Volgens Alain Winants, de chef van de Belgische Veiligheid van de Staat, telt Brussel vandaag de dag zo om en bij de 150 Russische diplomaten en niet minder dan dertig procent daarvan is een inlichtingenofficier. Spionnen dus. Dat is veel meer dan tijdens de Koude Oorlog, een periode in de moderne geschiedenis die best wel mag omschreven worden als ‘hoogdagen van de afdeling Sectie Stiekem’ langs beide zijden van het IJzeren Gordijn.
Dit is slechts één van de vele opzienbarende vaststellingen van Kristof Clerix, verbonden aan het degelijke MO*Magazine en winnaar van de European Young Journalist Award, in zijn pas verschenen boek ‘Spionage. Doelwit Brussel’.
Een boek over de spionage in ons land tijdens de Koude Oorlog. Hij bundelt negen waargebeurde verhalen over ‘het tweede oudste beroep ter wereld’ in ons land. Ian Fleming, de geestelijke vader van James Bond, zou ze nooit verzonnen kunnen hebben. En John Le Carré, dé schrijver van spionageverhalen uit de Koude Oorlog, zou er meer dan zijn gading in vinden om na te vertellen in zijn eigen fictieverhalen. Het boek is op de koop toe een hogeschoolvoorbeeld van onderzoeksjournalistiek. Clerix dook in de spionagedossiers van Praag, Berlijn, Boekarest, Sofia en Warschau.
Hij distilleerde er de verhalen uit en confronteerde ze als het kon met getuigenissen van oud-spionnen uit het Oostblok zelf en medewerkers van onze eigen inlichtingendiensten. Check and dubble-check, zoals het journalistiek van hoogstaand niveau past, wars van alle sensatiezucht, betweterigheid en navelstaarderij. Zo hoort het.
MANNEN ZONDER GEZICHT
Enkele cassante verhalen. De Poolse geheime dienst richtte het vizier op het befaamde Europacollege in Brugge. De beruchte Oost-Duitse Stasi, bracht midden jaren tachtig van vorige eeuw een opmerkelijk bezoek aan de vredige abdij van Averbode. In de Brusselse rand beschikte de Sovjet-Russische KGB over talloze geheime brievenbussen en zette een heus netwerk rond economische spionage op poten. Een Stasi-agent, probeerde een Belgisch student te recruteren. Oostblokspionnen onderhielden contacten met personen uit de Belgische vredesbeweging. De haven van Antwerpen was om begrijpelijke redenen een waar spionnennest. En ga zo maar door.
Dat Brussel voor het Oostblok zo belangrijk was, had natuurlijk alles te maken met de aanwezigheid van talloze belangrijke internationale organisaties zoals het NAVO-militair bondgenootschap, de Europese Unie en andere. Bovendien hadden belangrijke bedrijven van wereldfaam een vestiging in ons land. De grootste ‘stunt’ was ontegenzeggelijk van Stasi-makelij. Agent Rainer Rupp werkte van 1977 tot 1994 bij de NAVO en speelde meer dan duizend documenten met het label ‘geheim’ door naar zijn chefs in Berlijn.
In de jaren 1980 stuurden de Stasi-agenten met standplaats in Brussel informatie afkomstig van maar liefst 59 verschillende bronnen door naar Berlijn. In diezelfde periode verbleven 75 verschillende Stasi-medewerkers in Belgische hotels. Geen wonder dat personen uit het eigen Belgische spionnenwereldje de Oost-Duitse Stasi, waarvan de afdelng buitenland gedurende jaren werd geleid door de legendarische Markus Wolf, alias ‘de man zonder gezicht’, beschouwden als de allerbeste van de klas.
De Belgische inlichtingendiensten, in samenspraak met hun Westerse bondgenoten, slaagden er in de Koude Oorlog in een aantal spionnen te ontmaskeren. In de kwarteeuw na de vestiging van het NAVO-hoofdkwartier werden een negentigtal agenten uit het Oostblok uitgewezen. Het merendeel onder hen waren de ogen en oren van Moskou.
Kristof Clerix, ‘Spionage: Doelwit Brussel’, Uitgeverij Manteau, 288 blz., € 22,50