Met de verkiezingen van 2014 die stilaan in zicht komen moet de linkse kiezer zich wapenen. De uitspraken van zij die om onze hand zullen dingen in mei volgend jaar moeten zorgvuldig gewikt en gewogen worden, en kritiek moet gegeven worden waar kritiek van pas is. Een bewuste kiezer is geen luxe in een tijd waarin democratie constant herleid wordt tot de uitslag van verkiezingen, en waarin die verkiezingen een speelplaats geworden zijn voor gepersonaliseerde campagnes, verbale heldendaden en aan groot volume geproduceerde halve waarheden.
De standpunten van rechts zijn allicht een makkelijk doelwit voor linkse kiezers. Wie cao’s wil afschaffen, de rol van vakbonden wil inperken tot het niveau van het specifieke bedrijf, de koopkracht van de werkenden aanvalt via index- of BTW-manipulaties, de ‘loonkloof’ met het buitenland in een tweetal jaren wil dichten door de lonen hier kordaat en stevig te verlagen, weigert grootschalige fraude krachtdadig aan te pakken, en zo meer – zo iemand zal wellicht op weinig linkse stemmen kunnen rekenen, en om overduidelijke redenen.
De zaak ligt ietwat complexer aan de linkerzijde van het electorale spectrum. Diverse partijen zoeken de linkse kieskavels op en gaan daar op jacht naar stemmen. In wat volgt neem ik daarom bij wijze van voorbeeld twee sociaaldemocratische maatregelen onder de loep. Ik stel daarbij de eenvoudige vraag: welke logica wordt hier gevolgd?
De fraudebestrijding
Het is een deuntje dat snel verveelt: elke regeringspartij zal voortdurend wijzen op het “uitstekende werk” van haar ministers en staatssecretarissen in de regering. Mijn minister goede minister luidt het. En zo hijst de sp.a graag John Crombez op het schild. Crombez is de bestrijder van de fraudeurs en profileert zich als zodanig als de verdediger van de gewone man tegen de frauderende rijken.
Het moet gezegd: fraudebestrijding is in deze regering wel degelijk heel wat zichtbaarder als beleidselement dan in de vorige. Maar er is ook werk aan de winkel. In april dit jaar werden we geconfronteerd met Offshoreleaks, waarbij lijsten van grootschalige belastingontwijkers publiek werden gemaakt. Onder hen ook Vlaamse captains of industry zoals baggeraar De Nul – iemand die anderzijds niet vies is van het gebruik van belastinggeld om zijn zeer winstgevende activiteiten te garanderen en te financieren.
Sinds Offshoreleaks staan Meyrem Almaci van Groen en John Crombez als kemphanen tegenover mekaar. De eerste eist een keiharde, strafrechtelijke aanpak van fraudeurs, want fraude is een misdrijf en berokkent de samenleving enorme schade. Crombez, daarentegen, opteert voor een systeem van aanklachten gevolgd door een voorstel tot minnelijke schikking. Wie op fraude wordt betrapt kan alsnog vervolging vermijden op voorwaarde dat er een stevige som aan de staat wordt overgemaakt.
Crombez hanteert twee argumenten voor zijn standpunt. Het eerste is gerechtelijke haalbaarheid. Fraudeprocessen ontaarden vaak in een jarenlange procedureslag, niet zelden leidend tot vrijspraak wegens verjaring van de feiten. Het tweede is eraan gekoppeld maar staat niettemin op zichzelf: Crombez argumenteert dat via de gesloten deals de staat alsnog iets in handen krijgt, en iets is beter dan niets. De weg van de rechtbanken gaan laat de staat nog te vaak achter met lege handen en torenhoge proceskosten – een netto verlies – terwijl een minnelijke schikking toch nog een aantal miljoenen in de staatskas laat belanden.
Het is vreemd dat een bewindsman zo weinig vertrouwen lijkt te hebben in de rechtbanken van het land dat hij mee leidt. Zeker wanneer we weten dat hij als regeringslid in staat zou kunnen geacht worden nieuwe en strengere wetten uit te vaardigen, met minder achterpoortjes dan de huidige en met een veel hogere kans op goede afloop. Crombez is lid van de parlementaire meerderheid, dat wil zeggen van de parlementaire formatie wiens wetgevende initiatieven een veel grotere kans op succes hebben dan initiatieven die uitgaan van de oppositie. Maar neen, dat soort initiatieven krijgen we niet – Crombez verkiest het middel van de minnelijke schikking, waarbij de fraudeur met een maagdelijk strafblad naar huis mag op voorwaarde dat een deel van het gevorderde bedrag aan de staat wordt overgemaakt.
