgewone Duitser die in buitengewone omstandigheden tot buitengewone misdaden is overgegaan.
Situatie versus dispositie
Nee, zegt Abram de Swaan, deze situationistische redenering klopt niet. Dat blijkt trouwens ook uit het Milgram-experiment. Ook persoonlijke kenmerken spelen een rol, want ongeveer een derde van de proefpersonen weigerde door te gaan.
De Swaan verwijst ook naar het werk van Christopher Browning ‘Gewone mannen’ die een studie maakte over een nazimoordcommando in Oost-Polen dat tienduizenden joden executeerde. In een uitstekend artikel in De Groene Amsterdammer van 29 januari 2014 onder de titel ‘Hoe word je een oorlogsmisdadiger? Weinig mensen hebben het lef om bevelen te weigeren’ beschrijft de Nederlandse journalist Tjitske Lingsma hoe een kleine vijfhonderd Duitse reservisten van een politiebataljon zich ontwikkelden tot massamoordenaars.
“De manschappen waren in 1942 in Polen gelegerd toen majoor Wilhelm Trapp hen op 13 juli meedeelde dat hen een vreselijke taak stond te wachten. De orders kwamen van het hoogste niveau. Ze moesten in het dorpje Jozefow achttienhonderd joden uit hun huizen halen. Oudere reservisten die het niet zouden aankunnen, konden ongestraft weigeren.”
“De eerste man stapte naar voren, waarna slechts tien à twaalf reservisten volgden en hun geweren teruggaven. Daarop gaf Trapp de opdracht de joden op te sporen. Zieken, zwakkeren, kinderen en degenen die verzet boden, werden ter plekke afgemaakt. De rest werd naar het marktplein gedreven, waar ‘werkjoden’ werden geselecteerd en op transport naar een concentratiekamp gesteld. De overgebleven joden werden op trucks naar het bos gereden, waar de reservisten een doodseskader vormden.”
“Een arts had aanwijzingen gegeven hoe ze moesten schieten zodat de joden meteen dood waren. Maar soms ging het verkeerd en dan raakten de slachtoffers gewond. Ook kwam het voor dat een schedel explodeerde waardoor de mannen onder het bloed, hersenen en botsplinters kwamen. Sommige Duitsers konden er niet meer tegen, vroegen of ze mochten stoppen of dwaalden in het bos of dorp. Slechts enkelen noemden ethische bezwaren.”
“Voor de meesten was de druk om zich te conformeren echter te groot, schrijft Browning. In enkele maanden zouden de Duitse reservisten 38.000 joden doodschieten en 45.000 joden de treinen naar Treblinka in jagen. Dit bataljon van minder dan vijfhonderd man had minstens 83.000 joden vermoord. Slechts tien tot twintig procent van de reservisten had geweigerd deel te nemen.”
Inderdaad, geeft De Swaan toe, dit vreselijke voorbeeld illustreert de stelling dat de situatie geheel en al het gedrag bepaalt, maar toch blijft de vraag onbeantwoord waarom een kleine minderheid geweigerd heeft aan die slachtpartij deel te nemen. Hun nee-stem werd niet onderzocht en is in de geschiedenis verdwenen.
Terwijl ik dit schrijf krijg ik een gruwelijke foto onder ogen, onlangs genomen in de Centraal-Afrikaanse Republiek. Iemand sleept een lijk over de grond. De man is net afgemaakt met machetes. De foto is genomen op het ogenblik dat een militair een zware steen optilt om op het hoofd van het lijk te laten neerkomen.
In een opstoot van compassie probeert een tweede militair zijn collega nog wat in te tomen. Het zal niet mogen baten. De steen zal vallen. Een voet wordt afgehakt, dan een been. Uiteindelijk wordt hij in brand gestoken. Omstanders leggen alles vast met hun mobieltje. Tot zover de taal van de foto, die tevens zegt dat er toch blijkbaar verschillen zijn – soms minutieuze in een aarzelende beweging van mededogen – tussen daders.
Multidisciplinaire duizendpoot
Hoe verklaar je bij gelijke omstandigheden toch die verschillen in optreden van daders in genocidale situaties? Dat is de onderzoeksvraag van Abram de Swaan voor zijn zoveelste boek. De Swaan is een intellectuele duizendpoot die niet vies is om op zeer uiteenlopende terreinen rond te lopen.
Naast zijn internationale faam als socioloog van de ‘Amsterdamse school’ was De Swaan ook journalist, essayist en columnist (o.m. de zeer goed ontvangen bundels “Het lied van de Kosmopoliet” en “Perron Nederland”). “Een boterham met tevredenheid”, “Zorg en de staat”, “Het spreekuur als opgave” en “Woorden van de wereld” zijn maar enkele van de vele krenten die opspringen uit het rijke oeuvre van De Swaan.
