‘Iedereen politiek’, het is een goed gekozen thema voor deze trefdag. Want wat is in feite politiek? Laat me eerst een onderscheid maken tussen politiek als partijpolitiek en het beheer van de samenleving, en het politieke, wat gaat over richting geven aan de samenleving. En waar zit het politieke? Wel, op veel meer plekken dan je zou denken. Om het met mijn lievelingsfilosofe Hannah Arendt te zeggen: het politieke ontstaat zodra twee mensen aan de keukentafel praten over bijvoorbeeld de verkeersdrukte in hun straat en wat ze eraan kunnen doen. Op dat moment ontstaat er een gemeenschappelijke inter-esse, een woord dat verwijst naar de ruimte die ontstaat als mensen samen handelen en spreken. Deze ruimte tussen de burgers wordt zo een gemeenschappelijke wereld. Kortom, met deze kleine filosofische uitweiding is het duidelijk dat het thema van deze trefdag een uitstekende keuze is.
In dit kader wil ik de toekomst van onze samenleving aan de orde stellen aan de hand van drie dragende concepten:
– transitie, tegen de illusie dat alles hetzelfde zal blijven (en er geen alternatieven nodig zijn), en voor de keuze van een andere, ecologisch duurzame en sociaal rechtvaardige samenleving;
– frictie, tegen de gedachteloze consensus en middelmaat, en voor het terug durven te benoemen van de democratie als het georganiseerde meningsverschil;
– en last but not least positie: we beslissen nu of we een duurzame toekomst bouwen. En dat laatste is de kern van het politieke. Maar dan moeten we wel positie kiezen. Voor en met diegenen die willen zorgen voor de aarde, haar bewoners en toekomstige generaties. En tegen diegenen die de toekomst vroegtijdig willen afsluiten uit eigenbelang en kortzichtigheid.
Transitie
Transitie is synoniem van systeemverandering. Het feit dat er nu er transitie-initiatieven zijn, duidt op het gegeven dat we een ander maatschappelijk systeem nodig hebben.
Want transitie betekent in mensentaal: we staan voor reusachtige uitdagingen. Zoals de auteur van het rapport van de Club van Rome Grenzen aan de Groei van 1972, Dennis Meadows, verleden jaar, en dus veertig jaar later, verklaarde op een Oikos lezing in Gent: “we gaan de komende twintig jaar meer verandering meemaken dan de voorbije honderd jaar”.
Ons maatschappelijk model van de sociale verzorgingsstaat uit de 20ste eeuw kreunt in al haar voegen. Dertig jaar neoliberaal beleid, uitgevoerd volgens de principes van liberalisering, privatisering en deregulering, hebben de publieke sector uitgekleed en geleid tot een mondiale concurrentiestrijd, een race to the bottom. De rode draad is dat de markt een grotere rol krijgt ten nadele van de overheid, en geknipt wordt in de sociale rechten. En terwijl de overheid de financiële elites ongemoeid laat, stijgt de disciplinering van sociaal zwakkere groepen. En in Europa maken we, na de eeuw waar gelijkheid de kern van het maatschappelijk project vormde, nu de crisis mee van de ongelijkheid. Het is jammer genoeg geen cliché: ook in ons land worden de rijken elk jaar rijker, en de armen armer. Ondertussen heeft een zielloos efficiëntiedenken en schaalvergroting de menselijke maat in dienstverlening en organisaties verdreven. De gekende persoon achter de balie is vervangen door een callcenter, wie weet in welk land.
Het is duidelijk: het neoliberalisme is een ziekmakend systeem. Maar een nuchtere analyse leert ook dat als we het neoliberalisme hadden kunnen buiten houden, het systeem van de 20ste eeuw ook op systeemgrenzen was gestoten, met name ecologische grenzen. Onze huidige samenleving steunt op een fossiele brandstoffen gestookte groei-economie, waarbij welvaart materialistisch wordt ingevuld. We leven in een wegwerpeconomie: we vragen meer van de aarde dan ze kan geven en dumpen meer dan ze kan verwerken. Waarbij we vergeten dat de aarde de plaats is waar we onze wereld moeten bouwen.
