De nieuwe coöperatie - Tussen realiteit en utopie
Nieuws, België, Boekrecensie, Walter Lotens, De nieuwe coöperatie -

‘De nieuwe coöperatie, tussen realiteit en utopie’: een voorpublicatie

“Het is belangrijk de idee van coöperatief ondernemen, gebaseerd op het principe van reciprociteit, te bestuderen, uit te breiden en opnieuw uit te vinden,” schrijft Walter Lotens in 'De nieuwe coöperatie tussen realiteit en utopie'. Als voorsmaakje brengt DeWereldMorgen.be een passage over hoe in Suriname eeuwenoude spaarsystemen uitgroeiden tot een volwaardige kredietcoöperatie.

maandag 7 oktober 2013 15:01
Spread the love

Ook in landen van het Zuiden is de coöperatieve gedachte al zeer lang aanwezig, misschien niet als term maar zeker in de feiten. Dit boek is een journalistieke zoektocht naar bewegingen en alternatieven, groot en klein, die een intermediaire maatschappelijke ruimte proberen in te nemen en die zich op het kruispunt van verschillende relaties bevinden: tussen staat en burgers, tussen de lokale gemeenschap en de nationale staat, tussen het economische en het sociale.

Na een ronde van België via Apache, De Roma, Rataplan, De Wrikker, de Krikker, Ecopower, Elcker-Ik, Terre en Autre Terre, De Wereld Morgen en de Groene Waterman, doorkruist de auteur de wereld: van Bolivia, Nicaragua, Ecuador en Brazilië naar Suriname, over Mozambique, de Canadese Caisses-Desjardins naar de Spaanse gemeenten Mondragón en Marinaleda, het Italiaanse Emilia Romagna, via de familistère van Godin in het Franse Guise tot aan zijn vertrekpunt, het Antwerpse Borgerhout. De auteur probeert de polsslag te voelen van de concreet-utopische onderstroom op het vlak van anders gaan werken in tijden van neoliberalisme, zowel in het Noorden als in het Zuiden, en wil die twee werelden dichter op elkaar betrekken.

Als voorsmaakje van Lotens’ werkwijze brengen we in prepublicatie een passage over hoe in Suriname eeuwenoude spaarsystemen uitgroeiden tot een volwaardige kredietcoöperatie. Het is maar een van de vele ‘kleine revoluties’ zoals Rik Pinxten het noemt, die de veerkracht van onderuit zowel in het Noorden als in het Zuiden illustreren, maar die al te vaak onder de persradar blijven hangen.

Godo, een honingraat in Suriname

Paramaribo, 10 mei 1970. Carlho Wijdh zit aan zijn keukentafel in de wijk Ma Retraite. Een ventilator probeert wat verkoeling te brengen, want het is zoals altijd gloeiend en broeierig heet in de hoofdstad van Suriname. Wijdh beseft niet dat hij op dat ogenblik geschiedenis aan het schrijven is. De idealistische dertiger is namelijk bezig met de contouren te schetsen van een spaar- en kredietcoöperatie.

Wijdh is gehandicapt aan zijn arm, maar dat belet hem niet om een grote activiteit te ontwikkelen. Hij zoekt nu naar een naam die de lading van zijn project moet dekken. Een bij hindert hem bij het werk. Waarom niet Godo?, denkt hij ineens.

Godo betekent ‘honingraat’ in het Sranantongo, naast Nederlands de lingua franca in Suriname. Het symboliseert het tastbare resultaat van de bezige bijen die gezamenlijk werken aan de opbouw van hun leefomgeving. Het zal ook het logo worden van de jonge spaar- en kredietoperatie die al gauw uit 43 bezige bijen zal bestaan.

Carlho Wijdh wil in de eerste plaats mensen helpen die niet bij een gewone bank terechtkunnen. Het is het bekende verhaal dat zich overal in Zuid-Amerika en op andere plekken in de wereld voordoet, met dit verschil dat Wijdh in het Nederlands schrijft en denkt. Nu nog is in Suriname Nederlands de voertaal in onderwijs, administratie en politiek, en behoort het als derde land tot de Nederlandse Taalunie. Suriname is daardoor zeer uniek voor Nederlandstaligen.

In welk ander land kun je nu je eigen taal spreken met een bewoner van het tropische regenwoud? Schrik dus niet als je diep in het Surinaamse binnenland Saramaccaanse kleuters ‘zie ginds komt de stoomboot uit Spanje weer aan’ hoort opdreunen. Ook ‘in een klein stationnetje, ’s morgens in de vroegte’ en ‘Sinterklaasje, heilig baasje’ hoor je aan de Boven-Suriname overal. Daarvoor hebben de Hollanders gezorgd, want Suriname is pas in 1975 politiek onafhankelijk geworden. Samen met andere Caribische landen heeft Suriname de twijfelachtige eer als eerste te zijn gekoloniseerd en als laatste te worden gedekoloniseerd.

