De kunstenaar en zijn ‘internationale’

De kunstenaar en zijn ‘internationale’

vrijdag 25 oktober 2013 12:30
Spread the love

Een verzameling musea, waaronder M HKA Antwerpen, kreeg onlangs van de Europese Unie een zak geld voor een samenwerking rond thema’s als ‘Europese identiteit’ en zoiets als ‘revolutie’. Deze museumconfederatie kreeg daarom meteen de naam ‘L’Internationale’ mee, een vette knipoog naar het strijdlied van de arbeidersbeweging.

Nochtans gaat het hier duidelijk niet om ‘de bevrijding’ van de kunstenaar maar om het zelfbehoud van een exclusieve en toevallige groep instituten – sommigen weliswaar noodlijdend – die ‘iets’ wil doen rond enkele vage thema’s. Terwijl het volstrekt onduidelijk is wat dan wel de artistieke urgentie zou zijn waaruit vertrokken wordt en die dit project dus legitimeert. Kortom, als we dan toch trendbewust goochelen met erfgoed in strijdbare termen, laten we de oefening dan eens voluit maken. Hoe zit het nu eigenlijk met ‘de klassenstrijd’ van de hedendaagse kunstenaar?

Klassenbewustzijn

De evidentie dat er subsidies naar cultuur gaan, wordt vandaag systematisch door populistische tafelspringers onderuit gestampt. Daar is de sector helemaal niet op voorbereid. Ook kunst is nu een markt geworden, investeringen moeten renderen en alleen als je verkoopt ben je een kunstenaar. Wie slecht verkoopt is bijgevolg een slechte kunstenaar.

Laat de markt haar werk doen zoals een ‘ecosysteem’, publieke interventies met subsidies zouden die ‘harmonie’ alleen maar verstoren. Nochtans voelt bijvoorbeeld geen enkele professor zich een ‘subsidieslurper’. Ook al maken sommige academici als ambtenaar carrière bij gratie van de gesubsidieerde kunst. Toch moet de kunstenaar zich tegenwoordig altijd maar schuldig voelen en vooral sorry en dank u leren zeggen.

Kunstenaars incarneren vandaag helaas al zelf de neoliberale waarden: het zou om één grote afvalwedstrijd naar de top gaan – bij het pantheon van ‘de canon’ behoren – wie slaagt mag langs de mediagenieke erehaag van de hall of fame. Zoals bij de benepen show rond filmdiva’s worden sterkunstenaars tegenwoordig bewonderd alsof het hemellichamen zijn.

Wie faalt mag aanschuiven in de lange rij van het precariaat. Dat hebben deze losers dan wel aan zichzelf te danken want – zo gaat het riedeltje – de ‘echte’ kunstenaar komt er uiteindelijk wel. Ook in de kunst heerst dus de ‘verschoven klassenstrijd’: kunstenaars leren naar opzij en omlaag stampen, in plaats van naar boven.

Door allerlei verzinsels zoals ‘de creatieve klasse’ van de neoliberale ideoloog Richard Florida, leven sommige kunstenaars in de waan dat zij één groep vormen met reclameboys, digitale bohemiens, de soldaten van de creatieve economie, de verkopers van de speelgoedindustrie, etc. Het zou vanaf nu om één grote club ‘creatievelingen’ gaan, ‘schottenloos’, zoals marktgerichte politici zeggen.

De kunstenaar die werkt uit passie, innerlijke noodzaak zelfs, wordt zo op één hoop gegooid met de creatieve ondernemer die vooral geniaal is in het creëren van winst. Deze ‘klasse’ – sterker nog: deze ‘klasseloze klasse’ –  is één grote leugen, een ‘vals bewustzijn’ zeg maar, omdat er simpelweg geen maatschappelijke groep is waarbij de sociale en economische belangen onderling zo verschillend zijn als bij de kunstenaar.

Sommigen voelen zich op hun plaats in ‘burgerlijke salons’, werden er rijk, en voelen zich daardoor niet alleen mentaal ver verwijderd van wat ‘de arbeider’ heet. Toch is de kunstenaar, zoals de intellectueel, iemand die moet werken voor zijn levensonderhoud en dus tot het zogeheten ‘proletariaat’ behoort.

