Hoe ziet de fabriek van de toekomst eruit? Werken we met zijn allen van thuis uit? Of komt elk product gewoon uit de 3D-printer? Krijgen alle werknemers een chip ingebouwd? Bij de socialistische vakbond Algemene Centrale in Antwerpen lieten ze de dagelijkse beslommeringen even achter om naar de verre toekomst te kijken.
Barbara Willems van werkgeversorganisatie Agoria schetst, in het hol van de leeuw, haar beeld van de fabriek van de toekomst. Volgens Willems moet het gebruik van grondstoffen en energie in de toekomst worden gehalveerd en de efficiëntie van werknemers verdrievoudigd. Ook spelen bedrijven met een flexibeler productie-apparaat beter in op de noden van de klanten, die steeds veeleisender worden. Agoria is onlangs met een vijftigtal bedrijven een proeftraject gestart om deze doelstellingen voor de toekomst in de realiteit te brengen.
Volgens Willems is de consument van de toekomst niet zozeer geïnteresseerd in eigendom van een bepaald product, maar vooral in het gebruik. Zo zijn jongeren minder geneigd een auto aan te schaffen, maar willen zij deze wel graag tot hun beschikking hebben op de momenten dat dit nodig is. Ook bevat het product van de toekomst volgens Willems geïntegreerde diensten. Men kan hierbij denken aan de i-Phone, waarmee men weer gebruik maakt van zogenaamde ‘apps’ die door andere bedrijven worden ontwikkeld.
Tevens is het product van de toekomst een intelligent product dat de individuele wensen van de gebruiker kan herkennen. Het product is ‘just right’: het bevat alleen de functies die de consument ook daadwerkelijk gebruikt. Ook verwacht Willems dat het product van de toekomst ‘verbonden’ is: het is in staat informatie uit te wisselen met andere producten en diensten. Daarnaast anticipeert zij een groene trend: hierbij kan mij bijvoorbeeld denken aan recycleerbare producten of producten waarvoor een leasecontract wordt afgesloten.
Wanneer Willems een beeld geeft van het bedrijf van de toekomst, verwijst zij onder andere naar de opmars van de 3d-printingtechnologie. Het bedrijf Materialize in Leuven werkt momenteel aan een technologie om met 3d-printing functionele onderdelen te produceren. In de VS wordt diezelfde technologie volgens Willems al ingezet voor de productie van ‘spare parts’. Ze schetst een beeld waarbij individuele consumenten vanuit huis een kapot wasmachine-onderdeel kunnen aanvragen en zelf kunnen uitprinten.
Vanuit de zaal klinkt meermaals de vraag op welke wijze de werknemer in dit toekomstscenario past. Willems antwoordt daarop dat er bij de productie met behulp van nieuwe technologieën nog altijd mensen nodig zullen zijn voor de digitale controle.
Bovendien spelen volgens haar vooral de energie- en grondstofprijzen een belangrijke rol binnen de geschetste trends voor de toekomst: loonkosten zijn hierbij minder belangrijk. Ook wijst Willems erop dat men niet kan voorspellen wat voor nieuwe functies deze technologieën in het leven zullen roepen: volgens haar zal 80 procent van de kinderen later banen uitoefenen die nu nog niet bestaan.
Willems acht het echter onvermijdelijk dat technologische ontwikkeling banen in de industrie zal kosten: “Honderd jaar gelden werkten er veel meer mensen in de fabriek; het is naïef om te veronderstellen dat deze ontwikkeling niet verder gaat.”
Socioloog Ben Caudron bepleit in het tweede deel van de ochtend dat mensen zich de tijd moeten gunnen om na te denken over technologische ontwikkelingen.
Caudron schetst een toekomstbeeld waarin technologische ontwikkelingen elkaar in rap tempo opvolgen. Rekencapaciteit, opslagcapaciteit en de beschikbare bandbreedte verdubbelen in relatief korte periodes. “In 2005 konden wij ons nog geen voorstelling maken van de i-Phone en inmiddels heeft vrijwel iedereen er een op zak”.
Volgens Caudron is winst een belangrijke aandrijver van technische innovatie. “Als technologische ontwikkeling niet tot winst leidt, dan geen ontwikkeling”.