Van de 22 onafhankelijke landen die tot Latijns-Amerika behoren, zijn er slechts twee die een andere voertaal dan het Spaans of Portugees gebruiken. Dat zijn Guyana en Suriname. Met haar 163.000 vierkante kilometer – meer dan vijf keer België – en iets meer dan 500.000 inwoners is Suriname naar latinonormen een dwergland van het type ‘ons-kent-ons’. Zeer geschikt om coöperatief te werken dus. Bovendien kan Suriname door haar heel bijzondere bevolkingssamenstelling terugvallen op een rijke culturele traditie, die tot op vandaag voortleeft. Vertegenwoordigers van vrijwel de hele wereld zijn ooit aangespoeld op ‘de wilde kust’ als veroveraar, slaaf, contractarbeider of migrant: Nederlanders, Fransen, Engelsen, Afrikaanse slaven van de westkust, Chinezen, Hindostanen, Javanen en natuurlijk de inheemse groep, die op dit ogenblik in groten getale aangedikt wordt met Brazilianen en nieuwe Chinezen. Suriname is de verkleinde schaal van een flink stukje aardbol.

De Amerikaanse historica Rosemary Brana-Shute stelt dat de meeste stadscreoolse vrouwen aangesloten zijn bij een groot gamma van clubs en verenigingen. (Brana-Shute, 1982) Ik had het daar al eerder over in dit boek. Deze onderzoeker constateert dat die vrouwen onderling met elkaar verbonden zijn via allerlei netwerken van wederzijdse ondersteuning. Ze hebben eigen begrafenisverenigingen (fonsoe), roterende kredietorganisaties (kasmoni) en sociale clubs (straati vereniging) om gemeenschappelijk overgangsriten te vieren. Mijn buurvouw hier in Paramaribo is meer dan dertig jaar kasvrouw geweest. De spilfiguur van een kasmoni-groepje, houdt de moni in de kas. Oma Viola is 94 jaar en moeilijk te been, maar nog zeer helder van geest. Haar ogen lichten op wanneer ik haar naar kasmoni vraag. Zij vertelt graag over haar taak als kassierster en vrouw die de kas bijhield. Zij regelde het verkeer van de in- en uitgaande spaarcentjes.

‘Wij vormden een klein groepje, met alleen maar eenvoudige vrouwen uit de buurt. Mannen zijn immers niet te betrouwen’, lacht ze. ‘We spaarden zonder dat onze man het wist. Dat was veiliger. Op het einde van de maand kwamen de andere vrouwen bij mij thuis het afgesproken bedrag afgeven. Meestal maar enkele Surinaamse gulden. Wie ook dat niet had, kon een “halve hand” inbrengen. Ik moest dan maar uitkijken naar een andere “halve hand”. Ik schreef alle namen en bedragen netjes op in een schrift. Iedereen kreeg om beurt de pot in handen om extra uitgaven te kunnen doen: schoolboeken kopen of een verjaardagsfeestje organiseren. Daarom had ik zelf nooit veel geld in huis. Kasmoni was voor ons een collectief spaarvarken, dat beter werkte dan eentje alleen.

Interest? Dat kenden we niet. Dat kwam er bij ons niet aan te pas.’ Ook in het landelijke Commewijne, aan de overzijde van de brede Surinamerivier, waar veel Javaanse mensen wonen, is het arisan uit Indonesië een eigen leven beginnen leiden. De arisan is een arrangement waarbij, zoals in het Mozambikaanse tontinesysteem, de verschillende deelnemers van een dorpje regelmatig samenkomen om geld bij elkaar te leggen in een pot. Sociale solidariteit is daar trouwens geen leeg begrip, maar een vanzelfsprekendheid.

Toen ik vorige zaterdag bij Javaanse vrienden in Tamanredjo op bezoek was, hadden ze net een gotong royong achter de rug. Elly en Soe wilden achter hun woning een betonnen vloer aanleggen om hun auto te parkeren. Daarom waren de mannen van de familie en uit de buurt die ochtend al vroeg in de weer met beton te draaien. Best zwaar werk in deze broeierig hete tropenomgeving, maar minder zwaar omdat het collectief en lachend werd uitgevoerd.