Ik ga hier niet uitweiden over de ecologische problemen die ons economisch model veroorzaakt, zoals het ineenstorten van de biodiversiteit of het vergiftigen van onze oceanen. In deze week, met de klimaattop in Warschau, volstaat het te verwijzen naar de klimaatopwarming en de reactie van de Filipijnse vertegenwoordiger op de top. Hij riep op tot mondiale solidariteit om de klimaatwaanzin te stoppen. En waanzin gaat dan over het levensbehoud van miljoenen mensen wereldwijd.
Dit maakt duidelijk dat het probleem van de ecologische grenzen het oudere herverdelingsvraagstuk nog complexer maakt. We moeten niet alleen in eigen land, of in Europa herverdelen, maar onze verantwoordelijkheid opnemen binnen de wereldsamenleving die we ondertussen geworden zijn. En aangezien het een crisis is van het mondiale systeem, we geraken we daar niet uit zonder aan de uitgangspunten van dat systeem te raken. Ecologische rechtvaardigheid is dus verbonden met concrete sociale strijd, het durven in vraag stellen van onze eigen productie- én consumptiewijze.
Frictie
Met het thema van de klimaatopwarming kan ik overgaan tot het tweede dragende concept: frictie. Het staat voor wrijving, en ook voor onenigheid. Het is iets dat de meeste politici graag vermijden. Net als trouwens andere machtsinstellingen, zoals onderzoekslabo’s of krantenredacties. Daar geldt nu, over de interne zaken, een zwijgplicht. In die zin zitten we met een paradox. Het woord participatie is alom aanwezig in onze samenleving. Alleen gaat het meestal om een romantische invulling ervan, met focus op harmonie en consensus. ‘Ze hebben toch hun gedacht kunnen zeggen’, is dan het motto, en de hoop dat mensen tevreden zijn met op een onschuldige manier deel te nemen aan besluitvorming.
Dit is uiteraard de uitkomst van een gedepolitiseerde samenleving. Een moeilijk woord: gedepolitiseerd maar eenvoudig uit te leggen: een samenleving zonder het politieke, waar er geen ruimte meer is om een andere en betere samenleving te denken, dromen en te realiseren. En dan blijft alleen het beheer van het bestaande systeem over.
Maar omdat de scheuren in het systeem elke dag groter worden, kunnen we ons deze houding niet meer veroorloven. We moeten dus een andere invulling van participatie vorm geven én opeisen. Ons eraan herinneren dat democratie het georganiseerde meningsverschil is. Dat we de verschillen in de samenleving uitspreken en confronteren. Juist daar begint terug het avontuur van vrijheid: ons inlaten in publieke debatten en maatschappelijke processen en samen echt spreken en handelen. Zo krijgen we een hernieuwde publieke ruimte waar we nieuwe perspectieven leren kennen, terug leren samen denken en werken. Zo komen we uit ons cocon van consumerend individu, en worden we uitgedaagd ons echt te verhouden tot de anderen.
Het benadrukken van frictie als weg naar herpolitisering mag echter niet begrepen worden als een eenzijdig pleidooi voor de conflictbenadering. Ik kom daar zo dadelijk op terug bij het derde dragende concept van positie.
Een motiverende vorm van frictie vinden we alleszins bij klimaatwetenschappers. Tot voor kort beperkten ze zich tot een accurate weergave van hun wetenschappelijke resultaten. Maar dat is veranderd. Er zijn nu klimaatwetenschappers die toegeven dat ze in tranen uitbarsten als ze de maatschappelijke gevolgen van hun wetenschappelijke voorspellingen beseffen. En in de Verenigde Staten is er de klimaatexpert James Hansen, die de universiteit verliet om strijd te voeren tegen de olie-industrie. En hierbij niet terugschrikt voor acties die kunnen leiden tot gevangenisstraf. Participatie krijgt zo de kracht van een kritisch engagement vanuit een helder besef van wat er op het spel staat.