Straffer nog: de vrije kunstenaar in zijn atelier verricht volgens de kapitalistische logica geen nuttige arbeid in de industriële productiemachine en behoort dus tot het ‘lompenproletariaat’. Zoals de zwerver, de crimineel, de bedelaar, het huispersoneel, kortom iedereen die, bij afwezigheid van een socialistisch geïnspireerde maatschappij, volledig afhankelijk is van de liefdadigheid van de kapitalist. 

Avant-garde

Dat de kunstenaar de voorhoede van de samenleving zou zijn, is nog zo’n illusie die vooral tegen de kunstenaar wordt gebruikt. Politici en academici schuiven hun verantwoordelijkheid namelijk graag door naar de kunstenaar: die moet de wereld maar redden. Om er dan meteen bij te zeggen dat het hen niet zal lukken waardoor de kunstenaar weggezet kan worden als romantisch genie of utopische nar.

Het ‘instituut kunst’ krijgt zo niet alleen de veel te zware taak ‘maatschappelijke vernieuwing’ op de schouders geladen, waardoor de speelse aanzet tot artistieke vernieuwing net dreigt te worden verpletterd om vervolgens, bijvoorbeeld, niet verder te geraken dan wat aandoenlijke groene propaganda. Noodzakelijk activisme misschien, maar geen kunst.

Tevens wordt ‘de vernieuwing’ teveel binnengeleid, om niet te zeggen vastgezet, binnen één vrij beheersbaar alsook vrij ‘burgerlijk’ en formatterend domein van de samenleving: de culturele sector. Bestaande uit enkele fel gecontroleerde publieke instellingen waarrond de kunstmarkt als een versmachtende bruidsluier naar boven groeit. Want de verbeelding mag vandaag zeker niet vrij op straat lopen. Te gevaarlijk! Alleen de angst wordt voortdurend op ons los gelaten.

Desondanks is de voorhoede wel degelijk te vinden in de verbeelding en het scheppend vermogen dat voortkomt uit de handen en de hoofden van alle werkende mensen, niet in de laatste plaats de cultuurwerkers, zoals de kunstenaar en de intellectueel. Maar als de verbeelding de voorhoede van de samenleving is, dan is de hedendaagse reductie van alle kunst en cultuur tot economisch glijmiddel bijzonder veelzeggend. En als de verbeelding de voorhoede van de samenleving is, dan is het niet zo overdreven te stellen dat de beslissende strijd met de marktconforme, verkleuterende tijdsgeest misschien vooral in het denken over cultuurbeleid begint.

De Europese Unie – de voorhoede van besparing, privatisering en een verzorgingstaat voor de markt – heeft de kunsten nu ook ontdekt. Om uit de economische crisis te geraken, klampt men zich vast aan de kosmische kracht die creativiteit is. Het nieuwe cultuurbeleid Creative Europe zet kunst en cultuur daarom in de vitrine, in de hoop dat de EU een innovatieve topregio wordt.

De vervreemding: de kunstenaar moet geen kunst meer maken, maar bedrijven vooruit helpen. De uitbuiting: ook de publieke cultuursector staat te koop, als ‘seed money’ voor private investeerders die nu dronken van kapitalisme rondspringen op de luchtkastelen van de financiële markten, verslaafd aan virtuele tweecijferrendementen, en zo de reële economie niet alleen uit het oog verliezen maar ook de grond in gokken.

Dat is de artistieke ‘avant-garde’ die er nog mag zijn: een lokeend voor investeerders en klanten. Niet klagen maar behagen, braaf zijn, kunstjes doen en blijven lachen. De CEO’s van Vlaanderen halen zonder enige inspraak van onze kunstenaars al meteen een nieuwe baseline boven: ‘Flanders State of the art’, nota bene een leuze gepikt van een groep artiesten uit New York die ijverden voor meer solidariteit in de hoop hun penibele werkomstandigheden te verbeteren.

Want kunstenaars worden echt wel uitgebuit, dikwijls te beginnen door onze kunsthuizen zelf. Een van de vele omerta’s uit de sector: heel wat kunstenaars moeten quasi gratis hun diensten aanleveren. Ze mogen immers al blij zijn met de institutionele zichtbaarheid die ze krijgen – goed voor hun c.v. – merci zeggen tegen cultuurambtenaren die wel over de luxe van vakantiegeld en pensioen beschikken.

