Gebakkelei over stageplaatsen: leer samenwerken en doe iets aan de echte problemen

Gebakkelei over stageplaatsen: leer samenwerken en doe iets aan de echte problemen

woensdag 16 oktober 2013 12:32
Spread the love

Ministers van Werk Philippe Muyters en Monica De Coninck vliegen mekaar in de haren over wiens schuld het is dat de instapstages, een nieuwe stagemaatregel voor jongeren zonder diploma, niet van de grond geraakt. Vlaams minister Muyters (N-VA) goochelt met cijfers om aan te tonen dat Vlaanderen het beter doet dan de andere Gewesten. Federaal minister De Coninck (SP.A) klaagt dan weer dat de Gewesten te weinig doen. 

Wie heeft er gelijk? Allebei en niemand. Hieronder zetten we de feiten op een rijtje en stippen de échte problemen aan, waar blijkbaar niemand van wakker ligt.

1. Om hoeveel stageplaatsen gaat het nu?

De cijfers van minister De Coninck zijn van augustus 2013, die van minister Muyters van september 2013. Beide cijfers kloppen echter niet helemaal met wat we in de officiële rapportering terugvinden. In Vlaanderen staat de teller op 433 opgestarte stages (27/09/2013). Maar er wordt hierbij nog niet volledig rekening gehouden met de stopzettingen. In ieder geval kunnen we concluderen dat we nog veraf zijn van de beoogde 4.450 stages.

Aan het cijfer van de 1.166 stageplaatsen die er volgens minister Muyters “beschikbaar” zijn in Vlaanderen, zit echter een reukje.

De VDAB telt elke vacature die binnenkomt en die mogelijks een instapstage zou kunnen zijn als een “plaats”. Vandaar dat relatief hoge cijfer. Dit zijn dus gewoon de geschatte plaatsen volgens de VDAB en niet de stageplaatsen die bedrijven effectief hebben aangeboden. Pas na een contact met het bedrijf wordt er gekeken of het effectief om een mogelijke instapstage gaat. Het werkelijke aanbod ligt dus veel lager. Zeggen dat Vlaanderen het zo goed doet, is dus op zijn minst voorbarig.

Zeggen, zoals opnieuw minister Muyters doet, dat Vlaanderen het met zijn povere 400 instapstages beter doet dan Brussel en Wallonië is enerzijds correct, maar anderzijds ook heel flauw. Dat er in Wallonië en Brussel nog nauwelijks gebruik is gemaakt van de maatregel, heeft te maken met dat er daar een decretale wijziging nodig was, hetgeen in Vlaanderen niet nodig was. Het is dus niet meer dan normaal dat er in die Gewesten enige vertraging is opgelopen. Er is dus geen sprake van goeie en slechte leerlingen.

2. Schort er iets aan de Federale maatregel of doen de Gewesten te weinig hun best?

Minister Muyters stelt terecht een praktisch probleem over het kader van de instapstage: nl. dat het niet mogelijk is om de stage voor de zevende maand van de wachttijd (beroepsinschakelingstijd) te laten starten. Het Vlaams ABVV heeft dit al voor de invoering van de maatregel tot in den treure toe aangekaart. Alleen is het jammer dat de minister het heeft nagelaten om hiervan een breekpunt te maken in het overleg met het federale niveau.

Minister De Coninck heeft echter ook een punt wanneer ze zegt dat Vlaanderen te weinig doet om de begeleiding te voorzien die nodig is om de stageplaatsen in te vullen. Vlaanderen heeft er namelijk voor gekozen om geen extra middelen in te zetten voor die begeleiding. De voornaamste reden hiervoor is dat er in de besparingslogica van minister Muyters geen ruimte is voor extra middelen voor de VDAB. Er werd wel geld vrijgemaakt voor uitbesteding van zogenaamde “WIJ-trajecten” die de invulling van de stageplaatsen eigenlijk zouden moeten begeleiden, maar deze zijn enerzijds geografisch beperkt tot de centrumsteden en schieten anderzijds inhoudelijk hun doel volledig voorbij. Zo blijkt wanneer we zien dat deze projecten de doelgroep voor wie de instapstages bedoeld zijn, slechts in beperkte mate bereiken.

En ook los van begeleiding kan Vlaanderen meer doen. We deden enkele maanden geleden al het voorstel dat de Vlaamse overheid het engagement zou kunnen opnemen om in haar eigen diensten een kwart van de 4.450 beschikbare plaatsen in te vullen.

3. Het echte probleem van de instapstages

De echte problemen met de instapstages zijn echter van een andere aard. Ten eerste betreft het hier een maatregel waarmee jongeren die geen uitkering krijgen (zij zitten immers nog in wachttijd), gemotiveerd moeten worden om voor ietsje meer dan een uitkering te gaan werken. Bovendien komen zij in de praktijk op de werkvloer terecht naast anderen die voor hetzelfde werk wel een degelijk loon ontvangen. En er is ook geen enkel perspectief op een vaste job. Moet het dan verbazen dat zij hiervoor niet staan te springen? Wie nu de schuld bij de motivatie van de jongeren legt, is wel bijzonder cynisch.

Ten tweede is er ook van de kant van de bedrijven weinig animo om stageplaatsen ter beschikking te stellen, aangezien men vooral hardnekkig blijft kijken naar Onderwijs en VDAB om werknemers aan te leveren die onmiddellijk en op 100% productiviteit inzetbaar zijn en men onvoldoende bereid is om zelf te investeren in opleiding.

Ten derde draagt deze maatregel het reële risico in zich dat echte jobs verdrongen gaan geraken door stageplaatsen of pseudo-mini-jobs. Erger nog: onder het mom van vereenvoudiging stellen UNIZO en VOKA nu voor om de individuele beroepsopleiding voor werkzoekenden nog verder te versoepelen. In zo’n scenario spreken we niet meer van enkele jongeren zonder diploma die zich tevreden moeten stellen met stages van 800 euro per maand, maar van een veralgemening van een pervers soort mini-jobs, zonder enig perspectief op aanwerving, en dat voor alle werkzoekenden in dit land.  

Het zou de beide ministers sieren indien zij stoppen met bakkeleien over wie de beste leerling van de klas is. Met de middelen die het concurrentie- en tewerkstellingspact voorziet voor o.a. bestrijding van de jeugdwerkloosheid valt meteen ook het excuus weg dat er geen middelen zouden zijn. Sla dus de handen in elkaar om over de bevoegdheidsniveaus heen het instrument van de instapstage op een correcte manier in te zetten:

  • door het kader van de maatregel aan te passen zodat het risico op verdringing van andere jobs ingeperkt wordt: maak er een echte stage van, die kwalificerend is en die slechts één stap is in een echt traject naar een vaste job. Want dat moet toch het einddoel zijn.
  • door middelen te voorzien voor begeleiding, in plaats van voor de zoveelste keer te besparen op de VDAB.
  • door bedrijven mee te responsabiliseren en werk te maken van afdwingbare engagementen inzake het beschikbaar stellen van stageplaatsen. Ook zij hebben een maatschappelijke verantwoordelijkheid in deze.

Alleen dan kunnen dit soort stages correct worden ingezet, namelijk als een echte stap op de weg naar een job, voor een groep jongeren die erg zwak staan op onze arbeidsmarkt.

Philippe Diepvents, adviseur arbeidsmarkt van het Vlaams ABVV en lid van de raad van bestuur van de VDAB

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!