Hij waarschuwt echter voor ‘panglossiaans denken’ in de discussie over nieuwe technieken: succesvolle toepassing van techniek in het verleden is geen indicator van toekomstig succes. Men kan niet verwachten dat er sprake is van een lineaire vooruitgang. Zo verwijst Caudron naar de gebeurtenissen van 11 september 2001, die een negatieve schok teweeg brachten voor de economie .
Caudron waarschuwt voor de argumenten van zogenaamde ‘evangelisten’ als Steve Jobs, die voortdurend herhalen dat men baat heeft bij nieuwe technieken. Aan de andere kant vraagt hij zich af in hoeverre het zinvol is om technologische ontwikkeling te blokkeren. Hij verwijst hierbij naar de neoluddieten, die bij het begin van de industriële revolutie weefgetouwen stuksloegen.
Hij roept op om de discussie over techniek niet alleen op basis van economisch denken te voeren, maar ook andere denkwijzen toe te laten. Bij het gebruik van nanotechnologie, die bijvoorbeeld ingezet kan worden om muterende kankercellen te vernietigen, is het volgens Caudron een belangrijke kwestie wie uiteindelijk het commando bedient. Ook is het maar de vraag of we al voldoende weten over technieken als genetische modificatie om deze al los te laten op ons ecosysteem.
Bovendien lijken sommige innovaties op het eerste gezicht aantrekkelijk, maar kunnen ze nadelig uitpakken voor de werknemer. ‘Gamification’, waarbij door middel van een spelelement virtuele motivatie wordt gegeven om beter te presteren, kan bijvoorbeeld een prikkel zijn om meer en harder te werken zonder reële verloning. Ook kan een ontwikkeling als de 3d-printer er wellicht in de toekomst toe leiden dat arbeiders thuis stukwerk verrichten.
Willems en Caudron, sprekers die men niet meteen op een vakbondscongres verwacht, lokten nogal wat vragen en bedenkingen uit. Zo zijn verschillende aanwezigen benieuwd hoe de geschetste technologische trends in hun sector zullen uitpakken. In de discussie komt naar voren dat ook een dienstengerelateerde sector als de schoonmaak te maken kan krijgen met innovatie. Zo zouden er bijvoorbeeld poetsrobots kunnen worden gebruikt en kunnen er iPads worden ingezet om het werk van de poetsvrouwen te volgen.
Een van de aanwezigen spreekt zijn hoop uit dat deze ontwikkelingen vooral ten dienste zullen staan van de werknemers. “Of je nu poetst met een iPad of niet, het blijft een onaantrekkelijke job. Ik zou uiteindelijk liever 20 uur kuisen dan 40 uur. Met werktijdverkorting kunnen we bovendien meer jobs creëren.”
Ook tijdens de discussie in de werkgroepen uiten verschillende personen hun bezorgdheid over innovatie die enkel ingezet wordt voor winstmaximalisatie, ten koste van werknemers. Hierbij vrezen sommigen misbruik en mogelijke privacyschending door de werkgever. Zo noemt iemand het voorbeeld van werkgevers die hun mensen voortdurend via GPS kunnen volgen en communicatie via radio opnemen.
Over het zogenaamde ‘nieuwe werken’ hebben de aanwezigen ook de nodige bedenkingen. Zo eisen steeds meer werkgevers dat hun mensen 24 uur per dag beschikbaar zijn, zonder hier een vergoeding voor te bieden. Dit kan tot burn-outs leiden onder werknemers.
Uiteraard zijn ook de syndicale consequenties van technologische innovatie aan de orde te komen. Verschillende personen uitten hun angst voor versplintering, doordat innovatie onvermijdelijk zal leiden tot minder werknemers en daardoor minder leden per sector. Dit zal eveneens leiden tot extra druk voor de delegees van de vakbond. Ondanks deze nieuwe uitdagingen is er ook sprake van realisme bij de aanwezigen. Zo stelt iemand: “Er zal veel veranderen, maar wat er niet zal veranderen is dat bedrijven zoveel mogelijk winst willen maken met zo min mogelijk personeel en hen zoveel mogelijk zullen laten werken”.
Op de bijeenkomst van de Algemene Centrale waren een honderdtal militanten uit diverse sectoren afgekomen, waaronder de bouw, de schoonmaak, beschutte werkplaatsen, petroleum, chemie en socio-profit. De input van de sprekers en vooral de discussies die dat losmaakt bij de vakbondsleden moet de grondstof vormen van het congres van de Antwerpse vakbondsafdeling later dit jaar.