Gabriel, een van de vele lokal hulpinitiatieven.
Nieuws, Wereld, Analyse, De Filipijnen, tyfoon Halyan -

Vier maanden na Haiyan in de Filipijnen: Een gouden tijd voor investeringen?

Op 8 november 2013 brak de hel los in de centrale eilanden van de Filipijnen. Tyfoon Haiyan (lokale naam Yolanda) trok van oost naar west over het land en trok een spoor van vernieling: De schade aan infrastructuur en landbouwgewassen was niet te overzien. Meer dan één miljoen huizen werden vernield en vier miljoen mensen waren van de ene dag op de andere dakloos.

dinsdag 4 maart 2014 12:13
Spread the love

Bijna vier maanden later kunnen de meeste van die families er nog niet aan denken om hun gewone leven te hernemen. De aanpak van de lokale overheid kan op niet veel enthousiasme rekenen. Internationale agentschappen wijzen er in de officiële verklaringen beleefd op dat de hulp “traag op gang komt” en dat “er nog veel werk te verzetten valt”.

De lokale overheden leggen minder zin voor diplomatie aan de dag en klagen dat ze vanuit Manila nog nauwelijks hulp ontvangen hebben. En ook de lokale bevolking begint zich te organiseren en luidkeels haar ongenoegen te uiten.

Onkunde of een strategie?

Er is zeker en vast een grond voor het ongenoegen. De anekdotes over de blunders en inefficiëntie zijn legio. Het volstaat om erop te wijzen dat er vier maanden na de ramp nog steeds naar kadavers gezocht wordt. Hoewel de officiële dodentol al lang vast ligt op 6200 slachtoffers, vindt men nog tot drie lijken per dag.

Omdat er gevreesd werd voor massale corruptie beloofde de Filipijnse overheid totale transparantie over de noodhulp die het land ontvangt door middel van een publieke database. AGHAM, een organisatie van progressieve wetenschappers, maakte recent een analyse van die cijfers en vergeleek die met gegevens uit overheidsrapporten. Hun conclusies zijn niet mals. Nauwelijks 1,6 procent van de getroffen bevolking zou hebben kunnen genieten van het ‘cash for work’ programma waarbij slachtoffers van de tyfoon geld kregen voor hulp bij de heropbouw. Minder dan 0,2% van de getroffen gezinnen zou honderd dagen na de ramp al een onderdak gekregen hebben. Gaat het hier om onkunde of corruptie?

Het lijkt erop dat het niet zomaar om ongewilde blunders gaat maar dat er een plan achter zit. Van bij de start hebben de Filipijnse autoriteiten immers ruim baan gegeven aan twee machtige actoren achter de schermen: De zakenwereld en de Amerikaanse militairen. Beide actoren maken er ook geen geheim van dat een ramp hen een prima gelegenheid heeft geboden om te investeren.

Gouden tijden

Terwijl de Filipijnse overheid in het getroffen gebied nog nauwelijks voet aan de grond had, toonde de Filipijnse zakenwereld dat ze de heropbouw met vertrouwen tegemoet keek. Op 22 november, minder dan 2 weken na de tyfoon, organiseerde de Filipijnse zakenman Hans Sy een bijeenkomst van 50 topfiguren uit de Aziatische zakenwereld over rampenbestendige investeringen onder de titel: “Incentives voor weerbare investeringen”.

Hans Sy is een telg van de rijkste familie van de Filipijnen en de voorzitter van de SM shopping malls, de keten die de kleinhandel in het hele land domineert. In zijn vrije tijd is de man ook raadgever van de Office for Disaster Risk Reduction (UNISDR) van de Verenigde Naties en het is in dat kader dat hij dit initiatief nam.

Sy wist te vertellen dat er heel wat verwacht wordt van de privé-sector bij de heropbouw van het rampgebied. “Na deze ramp zijn meer en meer bedrijven overtuigd om te investeren in weerbaarheid ten opzichte van rampen,” wist Sy.

Kevin Snowdon van verzekeringsadviseur Willis Re trad hem bij tijdens deze conferentie: “De periode na een ramp is een gouden tijd om te werken aan een weerbaarheid op lange termijn, en om de manier te veranderen waarop we allemaal samenwerken.” Met dat laatste verwees hij vooral naar de samenwerking tussen de privé-sector en de overheid.

Dergelijke promotie van public-private partnerships was vroeger taboe in de instellingen van de Verenigde Naties. Die terughoudendheid is in een sneltempo aan het verdwijnen en de Filipijnen is ongetwijfeld een test case voor de nieuwe aanpak.