Het tweede argument van Crombez is echter nog interessanter. Het is namelijk volledig budgettair: de logica die Crombez aanhaalt om tot minnelijke schikking over te gaan is die van de begrotingsevenwichten en overheidsfinancies. Ons land heeft dringend geld nodig, heel veel geld. En daarom is het beter om fraudeurs ertoe te bewegen enkele procenten van hun gefraudeerd vermogen af te staan, want honderd miljoen hier en tweehonderd ginder – dat is allemaal goed voor onze begroting. En paradoxaal geldt hier: hoe groter de fraude hoe beter, want enkele procenten van een miljard zijn beter dan dezelfde procenten van tienduizend Euro.
Het argument van rechtszekerheid en sociale rechtvaardigheid, dat al in het eerste argument werd betwijfeld, dondert geheel naar beneden in het tweede. De minnelijke schikking wordt niet verdedigd omdat het een effectieve vorm van bestraffing zou zijn – de ambitie van echte bestraffing wordt immers opgegeven – maar wel omdat het welkome overheidsinkomsten oplevert. Dat die overheidsinkomsten verworven worden mits het uitvlakken van de schuld van de fraudeur, diezelfde fraudeur in het bezit laat van het leeuwendeel van het gefraudeerde vermogen, en bovendien een duidelijke dimensie van klassenjustitie inhoudt, wordt opzij geschoven ten voordele van de logica van de begrotingscontroles.
Het argument van Crombez is dan ook conjunctureel: het komt voort uit een concrete en tijdsgebonden budgettaire toestand, waartoe Crombez zijn steentje wil bijdragen. Het is echter niet structureel: wie fraudeert kan rustig voort frauderen. Meer nog: als de minnelijke schikking zoiets als 5 tot 10 procent van het gefraudeerde vermogen betreft, dan is dit een bijzonder lage belasting – ik kan me inbeelden dat zelfs De Nul ze graag zou betalen in ruil voor de vrijstelling van vervolging. Het afschrikeffect van deze maatregel is (vergeef de woordspeling) Nul.
Van fraude-bestrijding is dan ook moeilijk sprake hier: de minnelijke schikking is niet ingegeven door het voornemen om de enorme sociale en economische schade die grote fiscale fraudeurs berokkenen krachtig te bestraffen en fraudeurs effectief af te schrikken, maar enkel door een jacht op overheidsinkomsten in zones waar ze met enig armworstelen te vinden zijn.
Dit gegeven is enkel logisch wanneer men de EU-doctrine inzake begrotingen onderschrijft. Het is in dat licht dat het verkrijgen van enkele honderden miljoenen, als afkoopsom voor vele miljarden fraude, op gejubel kan worden onthaald en dat men het “uitstekende werk” van John Crombez kan bezingen. Met de fundamentele omwenteling van de structuren die fraude mogelijk maken heeft het echter weinig te maken, al kunnen we ons verwachten aan verbale en retorische acrobatie in die zin.
De loonkost
Het tweede voorbeeld dat ik wil aanhalen is de recente brainwave van Monica De Coninck, Minister van Werk in het kabinet Di Rupo. De Coninck opperde de idee dat jonge mensen best meer loon zouden mogen verdienen in de vroege stadia van hun arbeidsloopbaan; daar tegenover staat dan dat het salaris in verdere stadia afgevlakt zou moeten worden. Dat laatste zou er dan voor zorgen dat oudere werknemers ‘minder duur’ worden en zo langer in hun loopbaan kunnen blijven. Jongeren hebben trouwens meer behoeften aan geld, redeneert de Coninck verder. Ze willen een huis kopen, een gezin stichten – enfin, mensen hebben vooral in hun vroege arbeidsjaren een goed loon nodig.
De redenering van De Coninck sluit aan bij andere beleidsideeën van deze regering. De verlenging van de arbeidsloopbaan – een stokpaardje van zowat de gehele regering en het corps economique – botst nu immers op het obstakel van hoge loonkost. Jongeren zijn goedkoper dan ouderen, en dus is dit een kwestie van de grootste bedrijfseconomische eenvoud: men werft jongeren aan en ontslaat ouderen. Om dat tegen te gaan moet de arbeid van oudere werknemers goedkoper worden.