Zo krijgen we ook zicht, in het licht van de noodzakelijke transitie, van een hedendaagse invulling van actief burgerschap wat we omschrijven als ecologisch burgerschap. Twee elementen zijn hier vernieuwend. Ten eerste de zorg voor medemens én het leefmilieu die tesamen worden gedacht en opgenomen. Daarnaast is er de ‘vertrouwde omgang met het onbekende’. Ecologisch burgerschap staat open voor wat nog niet helemaal vertrouwd is, zij het diversiteit in de stad, of noodzakelijke veranderingen om te komen tot een duurzame samenleving. Ik kom hier op het einde nog op terug.
Positie
Positie kiezen. Dat betekent je niet laten meedrijven met de stroom, integendeel. Zich positioneren is zich duidelijk verhouden tot wat er gebeurt, wat anderen voorstellen en effectief doen. Een positie kies je als individu, in vele kleine en grote beslissingen. Vind je bijvoorbeeld ‘donderdag veggiedag’ een goed initiatief en wil je daartoe behoren. Positioneren doe je ook als organisatie uit het middenveld. Laat me kort een historische evolutie schetsen. Nemen we als beginpositie de periode van mei ’68, waarbij radicale maatschappijverandering centraal stond, en bewegingen de kant van de zwakkeren kozen tegen de overheid in. Nadien werd langzamerhand heel de samenleving pragmatischer, gematigder en gedomineerd door het neoliberale. Ook de meeste organisaties ontsnapten er niet aan. Ze stelden zich minder kritische vragen, voerden zonder al te veel weerstand uit wat een overheid hen oplegde vanuit een managementbenadering. Of ze vermarkten zonder het zelf te beseffen, door vooral aan te bieden wat succesvol was op de markt van de burger als consument. Methodisch goed werken stond centraal, het inhoudelijke werd minder kritisch bevraagd.
De laatste jaren, en de crisis is daar niet vreemd aan, zien we organisaties zich terug de vraag stellen rond hun positie: moeten we wel louter beleidsuitvoerend werken, of integendeel, terug onze autonomie definiëren en opeisen.? Vaak gebeurt dit onder de noemer van herpolitisering, met als centrale vraag de verhouding tot de overheid. Dit is een belangwekkende ontwikkeling, maar ik wil de uitdaging van positionering nog vergroten. Het centrale woord is hier toekomst. De voorbije dertig jaar heeft onze samenleving gefunctioneerd alsof er geen toekomst nodig was. We beleefden tenslotte zogezegd het einde van de geschiedenis. Een parlementaire democratie in een vrije markteconomie had ons nu eenmaal in het beste der werelden gebracht. Vandaag beseffen we dat we verblind door het onmiddellijke, toekomstvergetelheid hebben geïnstalleerd. De Filipijnen beseffen ondertussen na de tyfoon wat het betekent.
Voor het eerst moeten we ons radicaal positioneren tegenover onze eigen toekomst. En de verzuchting die we overal horen, ‘we leven in een tijd waar onze kinderen het minder goed zullen hebben dan wij’, is de dooddoener van een verslaafde. Want het dominante gedrag is juist het omgekeerde: we trekken ons helemaal niets aan van de toekomst van onze kinderen! Het lijkt er op dat onze fixatie op de onmiddellijke consumptiebevrediging ons vermogen onteigend heeft om ons over de toekomst te bekommeren. 2012 was mondiaal het jaar met de grootste CO2-uitstoot uit, wij Belgen hebben na dertig jaar milieubewustzijn ongeveer de grootste ecologische voetafdruk en zijn dus, ja consumptieverslaafd. Dat is de hoofdstroom in onze samenleving, de toekomstvergeters. Maar het hoopgevende is dat er terug een tegenstroom ontstaat die werkt aan het andere: toekomstvaardigheid. De voorbeelden zijn gekend, ik ga ze niet allemaal opnoemen: stadslandbouw, transitiewijken, repair cafes, ruilbeurzen, etc. En het is logisch dat nieuwe initiatieven zich ontwikkelen als hoopvolle eilanden in de zee, en interessante ideeën ontspruiten zonder dat er zicht is op een groot samenhangend geheel. Dat is niet erg als we weten wat de opdracht is. Zoals Harald Welzer zegt, gaat het hier om de sociale beweging die nog niet weet dat ze bestaat. We beslissen vandaag of we een toekomst bouwen. En dat laatste is de kern van het politieke. Maar dan moeten we wel terug een toekomst durven denken en dromen. Want zonder een duidelijk kompas is het moeilijk varen als nieuw initiatief, laat staan samen koers houden en een vloot bouwen.