De barricaden

Welke ‘culturele’ revolutie moet er dan gevoerd worden? Opvallend veel kunstenaars leven onder de armoedegrens. Hoewel beleidsmakers de ‘waarde’ van cultuur zo graag willen kunnen meten in termen van crowdfunding en publieksbereik – investeerders vinden, tickets verkopen en koppen tellen ongeacht wat er daarin omgaat – zodat zij via een neoliberale bureaucratie de cultuursector in hun greep kunnen houden, bestaat daar opvallend weinig onderzoek over. Verpauperde kunstenaars moeten maar beter aan ‘zelfbestuur’ leren doen of, als dat niet lukt, hun linkse hobby opgeven.

Strijd is ook nodig voor onze artistieke toekomst, met name al die getalenteerde kunststudenten die na hun korte opleiding gedropt worden – dat ze hun plan trekken, creatief als ze zouden moeten zijn, foert! – ondermeer omdat sommige kunstacademies gepreoccupeerd zijn met zelfprofilering en ‘onderzoek’ in de hoop academisch te mogen meespelen met grote broer unief. Over ‘vervreemding’ gesproken, of ‘warenfetisjisme’ met façades en output. Zo kweek je natuurlijk bravourekunstenaars die van naast hun schoenen lopen een artistiek medium maken.

De inzet van ‘de strijd’ ligt overigens veel hoger: door de uitverkoop van kunst en de vermarkting die langs alle kanten oprukt, slaat de klepel zo ver door dat de verbeelding wordt doodgeknepen, de fantasie gejat, waardoor wij uiteindelijk allemaal slachtoffer zijn. Want dat maakt van ons allemaal ‘culturele proleten’: verstoken van cultuur maar wel verzadigd van commerce. Wat jolige comedy hier, wat posh design daar en hysterisch tribalisme eigen aan de celebrity-cultuur overal.

Kunst die niet in de marktmantra past, wordt als overproductie beschouwd. Zo gaat dat in de ongelijke markt: er zouden nu eenmaal te veel kunstenaars zijn, het aanbod is groter dan de vraag. Binnen de logica van de kunstmarkt is schaarste noodzakelijk omdat speculatie er essentieel is. Te veel goeie kunst maakt de markt immers kapot. Dan rest er nog alleen ‘chaos’. En het moet vooral verkoopbaar blijven, ook een ‘commodificatie’ van de kunstenaar is onontbeerlijk: kunst is koopwaar, kunstenaars zijn merken.

Ondertussen loopt de cultuurwerker als een superhero uit de infantiele amusementsindustrie voorhoede in de onmacht van de flexwerker die als een nacht over Europa neerdaalt. Geen vaste contracten, werken na de uren uiteraard, mini-jobs, stages, vrijwilligerswerk, dat heet plots allemaal investeren in zelfontplooiing. Onzekerheid is de nieuwe zekerheid. Zelfs cultuurambtenaren gaan er al vanuit dat de kunstenaar een ‘kleine zelfstandige’ moet zijn, om daarna wel de neus op te halen als die kunstenaar een acte de présence geeft voor zijn galerij op een kooploopse kunstbeurs.

De artistieke volksbeweging

Moet kunst dan politiek worden? Ja, net om vrij te kunnen zijn. Nog zo’n illusie: de ‘vrije’ kunst los zou staan van de maatschappij. Net door te verdwijnen in de waan ‘vrij’ te zijn, dreigt de kunstenaar zijn autonomie te verliezen, gerecupereerd als hoer van de ‘culturele hegemonie’ van de zakenelite, onze consumptiecultuur en wegwerpeconomie. Elke kunstenaar werkt immers binnen een sociale context en is dus als publieke figuur onvermijdelijk een volksvertegenwoordiger. Ook het negeren van die rol is een politieke daad. Wat op zich heel interessant kan zijn: ‘vrije’ kunst als mistgordijn en spiegel van the empire of freedom. ‘Abstracte’ kunst als de ultieme verbeelding van de Geldgod met de onzichtbare hand?

Kunst op voorschrift is sowieso een farce. Kunstenaars moeten net vrij zijn om zelf hun maatschappijkritische draai te vinden, of te verliezen, of net de grote verdwijntruc in heel dit dramaspel te verbeelden. Tegenverbeelding is nodig, een tegenkracht tegen de cultuurpolitiek die alleen mikt op return on investment, op citymarketing, creatieve handel en oppompen van de nationale trots.