In de weken na de ramp zond zowel de UN Global Compact als de Office for Humanitarian Affairs (OCHA) van de Verenigde Naties een vertegenwoordiger naar Manila om er te coördineren met de privé-sector. De Global Compact is een initiatief van de VN om de strategieën van de multinationals en de sector van ontwikkelingssamenwerking op elkaar af te stemmen.

OCHA stuurde Karen Smith, het contactpunt van het VN-agenstchap met de zakenwereld. Voor beide VN instituten was het de eerste keer dat ze zich in de nasleep van een ramp op zo’n manier engageerden voor de samenwerking tussen de openbare en de privé-sector.

Presidentiële assistent met harde hand

De privé-sector speelde korter op de bal dan de Filipijnse overheid. Het duurde maar liefst een maand eer President Aquino een Presidentieel Assistent voor de Heropbouw benoemde. Dat werd niemand minder dan Panfilo “Ping” Lacson, allesbehalve een onbesproken figuur. Hoewel Lacson al vele watertjes heeft doorzwommen had hij in zijn loopbaan met heropbouw nog nooit iets te maken. Met repressie en mensenrechtenschendingen des te meer.

Lacson maakte in de jaren 1970, onder de Marcos-dictatuur, carrière in de beruchte militaire politie die verantwoordelijk was voor de repressie van politieke oppositie in Manila. Na het herstel van presidentiële democratie in 1986 maakte hij verder carrière bij de politie, tot hij rond de eeuwwisseling de rechterhand van President Estrada werd voor de strijd tegen de georganiseerde misdaad.

Doorheen zijn ganse loopbaan was Lacson bekend voor zijn harde hand en onorthodoxe methoden, wat hem in verband bracht met verschillende gevallen van marteling en moord.

Toen Estrada in 2001 werd afgezet omwille van de – zelfs naar Filipijnse normen – uit de hand gelopen corruptie, gooide Lacson zich in de politiek. Hij kon zich, dankzij zijn connecties met de nog steeds invloedrijke Estrada, in een senaatszetel nestelen. Toch moest hij in 2010 het land een jaar verlaten om te ontsnappen aan gerechtelijke vervolging voor oude moordzaken die dateren van toen hij aan de top van de politie stond.

Waarom uitgerekend die man nu de leiding krijgt over de heropbouw na een van de grootste rampen van de laatste jaren mag Joost weten. Het is echter geen geheim dat Lacson in 2016 een gooi wil doen naar het presidentschap. Deze nieuwe job komt hem daarbij natuurlijk bijzonder goed uit.

Elk zijn deel

Meteen nadat zijn aanstelling bekend werd, zette Lacson de toon door te verklaren hoe hij zijn rol en die van de overheid zag in de heropbouw: als een coördinator die de toestand opvolgt en overziet. “Het is aan de privé-sector om het initiatief te nemen, om de heropbouw te financieren en te ontwikkelen,” zei hij.  “En dat geldt zeker voor de grote zakengroepen want zij hebben corporate social responsability.”

Lacson deed bijgevolg een beroep op de Philippine Business for Social Progress (PBSP) en de Philippine Disaster Recovery Foundation (PDRF), twee organisaties waarin de grote zakengroepen van het land vertegenwoordigd zijn. Samen verdeelden ze de 171 zwaarst getroffen gemeenten in 24 zones. Die zones werden vervolgens verdeeld onder de grote zakengroepen, die in de Filipijnen meestal samengaan met één van de politieke en economische dynastieën van het land.

Het eiland Negros en een deel van het eiland Panay werden bijvoorbeeld toegewezen aan de Ayalas, een oude aristocratische familie met belangrijke belangen in vastgoed. De familie is tevens nummer 6 op de Forbes lijst van rijkste Filipijnse families. De scheepvaartmagnaat Aboitiz, nummer 7 op diezelfde lijst van superrijken, krijgt de heropbouw in de havenstad Cebu onder zijn hoede.

De zwaar getroffen stad Tacloban is voor de familie Razon (nummer 4 volgens Forbes). Metrobank, van de familie Ty (de nummer 9), krijgt de stad Palo onder zijn hoede. Zelfs de familie Zamora (‘maar’ 34e) kreeg een deel van het eiland Samar toegewezen. Toeval of niet, maar deze mijnbouwmagnaat kreeg de onherbergzame oostkust van het eiland die veel minder interessant is voor het toerisme.

