Ex-rebellencoalitie moet veiligheid herstellen en hulp verschaffen aan getroffen bevolking
“De Séléka-rebellen, een coalitie van drie vroegere rebellengroepen, die in maart de macht hebben overgenomen in de Centraal-Afrikaanse Republiek (CAR), hebben zich schuldig gemaakt aan de dood van vele ongewapende burgers”, schrijft mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch (HRW) in een rapport dat woensdag 18 september werd voorgesteld in New York.
“Séléka-rebellen zijn ook op grote schaal betrokken bij de moedwillige vernieling van een groot aantal huizen en dorpen in diverse streken van de CAR.”
Het 79-pagina’s tellende rapport ‘I Can Still Smell the Dead: The Forgotten Human Rights Crisis in the Central African Republic’ geeft in detail gegevens over het opzettelijk doden van burgers – onder wie talrijke vrouwen, kinderen en ouderen – tussen maart en juni 2013.
Het rapport bevestigt ook de opzettelijke vernietiging van meer dan 1.000 woningen, zowel in de hoofdstad Bangui, als in provinciesteden en dorpen. Ontelbare dorpelingen zijn sinds de machtsovername in maart hun huizen ontvlucht en leven nu nog altijd in de bush uit angst voor nieuwe aanvallen. Onderzoekers van HRW documenteerden de dood van tientallen mensen ten gevolge van verwondingen door vuurwapens, honger of ziekte.
Rebellen beloofden ‘nieuw begin’ … maar laten totale straffeloosheid toe
“De Séléka-leiders beloofden bij hun machtsovername een nieuw begin voor de inwoners van de CAR, maar in plaats daarvan hebben hun rebellenmilities grootschalige en systematische aanvallen uitgevoerd op burgers, dorpen geplunderd en onschuldigen vermoord”, zegt Daniel Bekele, de directeur Afrika bij HRW. “Séléka heeft bij die aanvallen zelfs kindsoldaten ingezet, waarvan sommigen nauwelijks 13 jaar oud waren, om gruwelijke slachtingen uit te voeren.”
HRW-onderzoekers hebben tussen april en juni 2013 het land rondgereisd. Zij hebben tal van interviews gehad met slachtoffers, familieleden van slachtoffers en andere directe getuigen van mensenrechtenschendingen. Onderzoekers verzamelden gedetailleerde gegevens over aanvallen op burgers, zowel in Bangui als in de provincie.
“Séléka moet onmiddellijk een einde maken aan de moordpartijen en de plunderingen door zijn soldaten, de wettelijke staatsorde herstellen en toegang verlenen tot de broodnodige humanitaire hulp voor de slachtoffers”, aldus het HRW-rapport.
De Séléka-leiding moet zorgen dat ze haar strijders in de hand houdt, haar leden en sympathisanten verbiedt om te moorden en te plunderen, zorgen voor het herstel van een burgerlijk bestuur over het hele land, en zorgen dat er een einde komt aan de anarchie en de totale straffeloosheid voor wie misdaden heeft begaan.
Internationale organisaties en de betrokken landen die troepen hebben geleverd voor de kleine vredesmissie van de Afrikaanse Unie (Mission internationale de soutien en Centrafrique, Misca) moeten erop toekijken dat de vredesmissie haar taak volgens het toegekende mandaat kan uitvoeren.
Er moeten gerichte sancties komen tegen degenen die verantwoordelijk zijn voor de systematische schendingen van de mensenrechten, ook als het om de hoogste leiders van Séléka-rebellen gaat.
Meest vergeten crisis
“De toestand in de Centraal-Afrikaanse Republiek is echt een van de meest vergeten mensenrechten- en humanitaire crises”, zei Bekele bij de persvoorstelling van het rapport in New York. “Talloze mensen die door Séléka-rebellen uit hun huizen zijn verdreven, leven in de bush in tenten gemaakt van boomschors en bladeren, zonder toegang tot veilig voedsel of drinkbaar water. Zij hebben dringend behoefte aan gerichte hulp en bescherming.”
Een van de moordpartijen die HRW documenteerde, vond plaats op 27 maart in de Damala-wijk van de hoofdstad Bangui. Séléka-leden doodden er willekeurig 17 mensen. Op 13 april reed een Séléka-voertuig in op een begrafenisstoet. De rouwenden die woedend waren over het voorval, gooiden stenen naar de Séléka-militie. De militieleden openden daarop het vuur op de ongewapende menigte waarbij ten minste 18 burgers werden gedood op de Ngaragbabrug in de buurt van de wijken Ouango en Kassai.
Op 13 en 14 april voerden Séléka-rebellen uitgebreide plunderingen uit in de wijk Boy-Rabe van Bangui. Bij die gewelddadige operatie kwamen tientallen burgers om, waaronder ook vele kinderen.
Plunderingen en buitengerechtelijke executies
Zeker buiten de hoofdstad, ver weg van de ogen van de kleine vredesmacht van de Afrikaanse Unie, hebben Séléka-rebellen dorpen aangevallen en geplunderd met een totale straffeloosheid. Meer dan 1.000 huizen zijn verwoest in minstens 34 dorpen in het noorden van het land tussen februari en juni van dit jaar. In een goed gedocumenteerd geval heeft een zelfbenoemde Séléka-leider de moorden bevolen van vijf mannen die eerst werden vastgebonden en dan koelbloedig geëxecuteerd.
Een ooggetuige vertelde: “[Hij] ging van deur tot deur in het dorp om mensen te vragen hun huizen te verlaten en naar een bijeenkomst met de Séléka-rebellen te komen. Van de eerste mensen die hun huizen verlieten, werden er vijf gegroepeerd onder een boom, met hun armen werden ze aan elkaar gebonden. Een voor een werden ze toen neergeschoten terwijl de rest van het dorp moest toekijken.”