Zoals de cultuursocioloog Nico Wilterding schrijft, kenmerkt het oeuvre van De Swaan zich door grote verscheidenheid en een virtuoze, bijna grillig te noemen afwisseling van onderwerpen, genres, stijlen en disciplines. Dat is ook nu weer het geval in deze breed opgevatte studie over massale vernietiging waarin vooral gefocust wordt op (verschillen tussen) daders en niet zozeer op de slachtoffers (waarover trouwens veel meer gegevens bestaan).
De Swaan is tegelijk werkzaam als politicoloog, etholoog, socioloog, psychosocioloog, sociaalpsycholoog, historicus en psychoanalyticus, waardoor hij zowel op het macro-, het meso- als het microniveau van zijn onderzoeksobject aanwezig is. Of, anders gezegd als we genocidairen, willen begrijpen moeten vier niveaus tegelijk benaderd worden: maatschappelijk, institutioneel, situationeel en persoonlijk.
Deze multidisciplinaire benadering – nog hoogst zelden aanwezig in sociaal wetenschappelijk onderzoek van vandaag! – blijkt onder meer uit de kernbegrippen waaruit de auteur zijn betoog opbouwt.
Compartimentalisatie en (des)identificatie
De ‘compartimenten van vernietiging’ in de titel van het boek heeft betrekking op het begrip ‘compartimentalisatie’. Dit is het proces waarin mensen ideologisch gescheiden worden in tegengestelde categorieën, sociaal en ruimtelijk gesegregeerd, institutioneel gediscrimineerd en psychisch geïsoleerd. Het gaat dus, eenvoudiger gezegd, over vormen van hokjesdenken. Alle samenlevingen zijn tot op zekere hoogte gecompartimentaliseerd, maar genocidale regimes intensiveren de scheiding der geesten, mensen en instituties in hoge mate. Massavernietiging komt voor in samenlevingen die op alle niveaus gecompartimentaliseerd zijn geraakt.
Daarnaast speelt ook het begrip ‘desidentificatie’ een belangrijke rol in De Swaans analyses van genocides. ‘Identificatie’ is het proces dat in groepen zorgt voor een lekker wij-gevoel, terwijl ‘desidentificatie’ het tegenovergestelde veroorzaakt: het is het proces waarbij we de ander als storend verschillend gaan beschouwen.
De Swaan beperkt zich niet tot wat wetenschappelijke en eerder abstracte algemeenheden, maar duikt onder in de genocidaire geschiedenis van de laatste honderd jaar en komt boven met een aantal gevalstudies uit de Mexicaanse revolutie, de massamoorden op inheemse volken in Guatemala, de Turkse uitroeiing, de Pakistaanse massamoord in Bangladesh, de Rode Khmer en de massavernietiging in Cambodja, de Endlösung in Nazi-Duitsland, de massale verdrijving en massamoord na de Duitse nederlaag in Midden-Europa, de ineenstorting van Joegoslavië, de communale massacres in India en Pakistan en de volkerenmoord in Rwanda.
Vooral over deze laatste genocide schrijft hij onder de titel ‘Rwanda: de autodestructieve destructie’ een zeer sterk analyserend hoofdstuk, gebaseerd op zeer veel achtergrondskennis, dat zeker in België zou moeten gelezen worden.
Verschillen tussen daders
Hoe komt het toch, vraagt De Swaan zich af, dat in al de gruwelijke voorbeelden van genocides toch verschillen te bespeuren vallen tussen daders. Sommige daders zijn onwillig, sommigen onverschillig en dan is er blijkbaar ook die groep die gretig is om te doden. Zoals De Swaan in zijn slotzin schrijft: “Zelfs een massamoordenaar is een persoon, een persoon die in veel opzichten anders is, verschillend zoals iedereen.”
De Swaan geeft enkele aanzetten om tot meer begrip te kunnen komen van de psyche van de dader(s). Volgens hem hebben mensen – meestal mannen – met een beperkt moreel bewustzijn, weinig zelfinzicht en weinig gevoel van verantwoordelijkheid voor hun levensloop, en een tekort aan empathie, een grotere kans genocidair te worden dan hun tegenpolen. Dit blijft natuurlijk vrij vaag en dat heeft volgens de De Swaan in de eerste plaats te maken met het gebrek aan onderzoek naar de persoonlijke biografie, van de individuele disposities die tot genocidaire daden kunnen leiden.
In dit bijzonder boeiende boek ‘sneuvelt’ De Swaan in zekere zin op de finishlijn. Zijn scherpzinnige kritiek op het werk van figuren als Arendt en Milgram kan zeer moeilijk of niet meer proefondervindelijk hard gemaakt worden. Systematisch onderzoek is, zoals hij zelf toegeeft, nu eenmaal onmogelijk.
Dit is geen kritiek, want ‘Compartimenten van vernietiging, over genocidale regimes en hun daders’ is een van de belangrijkste boeken over menselijk gedrag in genocidaire situaties die ik de afgelopen jaren heb kunnen lezen.