De rol van deze privé-partners in ‘hun’ gebied is niet alleen het financieren van de heropbouw. Ze worden ook verondersteld om zelf in te staan voor de uitvoering, opvolging en beheer van de projecten. Lacson onderlijnde dat deze bedrijven hun werk geheel en al gratis doen: “Hun enige incentive is het zakenpotentieel van deze gebieden”, legde hij uit.

Voor elk wat wils dus: scheepvaartconcerns mogen het roer van de heropbouw in handen nemen in de havensteden, vastgoedmagnaten krijgen vrij spel in gebieden die interessant zijn voor het toerisme en de rest is voor de mijnbouwsector.

Sun, sea & Coca-Cola

Ook andere ministeries zitten op dezelfde lijn. Het Filipijnse ministerie van leefmilieu heeft langs grote delen van de kust van Samar en Leyte een verbod uitgevaardigd om huizen te bouwen in een strook van 40 meter langs de kustlijn. Dat heeft haar dan weer de woede op de hals gehaald van de arme vissers. Als die niet dicht bij de kust hun huizen kunnen heropbouwen, dan zijn ze ook hun bron van levensonderhoud kwijt want dan is het gedaan met vissen.

De minister van leefmilieu maakt er inmiddels geen geheim van dat hij andere plannen heeft voor de kustgebieden. Hij wil van ecotoerisme de spil maken van de ontwikkeling ervan. Geen wonder dat vastgoedconcerns stonden te dringen om mee te doen.

De public-private partnership in de heropbouw is overigens geen uitvinding van de Filipino’s. Lacson heeft zijn mosterd gehaald bij het Amerikaanse officiële ontwikkelingsagentschap USAID. Toen Secretary of State John Kerry in december op bezoek was in de Filipijnen, kondigde hij trots aan dat USAID net een partnership was aangegaan met Proctor & Gamble en Coca-Cola.

USAID zou kleine winkeltjes heropbouwen, de typisch Filipijnse sari-sari stores die behoren tot de overlevingseconomie van de Filipinos. P&G en Coca-Cola zullen kapitaal voorzien, deels onder de vorm van leningen, zodat de eigenaars van deze winkeltjes terug hun stocks kunnen opbouwen.

Traditioneel vindt men in de Filipijnse krottenwijken of op het arme platteland dankzij deze sari-sari stores gemakkelijker frisdranken en shampoo dan zuiver water. Het netwerk van die kleine winkeltjes is essentieel voor de distributie van Coca-Cola en P&G. Bijgevolg zorgt de Amerikaanse “ontwikkelingshulp” er nu voor dat de marktverstoring door de ramp slechts van korte duur is.

Nog voor alle lijken geborgen zijn, is het business as usual en zullen de producten van Coca-Cola en P&G terug te verkrijgen zijn tot in de kleinste uithoek van het land.

Amerikaanse militaire invasie

Als één van de weinige ex-kolonies van de Verenigde Staten heeft de Filipijnen trouwens een speciale band met dat land. De VS beschouwen de Filipijnen als hun basispion in de regio en het Amerikaanse leger had tot 1991 ook grote militaire basissen in het land.

Sinds begin 2002 zijn de VS militairen terug present op Filipijnse bodem in het kader van “de strijd tegen het terrorisme” onder het mom van gezamenlijke oefeningen.

Binnen de 48 uur na de doortocht van de tyfoon waren er al Amerikaanse militairen aanwezig in het zwaarst getroffen gebied. In enkele dagen werden 300 Amerikaanse militairen ingevlogen vanuit de VS-bases in Japan.

Na een week hadden de Amerikaanse militairen de luchthaven van Tacloban, de belangrijkste stad van de eilanden Samar en Leyte, heropend en controleerden ze de toegang tot de hele regio. Uiteindelijk waren een vliegdekschip, 15 Amerikaanse C-130’s en 8000 militairen bij de operaties betrokken.

Om te weten waarom het Amerikaanse leger zo enthousiast hulp bood, moest men de Amerikaanse pers lezen. In een column in USA Today verantwoordde Jonah Blank, een politieke analist van de RAND Corporation, de operaties in de Filipijnen voor de Amerikaanse publieke opinie door uit te leggen dat militaire middelen inzetten voor noodhulp “een opmerkelijk effectieve – en goedkope – investering in de toekomst is”.

Hij herinnerde eraan dat de operaties van het vliegdekschip USS Abraham Lincoln na de tsunami van 2004 ongeveer evenveel hadden gekost als drie dagen oorlog in Afghanistan. “De goodwill die deze operatie in Azië heeft teweeggebracht is echter van onschatbare waarde,” voegde hij eraan toe.

