In deze tekst wordt op zoek gegaan naar de mogelijkheid van een dergelijk links en Vlaams project binnen de huidige constellatie. Dat zal gebeuren door middel van een analyse van de verschillende ideologische voedingsbodems van de N-VA: conservatisme, nationalisme en neoliberalisme.
De onbegrensdheid van het neoliberalisme
Vlaanderens grootste partij wordt gedomineerd door drie grote ideologieën: conservatisme, nationalisme en neoliberalisme. Het blijft een vreemde combinatie omdat neoliberalisme botst met zowel het nationalisme als het conservatisme. De warme, organische samenleving waar de conservatief bijvoorbeeld van droomt wordt voortdurend ondergraven door de ontwrichtende krachten die een doorgedreven neoliberaal beleid op de samenleving loslaat.
Men hoeft Marx niet gelezen te hebben om er zich van te vergewissen dat het laten zegevieren van een ongebonden marktlogica leidt tot maatschappelijke ontworteling. Wanneer conservatieven à la De Wever of Dalrymple het gebrek aan sociale cohesie of de toenemende individualisering aan de kaak stellen, dan lijken ze compleet voorbij te gaan aan het feit dat deze fenomenen het rechtstreekse gevolg zijn van een veranderende, meer veeleisende arbeidsorganisatie, de afbouw van sociale vangnetten en de aanval op solidariteitsmechanismen. Wanneer men huilt over een verlies aan authenticiteit, dan lijken conservatieven niet te beseffen dat een steeds verdere commodificatie cruciaal bijdraagt tot de ‘ontwaarding van alle waarden’. Vandaar dat conservatisme en neoliberalisme elkaar feitelijk uitsluiten.
Dat geldt misschien zelfs nog meer voor wat de core-business en reden van bestaan is voor de N-VA: het nationalisme. Als we neoliberalisme nemen voor wat het is, namelijk een dogmatisch geloof dat de vrije markt het beste organisatieprincipe is voor de economie en de samenleving als geheel, dan kunnen we niet anders dan vaststellen dat een dergelijk geloof strijdig is met een nationalisme.
Een geliberaliseerde markt verdraagt immers geen landsgrenzen, springt over taalgrenzen heen en walst vrolijk over culturele verschillen. De ultieme neoliberale droom is in wezen een kosmopolitische droom die de natie als een categorie uit een vervlogen tijd beschouwt. Deze neoliberale utopie wordt misschien nog het best verwoord door het personage Arthur Jensen in de film Network (1976). Jensen tikt een kritische medewerker (Howard Beal) op de vingers omdat die zogenaamd niet zou snappen hoe de wereld in elkaar zit:
“De Arabieren hebben miljarden dollars uit dit land getrokken, en nu moeten ze die die dollars hier herinvesteren. Het is eb en vloed, een getijdenwerking. Het is een ecologisch evenwicht. Jij bent een oude man die denkt in termen van naties en volkeren. Wel, er zijn geen volkeren. Er zijn geen Russen. Er zijn geen Arabieren. Er is geen Derde Wereld. Er is geen Westen. Er is enkel één holistisch system der systemen, een robuust en immens, interreagerend, multi-gevarieerd en multinationale hegemonie van dollars. Petro-dollars, elektro-dollars, multidollars, Reichmarks, roebels, ponden en sheikels. Het zijn de internationale wisselkoersen die de totaliteit van het leven op deze planeet bepalen. Dat is de natuurlijke orde der dingen vandaag.”[i]
Ik denk dat deze fictieve speech redelijk goed de ideologie uitdrukt die leeft in middens van traders, bankiers, groot-industriëlen en miljardairs. Nu de markt geglobaliseerd is, lijken naties, volkeren, religies, ideologieën en grenzen er inderdaad niet meer toe te doen. De wereld is één geworden door middel van een gigantisch handelsnetwerk waarin kapitaal in minder dan een seconde van de ene kant van de wereld naar de andere kant kan geflitst worden.
Het neoliberalisme valt dus samen met een soort kosmopolitisme. Niet het soort kosmopolitisme dat Immanuel Kant in Over de Eeuwige Vrede voor ogen had, niet het kosmopolitisme van het wereldburgerschap maar dat van het wereldondernemerschap en wereldconsumentenschap.