Toen ik met de fiets uit Paramaribo arriveerde, zwetend als een rund, zat het erf vol met vrolijke mensen: Surinamers van Javaanse origine, die de dorpstradities van hun voorouders uit Indonesië niet vergeten waren.

‘Zo hebben we ook samen ons huis gebouwd’, vertelde Soe. ‘Het heeft heel lang geduurd, maar nu wonen we er toch eindelijk’, lachte ze. ‘We doen vrijwillig ook nog vele andere activiteiten samen, omdat we weten dat iedereen ooit aan de beurt komt. Zo hebben wij moeten wachten om ons huis te bouwen totdat de groep eerst klaar was met de woning van Elly’s broer.’

Ik kreeg in Tamanredjo uitgelegd wat ‘reciprociteit’ in de praktijk betekent. Elly en Soe hebben het financieel niet gemakkelijk met hun tweeling van negen en een klein inkomen van Elly als elektricien in Paramaribo. De twee meisjes, Esteli en Estela, noemden me opa. Ik voelde me gevleid om bij deze familie te mogen behoren. Iedereen genoot van een lekkere saotosoep, die intussen door een aantal vrouwen was klaargemaakt. Ik mocht mee aanschuiven en genoot van de warme gastvrijheid. Dit zijn momenten waarop het beter tot je doordringt wat de eenvoud van ‘het goede leven’ betekent.

Carlho Wijdh moest dus in het Suriname van 1970 niet van nul beginnen. Zijn coöperatieve ideeën kwamen in een vruchtbare voedingsbodem terecht, gevoed door collectieve tradities van over de hele wereld. Het Engelstalige buurland Guyana heeft ook wel even met coöperaties geflirt, maar dat was geen meevaller. In 1966 werd British Guiana het onafhankelijke Guyana en begon het PNC (People’s National Congress), onder leiding van Forbes Burnham, met de uitbouw van een zogenaamde coöperatieve republiek.

Al snel gingen vertrouwelingen van het PNC de staatscoöperaties domineren. Terwijl Guyana een progressief imago had als een vooraanstaand niet-gebonden derdewereldland, gesteund door de USSR en Cuba, tierden de corruptie en het patronagesysteem er welig. Forbes Burham was zeker geen volgeling van de Rochdale-pioniers. Hij sloot met zijn project meer aan bij het Chinese volkscommuneachtige model, zoals beschreven door de Canadees George Melnyk, waarin de staat dominant aanwezig was. Dat is zeker niet the cup of tea van de huidige coöperatieve beweging, die zoekt naar een eigen derde weg. Passons dus. Ik zoek naar coöperatieve sporen op een derde weg.

43 jaar nadat Carlho Wijdh aan zijn keukentafel Godo had bedacht, ben ik in Paramaribo om aan dit boek te schrijven. Ik logeer toevallig in zijn buurt en wil hem natuurlijk graag spreken. De man is intussen op leeftijd en, verneem ik van een vriend en buurtbewoner, sukkelt met een wankele gezondheid. Ik heb de founding father dus niet kunnen bevragen. Ik trek dan maar naar de Keizerstraat om het resultaat van zijn werk te bekijken. Het gebouw van Godo ligt in hartje Paramaribo. De bijzonder modernistische gevel met veel glaspartijen is een buitenbeentje in een straat die geschiedenis uitstraalt. ‘De witte houten stad’ staat op de UNESCO-lijst van Werelderfgoed. Sommige delen van Paramaribo vertonen meer gelijkenis met een stukje vooroorlogs gereformeerd Nederland of het South Carolina van de 19de eeuw dan met América Latina. De Keizerstraat is er daar eentje van. De zwaarbewolkte lucht lijkt er op een 17de-eeuws Hollands schilderij, maar past dan weer niet bij de moskee die aanleunt tegen een Hoog-Duitse synagoge uit de 18de eeuw. Paramaribo is een prachtig openluchtmuseum, een Madurodam van mensen, gebouwen en godsdiensten uit de hele wereld.

En dan is er natuurlijk dat andere coöperatieve monument bijgekomen. 73.000 Surinamers hebben intussen de weg naar Godo in de Keizerstraat gevonden. Dat moet je maar verdienen, want dat is veel voor zo een klein landje. Het Godo-logo met de honingraat beheerst een stuk van de straat. ‘Na mi dey, na mi dey, na mi dey tide’ (het is mijn dag, het is mijn dag, het is mijn dag vandaag) riep Carlho Wijdh in 2010 uit tegen www.starnews.com toen hij vernam dat Godo een echte bank was geworden. ‘Godo is samen met haar leden groot geworden. Het gaat om mensen die geen onderpand hadden en niet de juiste schoenen en kleding hebben om een deftig bankgebouw binnen te kunnen treden om geld te lenen. Toegang tot krediet is een mensenrecht. En de mogelijkheid om geld te kunnen lenen om jezelf vooruit te helpen, dat heeft Godo mogelijk gemaakt. Microkredieten is het domein van Godo’, zei Wijdh gepassioneerd.