Laten we toch niet vergeten dat het huidige sociaal-liberale beleid van kabinet Rutte II de kaalslag van Zijlstra braaf uitvoert en ondertussen de zwarte piet doorschuift. Laten we dus vooral niet vergeten dat ook de traditionele partijen, zoals de nieuwrechtse uitdagers, blijkbaar niet in staat zijn een ‘politiek’ draagvlak voor cultuur te realiseren. Dat zullen we dus zelf moeten doen.

De cultuursector doet elk neoliberale beleid een groot cadeau door te volharden in zijn versnipperd individualisme, door vooral niet solidair te zijn, en zijn ‘strijd’ te beperken tot een ‘multitude’ van allemaal uiteenlopende, vluchtige strovuurtjes van verontwaardiging. Protest lijkt zo eerder een excuus te zijn, een illustratie van de zelfverklaarde strijdbaarheid, hoewel men toch vooral niemand wil bruuskeren. Zoals iemand die bedeesd op zijn tippen rondloopt in een tentoonstelling, verkrampt, schrik om iets om te stoten of te vertrappen.

Tegen deze tijdgeest van feel-good ‘horizontalisme’ in, is er een nieuw ‘verticalisme’ nodig. Om uit de kooi van de verdeel-en-heerspolitiek te geraken die uiteindelijk niemand spaart als er echt bespaard moet worden. Wachten op spontane acties die iemand anders wel zal doen, is knielen bij de status quo. Vandaag zijn er in heel Europa voorbeelden genoeg te vinden wat er dan met cultuur gebeurt: afbraak, uitverkoop, solden.

Cultuurwerkers hebben elkaar een vijandigheid voor ‘politiek’ aangepraat. ‘Macht’ zou corrumperen, maar ondertussen dealen sommigen uit zelfbehoud wel in partijpolitieke achterkamertjes en worden wij als politieke leken allemaal tegelijk onder de voet gelopen. Laat alvast één zaak duidelijk zijn: een ‘verticalisme’ onder de vorm van een institutioneel spinnenweg zoals de museumconfederatie L’Internationale, die  binnenkort het voorprogramma van diezelfde EU mag spelen, is een goed voorbeeld van hoe de sector net niet gemobiliseerd en georganiseerd zal geraken.

Want de sector, dat zijn niet zozeer de cultuurpolitici uit de cultuurcommissie, noch onze gelauwerde cultuurmanagers. Dat zijn ook niet die kleine gelegenheidsbelangenbehartigers van een subsector, waarvan een coördinator al eens misbruik durft maken om zijn overstap naar de partij van de Cultuurminister voor te bereiden, om nadien zijn oppositiewinkeltje na de verkiezingen wellicht bij het groot vuil te parkeren.

De sector, dat zijn ook niet de steunpunten, die zo ‘strijdvaardig’ zijn dat zij er bij het zogenaamd gezamenlijke overleg over het nieuw Kunstendecreet eigenhandig voor gezorgd hebben dat zij nu onder de rechtstreekse controle van de overheid vallen. Misschien waren zij het beu om als schoothondje van de administratie versleten te worden. In de toekomst vervalt dergelijke kritiek officieel omdat zij dan per decreet de externe beleidswoordvoerder zijn.

Nee! De sector, dan zijn de beeldend kunstenaars, dansers, acteurs, dichters, schrijvers en regisseurs, de cultuurwerkers, de kunststudenten, kunstcritici en curatoren. Dat zijn, kortom, alle mensen uit de sector erfgoed, kunsten en sociaal-cultureel werk, samen met hun breed publiek aan cultuurliefhebbers. Wij zouden dringend, op Europese schaal, samen de handen in elkaar moeten slaan.

Dat zou het nieuwe verticalisme moeten zijn, de echte internationale, democratisch en van onderuit, voor en door cultuurmakers en cultuurliefhebbers. Want alleen op die manier kunnen wij vermijden dat de Cultuurminister bij de volgende bijltjesdag (die er zeker komt) in de media moet jammeren ‘dat er toch geen politiek draagvlak in het parlement’ te vinden is.

take down
the paywall
steun ons nu!