Het neoliberale kosmopolitisme is geen politiek kosmopolitisme dat ijvert voor een wereldstaat, een wereldgemeenschap, de wereldwijde herverdeling van rijkdom of de globalisering van mensenrechten. Nee, het is in de eerste plaats een economisch kosmopolitisme dat uitgaat van het idee dat de globalisering van de markt leidt tot een globaal netwerk dat de politiek, grenzen en volkeren zelf volledig overbodig maakt. Het is een kosmopolitisme dat vertrekt van het naïeve idee dat iedereen de taal van het geld spreekt en dat waar handel floreert de kans op oorlog wordt gedecimeerd. Bovendien gaat men ervan uit dat deze geglobaliseerde orde van staatsloze consumenten en ondernemers op termijn de beste garantie is op een wereldwijde, eerlijke en efficiënte verdeling van rijkdom en goederen.
In de film Network eindigt de speech van Arthur Jensen dan ook als volgt:
“De wereld is een verzameling van ondernemingen, Meneer Beal, volledig bepaald door de onveranderlijke wetten van de economie. De wereld is een onderneming, meneer Beal! […] En onze kinderen zullen deze perfecte wereld eindelijk zien, een wereld waarin er geen oorlog meer is en geen hongersnood, geen onderdrukking en geen wreedheid. Wat zal overblijven is één enorm gemeenschappelijk bedrijf, waarvoor alle mensen zullen werken om een gezamenlijke winst na te jagen, een bedrijf waarin iedere mens een aandeel zal hebben. In alle behoeften zal voorzien worden, alle angsten zullen verdoofd worden, alle verveling geëntertaind.”[ii]
Neoliberalisme en conservatisme: een gemeenschappelijke vijand
Het grootkapitaal waarmee de N-VA graag handjes schudt, heeft eigenlijk geen enkele boodschap aan het nationalisme. Vanuit de wereldeconomie bekeken is het Vlaams-nationalisme een grap. Bovendien leven neoliberalisme, conservatisme en nationalisme, theoretisch en ideologisch gezien, op gespannen voet met elkaar (zie bv. het debat over het vermeende conservatisme van Hayek en Hayek’s apologie ‘Why I am not a conservative’). Toch moeten we ons de vraag stellen waarom conservatisme, nationalisme en neoliberalisme in de politieke praktijk vaak samengaan. Immers, niet enkel de N-VA mixte deze drie schijnbaar tegenstrijdige ideologieën. Ook de twee neoliberale iconen, Reagan en Tatcher, lieten conservatisme, nationalisme en neoliberalisme op pragmatische wijze in elkaar overvloeien. Hoe is dit mogelijk?
Ik zie twee grote redenen hiervoor. Ten eerste kunnen het conservatisme en het nationalisme beschouwd worden als nuttige en misschien ook een nodige aanvullingen op het neoliberalisme. Het conservatisme en het nationalisme zijn manieren waarop de dislocaties van de vrije markt kunnen opgevangen en gearticuleerd worden, maar ook gecamoufleerd worden. Wanneer naties en gemeenschappen aan ontbinding onderhevig zijn is het erg handig om een nationalistisch of conservatief verhaal op te hangen dat schijnbaar verklaart waarom er ontbindende krachten aan het werk zijn.
‘Vreemdelingen’, ‘onaangepasten’, ‘onproductieven’, ‘linkse’ en ‘volksvreemde’ ‘intellectuelen’, de ‘multiculturele’ politiek van een ‘linkse elite’, etc. worden dan als oorzaken aangeduid. Een verhaal waarmee gescoord wordt en waarmee de ware ontbindende krachten onderbelicht blijven. Conservatisme en nationalisme als verkeerde diagnosen en een verkeerde remedies dus. Maar wel remedies die tijdelijk soelaas brengen en waarmee men electoraal makkelijk kan scoren.
Ten tweede is het zo dat conservatisme en neoliberalisme een bepaald ideologisch belang delen. Beide stromingen weten zich verenigd in hun anti-socialisme. Het neoliberalisme kan gelezen worden als een historische reactie op de welvaartstaten van na de tweede wereldoorlog, terwijl het conservatisme zich verzet tegen iedere vorm van radicale en revolutionaire politiek; of die nu door de overheid wordt opgelegd of niet.