‘“Mensen helpen mensen”, dat is het motto van Godo. Die fundamentele opvatting is sinds de oprichting op 10 december 1971 de leidraad bij alle handelingen van de bank en staat nu nog recht overeind.’ Dat vertelt ook Edwin Watson me. Deze stevige creoolse man is de huidige voorzitter van de algemene vergadering van Godo. Ik spreek met hem in plaats van met Carlho Wijdh. Hij doet uit de doeken hoe Godo geëvolueerd is van een spaar- en kredietcoöperatie tot een heuse bank.

‘Als kredietcoöperatie is het niet mogelijk om in deze tijd alle diensten aan te bieden aan de leden. Godo wil met haar bankstatus aan de vraag van de leden tegemoetkomen. Dat is de reden dat het proces voor een officiële bankstatus is opgestart. In 1993 keurde de ledenvergadering het goed dat Godo een coöperatieve bank zou worden. Het proces heeft lang geduurd, omdat op elk gebied aanpassingen nodig waren. Bij velen moest ook het idee postvatten dat het mogelijk is om als kredietcoöperatie de dienstverlening uit te breiden naar een coöperatieve bank. Intern moesten alle neuzen dezelfde kant op. Om aan de eisen van de leden te kunnen voldoen, moesten de statuten worden gewijzigd.

In september 1997 werd de naam veranderd in Coöperatieve Spaar- en Kredietbank Godo. Alvorens over te gaan tot erkenning van Godo als bank werd door de Centrale Bank van Suriname een aantal voorwaarden gesteld, waaronder het beschikken over een eigen vermogen van twee miljoen dollar. Aan deze voorwaarde werd in 2005 voldaan.’

Het heeft dan toch nog vijf jaar geduurd voor Godo de negende en enige coöperatieve bank werd in Suriname. Edwin Watson: ‘Op 1 juni 2010 was het zover: Godo kreeg de officiële bankstatus en daarmee werd het mogelijk om de leden en klanten alle diensten en producten te bieden die passen bij een hedendaagse bank. Godo is de enige coöperatieve bank die geen aandeelhouders heeft en waardoor niet het kapitaal bepaalt wat het beleid zal zijn. Alle leden bij Godo hebben een stem, ongeacht hun banksaldo.’

Volgens Edwin Watson staat Godo er nu goed voor. ‘In de 43 jaar van haar bestaan is een stabiele financiële instelling ontstaan. Met alle faciliteiten van een reguliere bank, maar ook de instelling van een coöperatieve vereniging. Vanuit deze betrokkenheid fungeren wij als een stuwende en vernieuwende kracht die bijdraagt aan een duurzame ontwikkeling van welvaart en welzijn.

Door het vooropstellen van het belang van de mens onderscheidt onze coöperatie zich van andere ondernemingsvormen en zijn wij een waardig alternatief voor het commercieel bankieren. Wij hebben stevige wortels in alle geledingen van de samenleving en weten wat de behoeften en wensen zijn’, benadrukt Edwin Watson. Er zijn ook ‘antennes’ buiten Paramaribo, namelijk in Lelydorp en ook in Albina aan de Frans-Guyanese grens. Vanuit mijn uitkijkpost in de Keizerstraat kan ik beamen dat Godo draait. Ook het bankkantoor lijkt wat op een bijennest. Voortdurend lopen er mensen van alle origine en huidskleur de deur plat. Een doorsnee van de Surinaamse samenleving dus. Carlho Wijdh mag fier zijn op zijn geesteskind. Ik neem nog snel een foto van de voorgevel met het bijenlogo, want ik wil tekst en beeld doormailen naar Dirk Barrez. Het kan misschien inspiratie opleveren voor het Belgische Godo, de nieuwe coöperatieve bank die NewB heet.

Het ziet er goed uit. Na drie dagen, zo verneem ik hier in Paramaribo, hebben er al meer dan 10.000 mensen een aandeel genomen. Ik kreeg nummer 1329. ‘Gaan voor een Belgische kasmoni!’ zet ik er als aanmoediging bij. De tijd is er rijp voor.

© Lannoo

Bestel dit boek hier in onze shop.

take down
the paywall
steun ons nu!