Het rapport beschrijft ook hoe tal van moorden plaatsvonden op mensen die geassocieerd werden met het leger van de verdreven president, François Bozizé. Op 15 april dwongen Séléka-strijdkrachten negen mannen die ze ervan verdachten voormalige regeringsmilitairen te zijn, in een voertuig. Daarop reden ze met het voertuig naar de oever van de Mpoko-rivier, even buiten Bangui.
Vijf mannen werden onmiddellijk standrechtelijk geëxecuteerd door de Séléka-militie. De vier overlevenden gaven aan de HRW-onderzoekers een stap-voor-stap-beschrijving van hoe ze werden aangehouden, naar de rivieroever gebracht, vastgebonden, op één lijn gezet en klaargemaakt voor executie. Toen er al vijf waren neergeschoten, besefte een Séléka-militielid plotseling dat de mannen in feite toch geen soldaten waren geweest onder Bozizé. Daarop spaarden ze het leven van diegenen die nog niet waren doodgeschoten.
In gesprekken die HRW-onderzoekers hadden met vertegenwoordigers van de overgangsregering, onder wie vele voormalige Séléka-leiders, inclusief de zelfbenoemde overgangspresident Michel Djotodia, bagatelliseerden die de omvang van de moord- en plunderpartijen.
Vaak beweerden ze dat de meeste moorden het werk waren van ‘valse Séléka-groepen’ of van milities die loyaal gebleven waren aan de verdreven president Bozizé. Maar de HRW-onderzoekers wijzen op een consistent patroon van machtsmisbruik door elementen die onmiskenbaar verbonden zijn met Séléka en waartegen niet werd opgetreden door de nieuwe machthebbers.
Misdaden onder regime-Bozizé
HRW heeft ook misdaden gedocumenteerd die nog onder het bewind van Bozizé zijn gepleegd. Zo werden voormalige gevangenen geïnterviewd die onlangs werden vrijgelaten uit het beruchte militaire trainingscentrum van Bossembélé, 150 km ten noorden van Bangui.
De ex-gedetineerden vertelden dat ze incommunicado werden vastgehouden en in vaak onmenselijke omstandigheden maanden of zelfs jarenlang opgesloten zaten zonder duidelijke aanklacht. Velen van hen werden ook gemarteld door leden van de geheime diensten van Bozizé.
De ex-gedetineerden en andere bronnen verklaarden aan de HRW-onderzoekers dat Bozizé het militaire centrum geregeld persoonlijk zou hebben bezocht om er foltersessies bij te wonen. De ex-president zou er over een privé-villa hebben beschikt.
Gedetineerden vertelden over minstens twee mannen die gedwongen werden om zelf de kuilen te graven waarin ze werden begraven nadat ze door leden van de presidentiële garde standrechtelijk werden geëxecuteerd. De meerderheid van de gedetineerden in Bossembélé waren moslims uit het noorden van de CAR, die door de regering-Bozizé ervan verdacht werden ‘rebellen’ te zijn.
Vertrouwen in zwakke rechtssysteem totaal uitgehold
De Séléka-leiding heeft op een schromelijke wijze nagelaten onderzoek en vervolging in te stellen tegen de vele vormen van machtsmisbruik en zware schendingen van de mensenrechten begaan door haar eigen leden. In plaats daarvan heeft ze wel rechtszaken aangespannen tegen leden van de verdreven regering en wil ze het laten uitschijnen gerechtigheid na te streven voor misdaden gepleegd onder het regime-Bozizé.
Op 29 mei kondigde de procureur van de republiek aan dat de CAR een internationaal arrestatiebevel uitvaardigt tegen François Bozizé. Sinds de staatsgreep van maart is Bozizé zijn land ontvlucht. Uit recente rapporten zou blijken dat hij momenteel in Frankrijk verblijft.
Zes maanden na de machtsovername door de Séléka-rebellen hebben het ontbreken van een gedegen onderzoek naar en vervolging van de zware mensenrechtenschendingen het publieke vertrouwen in het al zwakke rechtssysteem totaal uitgehold. De overgangsregering heeft nochtans beloofd verkiezingen te zullen organiseren binnen 18 maanden.
“Het kan best zijn dat de Séléka-leiding gegronde grieven heeft tegen het voormalige regime – dat eveneens berucht was voor mensenrechtenschendingen, maar dat mag geen excuus zijn voor dit straffeloos niveau van geweld tegen onschuldige burgers”, zei Bekele.
Nieuw oplaaiend geweld
“Het optreden van de Séléka-groepen lijkt meer gericht op plundering en terreur zaaien onder de bevolking in het algemeen dan op gerichte pogingen om opnieuw een normaal functionerende overheid op te zetten die mensen kan beschermen tegen misbruik.”
In de afgelopen weken is het geweld weer opgelaaid in het noorden van de CAR in de streek rond Bossangoa. Op 7 september werden twee medewerkers van de Franse NGO Agence d’aide à la coopération technique et au développement (ACTED) net buiten Bossangoa gedood. Hun moordenaars waren naar verluidt Séléka-strijders.
Op vrijdag 13 september kondigde overgangspresident Djotodia aan dat de Séléka-coalitie wordt ontbonden en dat vanaf nu nog alleen de ‘officiële strijdkrachten’ verantwoordelijk zullen zijn voor het handhaven van orde en veiligheid in de republiek. Hij gaf evenwel geen details over hoe deze ‘strijdkrachten’ de duizenden nog bewapende en over het hele land rondzwervende Séléka-strijders zullen neutraliseren of integreren in het nieuwe leger.
(vertaling uit het Engels en Frans door Jan Van Criekinge)