Beide ideologieën vinden zichzelf in een gemeenschappelijke vijand: de revolutionaire staat die hetzij een radicale emancipatorische politiek voert die indruist tegen het gesundes Volksempfinden, hetzij ingrijpt in het economische gebeuren door het eigendomsrecht te politiseren en de marktwerking te verstoren. Met andere woorden, de gemeenschappelijke vijand is het socialisme in de ruimste zin van het woord. Vandaar ook dat libertariërs en nationalistische conservatieven elkaar perfect vinden in de VS: ze delen hun aversie tegen de ‘socialist’ Obama. In zeker zin zien we eenzelfde mechanisme terugkeren in België: neoliberalen en conservatieve nationalisten weten zich verenigd hun gemeenschappelijke aversie tegenover de zogenaamde ‘PS-dominantie’, de ‘linkse kerk’ en de ‘linkse intellectuelen’.
Het pad naar onafhankelijkheid
Maar België zou België niet zijn als het niet allemaal iets complexer was dan hierboven wordt voorgesteld. De omarming van het neoliberalisme door een in wezen conservatieve en nationalistische partij heeft niet enkel te maken met bovengenoemde redenen, maar ook en vooral met de verwezenlijking van de Vlaams-nationalistische agenda. In mijn ogen heeft een deel van links een al te eenvoudige verklaring van de neoliberale agenda van de N-VA. Volgens hen is het Vlaams-nationalisme een ideologisch glijmiddel om de neoliberale staat te realiseren. Volgens mij is het net omgekeerd.
Het hoofddoel van de N-VA is en blijft de realisering van een onafhankelijk Vlaanderen. Men onderschat de ideologische verbetenheid van de kopstukken in deze partij. Velen van hen zouden meteen hun politieke carrière opgeven de dag dat Vlaanderen onafhankelijk wordt. De enige, fundamentele reden waarom men aan politiek doet is het najagen van die droom van een onafhankelijk Vlaanderen. De omarming van het neoliberalisme is slechts een middel ter realisering van dat doel. Maar, binnen de huidige constellatie, wel een noodzakelijk middel.
De uitleg hiervoor ligt eigenlijk voor de hand. De N-VA beseft maar al te goed dat een Vlaamse onafhankelijkheid niet binnen handbereik ligt wanneer het grotendeels federaal georganiseerde sociale stelsel en de machten die het in stand houden niet worden gebroken. Vandaar ook dat de N-VA in de eerste plaats wil inzetten op wat ze noemt een ‘sociaal-economische herstelregering’.
Die sociaal-economische herstelregering is niets anders dan een noodzakelijk en onmisbare stap in de realisering van het confederale model. De rechtse ‘herstelregering’ zou dan idealiter bestaan uit een coalitie tussen Open-VLD/MR, de rechtervleugel van CD&V/MR en N-VA. Een gelijkaardige coalitie is eventueel mogelijk op Vlaams niveau (Open VLD, CD&V en N-VA). Dit betekent, heel concreet, dat er een coalitie in het leven wordt geroepen waarin links niet vertegenwoordigd is en die een rechtstreekse aanval op de vakbonden zou kunnen inzetten. Dit is een eerste en belangrijke stap in de ontmanteling van het sociale stelsel en dus van België.
Het punt is dus dat de realisering van een neoliberale agenda en de ontmanteling van België objectief samenvallen. Vandaar dat nuttige idioten zoals een Siegfried Bracke en een Johan Van Overtveldt naar voren worden geschoven om de Vlaamse strijdpunten schijnbaar ondergeschikt te maken aan de realisering van een economisch programma. Hiermee lokt de N-VA de sociaal-economisch rechterzijde in haar kamp en realiseert ze tegelijk de ontmanteling van België door middel van de komende ontmanteling van het sociale stelsel. Het directe doel van de N-VA is dan ook de vorming van een hegemonie tussen (neo)liberalen, conservatieven, extreem-rechts en nationalisten. In belangrijke mate is men reeds geslaagd in het vormen van een dergelijke hegemonie. Het komt er eigenlijk enkel nog op aan om deze finaal electoraal te verzilveren.