Dat is te volgen, althans wanneer men akkoord gaat met het beginsel van verlengde arbeidsloopbanen. Want als de loonkost van ouderen niet naar beneden wordt gebracht terwijl hun pensioenleeftijd naar achter schuift, riskeert de staat vele jaren werkloosheidsuitkeringen te moeten betalen aan die oudere werknemers, en voor zo’n scenario moet men niet bij Monica De Coninck zijn.
Men moet daarenboven ook de logica van de perverse loonkost volgen – het standpunt van de werkgevers, dat tewerkstelling lineair verbonden is aan loonkost, dat ons land ter zake een ‘loonhandicap’ kent, en dat het enige doorslaggevende instrument voor het stimuleren van tewerkstelling bestaat uit de neerwaartse manipulatie van de kost van arbeid. Dat is de logica die De Coninck hier hanteert, de enige logica die ze hanteert.
Wat evenwel merkwaardig is, en ik druk me zacht uit, is dat diezelfde logica niet lijkt te gelden voor de lonen van de jongeren. De Coninck pleit voor het verhogen van die lonen, en dat, enerzijds, in een arbeidsmarkt die gekenmerkt wordt door zeer hoge jongerenwerkloosheid; en anderzijds, binnen de geschetste logica van de loonkost als instrument voor een tewerkstellingsbeleid. Volgens die laatste moet elke verhoging van de lonen tot een verlaging van de tewerkstelling voor jongeren leiden. Hun arbeid wordt immers duurder, en de werknemers zijn uiteraard niet bereid om een verlaging van de loonkost voor ouderen te zien gecompenseerd worden door een verhoging van de loonkost voor jongeren.
Die ongerijmdheid in de redenering van De Coninck zal voorspelbare effecten hebben: de werkgevers zullen de verlaging van lonen van oudere werknemers toejuichen, en de verhoging van de lonen voor jongeren afdoen als onmogelijk en onbespreekbaar. Het resultaat daarvan is dan eenvoudig: een algemene verlaging van de loonkost, en daaraan gekoppeld ook het verlagen van de koopkracht en het pensioenvolume van de arbeidende bevolking. Good job.
Wat belangrijk is, is dat de Coninck in dit alles gewoonweg de economische doctrine van UNIZO, VOKA en het VBO volgt: dat neerwaartse ingrepen in de loonkost de Economische Heilige Graal zijn die niet alleen voor economische groei zal zorgen (lees: voor verhoging van de winsten), maar eveneens een direct en structureel positief effect op de tewerkstelling zal hebben. Dat laatste is een geloofspunt dat immuun blijkt voor elke vorm van empirisch bewijs, het is een simpel neoliberaal credo.
Linkse kiezer, let op je hoenders
Zowel in het geval van Crombez als in dat van De Coninck merken we hoe sociaaldemocratische excellenties hun beleid volledig ondergeschikt maken aan een logica die men bezwaarlijk socialistisch kan noemen. De eerste houdt z’n blik stevig op de Maastrichtnorm voor de Belgische begroting – het neoliberale disciplineringsinstrument bij uitstek, de laatste jaren. De laatste schaart zich volkomen achter het neoliberale axioma van een zo laag mogelijke loonkost, en ze lijkt zelfs het effect van haar bespiegelingen op tewerkstelling niet te hebben ingeschat.
Beide excellenties zullen zich echter naar de linkse kiezer begeven met een verhaal dat krom staat van de grote woorden, want die linkse kiezer zal dit beleid koste wat het wil als ‘links’ moeten herkennen. De eenvoudige vraag naar de basislogica achter deze maatregelen levert snel een heel ander plaatje op. Het is natuurlijk mogelijk dat delen van het beleid beter voor de dag komen; voor de maatregelen die ik hier heb besproken geldt echter dat ze weinig wezenlijk links in zich hebben.
Het minste wat we kunnen doen is deze vraag ook rechtstreeks aan de kandidaten stellen, die in mei volgend jaar met onze stemmen verkozen hopen te worden. We zullen snel zien waar ze uitkomen, en als het niet goed is moeten we het hen ook zeggen. Want nog eens vier jaar neoliberaal beleid zijn er voor grote groepen in de bevolking echt wel te veel aan. En schijn-linkse maatregelen hebben we in dat opzicht ook niet nodig.
Jan Blommaert
Jan Blommaert is taalkundig antropoloog-sociolinguist, dr. in de Afrikaanse Geschiedenis en Filologie en hoogleraar Taal, Cultuur en Globalisering aan Tilburg University (NL).