En zo kom ik tot de noodzaak van het introduceren van een vierde dragend concept, bijna een taboe in onze samenleving: de utopie.
Utopie
Nooit wordt ons nog gemeld wat het belang van dromen is, het is alsof onze huidige beschaving en welvaart uit het niets zijn ontstaan, zonder dat iemand er eerst over droomde en deze wenselijke toekomst uitschreef. Zoals Rutger Bregman stelt, is ons geleerd dat maatschappelijke dromen gevaarlijk zijn, ze veranderen steeds in een nachtmerrie. Want de samenleving is niet maakbaar. Intellectuelen die dit verdedigen, nemen meestal niet de moeite om iets in de plaats te stellen. Ironie en cynisme is hun retorisch antwoord zonder inhoud.
Als we vandaag vaststellen dat het enige Grote Verhaal dat overeind is gebleven, dat van de Markt, onze samenleving onderuit haalt, dan is het de hoogste tijd om terug ruimte te maken voor radicale ideeën over een betere wereld. Uiteraard moeten we niet terug naar blauwdrukken waar het collectief belangrijker is dan het individu. Maar ondertussen weten we dat een individueel leven zonder collectief ook niet de gedroomde plek is. Een utopie is geen vaststaande dogma, maar net de lege plaats die ons uitnodigt om ze een invulling te geven als alternatief voor de huidige situatie. Het is dus zowel een aanklacht tegen de werkelijkheid als een mogelijk alternatief. Het gaat om samenhangende visies waarin onze passie en onze intelligentie met elkaar versmelten. Meteen doemt hier het vraagstuk op van de maakbaarheid van de samenleving. En laat ons duidelijk zijn: de maatschappij is veel complexer en gelaagder dan een halve eeuw geleden. Een grote revolutie zit er niet aan te komen, structurele maatschappelijke veranderingen gebeuren niet overnacht. Ze zijn het gevolg van wijzigingen in economie, cultuur, gedrag, technologie en instituties die op elkaar inspelen. Denk aan de ontwikkeling van internet: we hebben de introductie en het toenemend gebruik niet als een plotse gebeurtenis ervaren maar het heeft onze samenleving op twee decennia wel ingrijpend veranderd.
Er zijn dus wel grote maatschappelijke tendensen vast te stellen, en we kunnen hierin nadenken over gewenste fundamentele veranderingen. Kern is wat André Gorz reeds de vorige eeuw omschreef als revolutionair reformisme en nu door systeemtheorie bevestigd wordt. Als er in verschillende maatschappelijke domeinen tegelijk maatregelen in de juiste richting worden genomen, kunnen deze elkaar versterken in een welwillende vicieuze cirkel die leidt tot een krachtige maatschappelijke verandering. Maar dat is zeker geen rimpelloos proces. Maatschappelijk verandering doet zich altijd met horten en stoten voor: er is samenwerking maar ook conflict, crisis en succes. Hierbij past wat ik eerder stelde over het voorzichtig zijn om conflict als enig handelingsperspectief naar voor te schuiven, we zullen ook met heel veel actoren moeten leren samenwerken.