Failliet van het links-flamingantisme
Als we ervan uitgaan dat een onafhankelijk en ontvoogd Vlaanderen niet kan gerealiseerd worden zonder ontmanteling van het Belgische sociale stelsel met behulp van de rechterzijde, dan heeft dat zware consequenties voor het zogenaamde links-flamingantisme. Mijn stelling is dat binnen de huidige machtsconstellatie een links-flamingante onmogelijk is geworden. Onmogelijk, in die zin dat een Vlaamse positionering bijdraagt tot de realisering van een rechtse en asociale agenda. Want de realisering van Vlaamse autonomie onder de huidige constellatie, valt nu eenmaal objectief samen met de realisering van die agenda.
De oproep tot een links flamingantisme betekent niets anders dan een feitelijk versterking van de bestaande, rechtse hegemonie. Het betekent dat men binnen de huidige constellatie een keuze moet maken tussen prioriteiten: of het linkse engagement boven het Vlaamse engagement stellen of het Vlaamse engagement boven het linkse stellen en meehelpen met de feitelijke realisatie van een rechtse agenda. Met andere woorden: men hoort niet anti-flamingant te zijn omdat men Belgisch gezind is (of omgekeerd), maar omdat men links is.
Links-flamingante argumenten die tegen deze stelling indruisen lijken alvast niet veel hout te snijden. Over de mogelijkheid van een links en tegelijk Vlaams engagement schrijft Ludo Abicht:
“ […] centrale figuren als de socialisten Emiel Moyson en August Vermeylen, communisten als Jef Van Extergem en linkse rebellen als de alom vereerde Paul van Ostaijen, overtuigde flaminganten die men op geen enkele manier met rechts of het rechtse gedachtegoed kan verbinden. Voor hen, net als voor priester Daens, vormde de strijd voor de sociale emancipatie van de Vlaamse arbeider als het ware vanzelfsprekend één front met die voor de culturele ontvoogding. Het is dus in het verleden wél mogelijk geweest, tegelijkertijd actief militant te zijn in een linkse, zelfs marxistische organisatie of partij en zich te engageren voor de défense et illustration van de Nederlandse cultuur waar deze arbeiders wellicht onbewust erfrecht op hadden.”[iii]
In strikt historische zin heeft Abicht hier natuurlijk gelijk. Uiteraard is het zo dat een Vlaams engagement en een links engagement elkaar niet hoeven uit te sluiten. In het verleden zijn er zeker figuren geweest die de Vlaamse strijd met een linkse strijd hebben verenigd. Verre van onlogisch natuurlijk, omdat de Vlaamse strijd aanvankelijk een emancipatorische strijd was die zich perfect binnen een links discours liet articuleren. Maar de manier waarop een strijd gestalte krijgt of gearticuleerd wordt, kan nooit losgekoppeld worden van de concrete historische context waarin deze strijd zich ontwikkelt.
Hoewel er ooit een potentieel bestaan heeft om de Vlaamse strijd door middel van links discours verder te ontwikkelen, is dat potentieel heden ten dage zo goed als onbestaande. De verklaring is eenvoudig: de historische context is radicaal gewijzigd omdat de hegemoniale machtsconfiguraties, die een dergelijke context scheppen, radicaal veranderd zijn. Binnen de huidige machtsconfiguratie is niet langer plaats voor een verbinding tussen een linkse en een Vlaamse strijd. Iedere poging daartoe werkt in het voordeel van rechts op dit moment. Abicht zou beter moeten weten: een recept uit het verleden kan je niet zomaar gebruiken om de toekomst vorm te geven. Iedere tijd vraagt zijn eigen, specifieke positioneringen.
Exact hetzelfde argument kan ingebracht worden tegen de stelling dat men er in het buitenland wel in slaagt om een progressieve en linkse strijd te verbinden met het nationalisme. Uiteraard is zoiets mogelijk, maar dat wil niet zeggen dat het automatisch van de ene op de andere context kan toegepast worden. Dat een nationalistische strijd in andere Europese landen nog steeds samenvalt met een links-progressief project impliceert op geen enkele wijze dat dat ook in Vlaanderen zo is of zelfs zo zou kunnen zijn. Wel integendeel, net omdat rechts en het Vlaamse nationalisme een agenda delen, kan een consequent linkse positie er op dit moment enkel in bestaan om de Vlaamse zaak volledig onder te schikken aan de linkse strijd.