Admiraal Mark C. Montgomery, een van de officieren van het vliegdekschip dat tussenkwam in de Filipijnen, verklaarde dat crisisinterventies nu eenmaal behoren tot de kernopdrachten van militairen en dat men zo’n kans om dat in de praktijk te brengen nu eenmaal moeilijk kan laten liggen. Daarom maken dit soort van interventies sinds enkele jaren trouwens deel uit van de jaarlijkse grootschalige, bilaterale militaire oefeningen tussen de Filipijnse en Amerikaanse troepen.

De logistieke overmacht van de Amerikaanse militairen stak zo schril af tegen de ondoelmatigheid van de Filipijnse overheid dat het in de eerste weken na de ramp moeilijk was om nog Filipinos te vinden die niet dankbaar waren voor de interventie van hun vroegere bezetter.

De herwonnen populariteit van de VS-militairen onder de Filipijnse bevolking kwam hen wel zeer goed uit. Een maand voor de ramp waren gesprekken over nauwere militaire samenwerking tussen beide landen nog afgesprongen omdat de VS eisen stelde die soevereiniteit van de Filipijnen zover zouden schaden dat ze tegen de grondwet ingingen.

De reactie van de Filipijnse overheid was alweer tekenend voor haar onderdanige relatie tot Washington. Defensieminister Del Rosario trok maar één les uit de ramp: dat de Filipijnen nood had aan sterkere militaire samenwerking met de VS en dat het militair akkoord bijgevolg niet vlug genoeg kon getekend worden.

Een vloed van protest

Toch is het niet al kommer en kwel in de getroffen gebieden. Dankzij de partners van Geneeskunde voor de Derde Wereld (G3W) en andere Belgische ngo’s krijgen we talrijke voorbeelden van lokale initiatieven. Lokale organisaties nemen zelf initiatieven om de heropbouw te organiseren. Ze kunnen daarvoor rekenen op de steun en solidariteit van hun nationale netwerken en hun partners overzee.

Eind januari waren we zelfs getuige van het ontstaan van een hele nieuwe beweging. Op 24 en 25 januari kwamen 13.000 tyfoon-slachtoffers samen in Tacloban. Ze verenigden zich onder de naam People Surge, een verwijzing naar de ‘Surge’ of ‘vloedgolf’ die zoveel schade aanrichtte in de stad. De meeste van die mensen zijn arme boeren en stadsarmen die have en goed verloren zijn en zich nu verenigen rond enkele concrete eisen.

Woordvoerders wijzen erop dat de nationale overheid nauwelijks op het terrein aanwezig is en dat er van hulp weinig te merken valt. Wat hen vooral tegen de borst stuit, is dat de landbouw bijna helemaal ontbreekt in de plannen voor heropbouw. En dat terwijl de overgrote meerderheid van de arme bevolking er op het platteland leeft. Zij vragen dat ieder getroffen gezin 40.000 pesos (650 euro) zou krijgen om de meest dringende noden te lenigen en eisen ook meer inspraak.

De reactie van de Filipijnse regering was voorspelbaar. Vertegenwoordigers van People Surge gingen tevergeefs aankloppen bij president Aquino in Manila. Zijn minister voor sociale zaken wist niet beter dan hen te verwijten dat ze het geld voor de trip naar Manila beter hadden aangewend voor noodhulp. Ping Lacson van zijn kant brandmerkte de groep meteen als “marionetten van de communisten”.

Het is een beproefde tactiek in de Filipijnen om legitiem protest te discrediteren en aan de hit squads een signaal te geven dat Manila er geen graten zou in zien indien een van de leiders vroegtijdig aan zijn of haar einde zou komen. In dit geval is de beschuldiging echter vrij absurd aangezien de woordvoerster van de beweging een religieuze non is.

Als het erop aankomt om de basis te mobiliseren hebben de Filipijnse volksorganisaties een reputatie te verdedigen. Ook nu weer geeft het hoop om te zien hoe die organisaties zelf hun lot in eigen handen nemen en hun rechten opeisen tot op de drempel van het presidentieel paleis.

Lord Jack McConnell, de vroegere eerste minister van Schotland met een interesse in ontwikkelingshulp, gaf blijk van zijn verwondering na afloop van zijn recent bezoek aan de Filipijnen: “Overal in de wereld vragen de mensen om eten na een ramp. Niet zo in de Filipijnen. De boeren vragen zaden. De vissers vragen boten. Ze willen niet voor altijd afhankelijk zijn van buitenlandse hulp. Ze willen steunen op eigen krachten en dat is echt inspirerend!”

take down
the paywall
steun ons nu!