En niemand kan voorspellen welke actie nu de grootste bijdrage zal leveren tot de transitie. Het is logisch dat in dit mistig maar hoopvol landschap het in de eerste plaats gaat om eerder kleinere hoopvolle praktijken, die een ‘voorspiegeling’ zijn van een bredere systeemverandering. En dat is de tijd waarin we nu leven: nieuwe eilanden van een alternatieve praktijken, op zoek naar een goed leven met minder fossiele brandstoffen en broeikasgasuitstoot, meer levenskwaliteit en minder uitsluiting en milieuvernietiging. Belangrijk hierbij is dat het terug om collectieve praktijken gaat. Na decennia focus op individualisering, herontdekken we dat dingen samen doen niet alleen effectiever is, maar ook zin en betekenis geeft aan ons leven. Dat leidt tot het inzicht dat de nadruk op individuele gedragsverandering structurele veranderingen (lees: transitie) in de weg staat.
Het maakt een groot verschil of je op je eentje bewust keuzes probeert te maken in de supermarkt, of samen met een groep burgers deelneemt aan Voedselteams.
De dingen samenbrengen
Ter afronding wil ik de uitgezette lijnen samenbrengen. We staan de komende jaren voor grote veranderingen. Om hier een antwoord op te bieden is er nood aan een duidelijke visie op transitie. Dat vergt loskomen van vastgeroeste denkpatronen en praktijken en dus het aanvaarden als frictie als een gezond onderdeel van onze democratie. Enkel als we ons terug een andere toekomst kunnen denken, ons positioneren, wordt de samenleving terug maakbaar. Niet als een machine door aan enkele knoppen te draaien, maar door collectief in te zetten op positieve veranderingen die elkaar op gunstige wijze versterken en de tanker van koers doen veranderen. En het is logisch dat dit niet zomaar uit de lucht komt vallen. We hebben het onszelf als het ware afgeleerd om nog te dromen, en dus ook te denken over een andere samenleving.
Cruciaal is onze vrijheid hanteren om werk te maken van een andere toekomst. Zo heroveren wat we verloren zijn. Want alles staat nu in feite op zijn kop. Verandering is nu iets waar veel mensen schrik van hebben, ze onzeker maakt. Behouden wat we hebben is de slagzin van heel wat organisaties. Een begrijpelijke positie maar wel een verliespositie. We moeten verandering terug opeisen als progressief project, waarbij doordachte transitie zicht geeft op de uitkomst dat we werken aan verandering ook zekerheid brengt. De zekerheid van een betere wereld die ook in staat is de schokken die gaan komen zo goed mogelijk op te vangen. Vrijheid en zekerheid komen dan samen als toekomstgericht je leven samen met anderen vorm geven.
Dromen is mooi, zal u ondertussen wel denken, maar waar gaat het over in de praktijk. En dit concreet te maken wil ik tot slot de contouren van mijn maatschappelijke droom meegeven, in vier zinnen.
1/ Ik droom van een samenleving waar we minder consumeren en het uitgespaarde geld investeren in de duurzame infrastructuren van de toekomst: we worden allemaal mede-eigenaar van wind- en watermolens, tramlijnen en collectieve moestuinen.
2/ Ik kijk uit naar een toekomst waarin we minder werken, uit de ratrace stappen en met een dertiguren werkweek tijd heroveren om te zorgen voor onze medemens en onze leefomgeving.
3/ Ik word hoopvol als ik de verschuivingen zie van bezitten naar ruilen, delen en weggeven, een wereld met minder spullen en meer sociale contacten die zin en betekenis geven.
4/ Waar ik warm van word, zijn burgers die niet langer wachten op markt of staat om hun toekomst in handen te nemen, maar niet genoeg krijgen van coöperatieven, nieuwe banken en eigen complementaire munten.
Tot slot: de samenleving is nog nooit fundamenteel verbeterd door managers of efficiëntiemetingen. Enkel de kracht van ideeën zet mensen in beweging. En dat weten schrijvers al langer, daarom eindig ik graag met een citaat van de Saint-Exupéry:
Als je een schip wilt bouwen, roep dan geen mannen bij elkaar om hout te verzamelen, het werk te verdelen en orders te geven. In plaats daarvan, leer ze verlangen naar de enorme eindeloze zee.