Dialectische schizofrenie
Jef Turf gooit het in zijn memoires over een andere boeg dan Abicht. Volgens hem missen de niet-nationalistische linksen de trein der geschiedenis door zich achter het Belgische establishment te schragen. Ik citeer:
“Ik heb in 2010 voor N-VA gestemd, en zal dat nog doen wanneer de huidige chaos uitloopt op nieuwe verkiezingen. Maar eens in een zelfstandig Vlaanderen zal ik, zoals altijd, de strijd helpen voeren voor een sociaal, democratisch Vlaanderen, en wellicht tegen de N-VA. Het is het onbegrip voor deze dialectiek die vele linksen in Vlaanderen hindert en hen belet de rol te spelen die eigen zou moeten zijn aan de linkerzijde, en die hen linkt aan de oude, rechtse belgicistische belangen.”[iv]
Bemerk hoe in de visie van Turf de niet-flamingante linkerzijde automatisch wordt ondergebracht in het kamp van de oude, rechtse belgicistische belangen. Alsof er binnen de Belgische politieke ruimte geen linkse frontvorming mogelijk is die zich richt tegen die vermeende Belgische elite. Vreemd ook dat Turf de grootste rechtse kracht in België steunt om het zogenaamde rechtse België omver te werpen. Een kracht die bovendien het omgekeerde beweert van wat Turf stelt, namelijk dat rechts Vlaanderen gekoloniseerd wordt door een links Wallonië.
In feite maakt Turf een essentiële inschattingsfout. Hij lijkt te veronderstellen dat het vehikel waarmee de onafhankelijkheid wordt nagestreefd, volledig losstaat van de realisatie van de onafhankelijkheid. Alsof de kracht die tot onafhankelijkheid leidt geen enkele stempel zal drukken op wat voor soort onafhankelijk Vlaanderen we zullen krijgen onder N-VA bewind. Middel en doel kunnen niet op zuivere wijze van elkaar gescheiden worden in het politieke handelen. Een rechtse kracht steunen om een onafhankelijk Vlaanderen te realiseren, zal onvermijdelijk leiden tot het tot stand komen van een rechts en onafhankelijk Vlaanderen en niet tot een neutraal politiek speelveld, genaamd Vlaanderen.
Denken dat men opnieuw de linkse strijdbijl kan opgraven na jaren van rechtse hegemonie is bijzonder naïef. Men onderschat het effect dat een hegemonie heeft op het individuele en collectieve bewustzijn, op het middenveld en op de bestaande instellingen. Een hegemonie laat zijn sporen na, beïnvloedt op cruciale wijze de manier waarop burgers hun relatie tot elkaar en tot de samenleving als geheel begrijpen en verandert op definitief de spelregels van het politieke speelveld.
Het tot stand komen van een onafhankelijk Vlaanderen onder rechtse hegemonie zal in die zin een speelveld creëren waarin links de allerzwakste positie heeft. Het zal jaren en misschien zelfs decennia van strijd en engagement vragen om opnieuw een linkse tegenkracht op te bouwen. In tussentijd zal de maatschappelijke schade van een rechtse hegemonie zich verder opstapelen: ongelijkheid zal toenemen en de toegang tot de democratische besluitvorming zal voor de laagste klassen bemoeilijkt worden. Die schade zal reëel zijn en onomkeerbaar.
Maar blijkbaar is het voor links-flaminganten zoals Turf geen enkel probleem om historische overwinningen van de arbeidersklasse te offeren op het altaar van de Vlaamse onafhankelijkheid. Het zegt veel over hoe links die zogenaamde Vlaamse linksen zijn en hoe groot de offerbereidheid is om toch maar tot dat onafhankelijkheid Vlaanderen te komen. Ook vandaag verblindt het licht van overwinning het zicht op eigen schaduw die steeds groter en donkerder wordt.
De geschiedenis herhaalt zich. Maar nooit op dezelfde manier.
Thomas Decreus is politiek filosoof verbonden aan de KU-Leuven.
Noten
i Voor het filmfragment, zie: https://www.youtube.com/watch?v=g9_aYLPSlbE
ii Ibidem
iii Zie http://www.gravensteengroep.org/bijdragen/bent-u-nu-marxist-flamingant-%E2%80%93-ja-ludo-abicht
iv Turf, Memoires, 243