Beste Bart Caron,
De ‘dodendans’ waarvan ik sprak (zie hier), is in dit geval helaas geen gechargeerde verloskunde om door de verwaande muur van het postpolitieke geweld te geraken en sommige zaken ter discussie te kunnen stellen. Ik vind het dus bijzonder positief dat u de discussie wil aangaan (zie hier), want ze is mijns inziens cruciaal en komt zeker niets te vroeg.
Inderdaad, de sector heeft u nodig voor een breed en consequent links bondgenootschap. Laat dat vooral héél duidelijk zijn. U stelt dat u vermarkting nooit zal verdedigen. Dat is absoluut niet goed genoeg: u moet het bestrijden. Hierbij een kort en een langer antwoord.
Het probleem: twee bedreigingen als onderdeel van een neoliberaal offensief
De korte versie. Er zijn, samengevat, twee grote bedreigingen voor het cultuurbeleid: de retoriek in termen van ‘alternatieve’ financiering en de hold-up in termen van ‘creatieve industrie’.
Wat ‘links’ betreft, worden beide dreigingen nota bene net fel door de SP.A gepromoot, en dat respectievelijk door parlementslid Idrissi en minister van Media Ingrid Lieten. Open VLD werkt m.i. overigens niet mee aan dit decreet om de eenvoudige reden dat zij (ook los van het vertrek van ‘Hologram Herman’) eigenlijk niemand heeft die verstand heeft van cultuurbeleid (zie hier). Maar Open VLD hoeft dus al niet meer mee te werken, haar programma wordt door anderen uitgevoerd.
Want zoals u weet, of zou moeten weten, zet dit nieuwe decreet voor beide bedreigingen de deur wijd open. U zegt dat dit niet klopt, om het iets later dan wel zelf toe te geven. Ik citeerde reeds de betreffende passages die dit aantonen.
Deze omslag is nieuw en dat maakt de vermarkting helaas tot een voldongen feit. Op de zogenaamde verzachtende omstandigheden die u wilt inroepen, ga ik in het langere antwoord verder in.
Had u maar gelijk, lag het maar aan mijn foute lezing, het is jammer genoeg niet zo.
Stel bijvoorbeeld dat, en het is nog niet eens zo ver gezocht, het multimediaal theatergezelschap CREW, dat experimenteert met hightech immersieve ervaringen op de scène, met het oog op subsidies ‘nieuwe stijl’ binnenkort samenwerkt met het technologiebedrijf Barco in West-Vlaanderen. Barco is onder meer hofleverancier van de software van Israëlische tanks die wij deze week mogelijks op de treurbuis voorbij zien rollen.
Binnenkort kan daar dan het onderschrift ‘made in State of the art’ bij, met dank aan het nieuwe Kunstendecreet, i.e. een collectieve samenwerking tussen regering, experts uit de sector en Groen als oppositie.
Nergens in dit nieuw decreet staat immers één clausule die aangeeft dat een samenwerking met de creatieve industrie alleen maar mag als het om civiele activiteiten gaat. Dat is wel het minste dat mag worden toegevoegd, niet? De wapenfabrikanten hebben, zoals ik in mijn opiniestuk aanstipte, het EU-cultuurbeleid al in hun zak zitten: feit.
De lege doos ‘creatieve industrie’ is een doorzichtig handigheidje om de middelen voor een kunstenbeleid richting commerciële toepassingen te laten stromen. Daarmee volgt men duidelijk een neoliberale logica: in plaats van bedrijven te belasten om een publieke sector mogelijk te maken, zitten we nu met een subsidiebeleid voor private actoren.
Ja, dat is een probleem. Als men dus onder het mom ‘creatieve sectoren’ een paard van Troje binnenhaalt, moet men kunnen verdragen dat er op gewezen wordt dat men zo ook militaire toepassingen tot kunstvorm herwaardeert. Het hoort er misschien allemaal bij, maar het is wel een beetje vermoeiend om van verstandige en rechtgeaarde linkse cultuurambtenaren te moeten vernemen dat men de bal mis slaat, zodra men hen voor een kritische kanttekening plaatst, zonder dat ze die ook enigszins weerleggen.
Neoliberale defensiestrategie
Op dit punt kan ik u het nieuwe boek van de politieke filosoof Philip Mirowski aanraden, Never Let a Serious Crisis Go to Waste. How Neoliberalism Survided the Financial Meltdown (2013). In zijn slothoofdstuk The Red Guide to the Neoliberal Playbook, wijst hij ons op de neoliberale strategie van meerdere defensielinies. Hij legt dat onder meer uit via een onderwerp dat u zal interesseren: de klimaatcrisis.
Op korte termijn ging de zakenelite en haar politieke huurlingen, met de hulp van tal van lucratieve onderzoeksbedrijfjes, voor de ontkenning om tijd te winnen. De opwarming van de aarde zou een verzinsel zijn, pseudowetenschap. Onze commerciële media toeterden natuurlijk decennialang vrolijk mee.
SKEPP bleef dit zelfs tot enkele jaren geleden volhouden, zelfs toen mensen als Al Gore al aan hun groen charmeoffensief ‘inconvenient truth’ waren begonnen. Op middellange termijn schuift men de markt als oplossing naar voren, onder meer via de emissiehandel.
In De mythe van groene economie (EPO, 2012) las u wat een vuile farce dat eigenlijk is. Op lange termijn volgen dan de fabels van de technofix: geo-engineering is de nieuwe messias. Kortom, alles is beter dan onze consumptiecultuur in vraag te stellen.
De financiële crisis kent eenzelfde plot: aanvankelijk ontkende men de systeemcrisis en zou het allemaal slechts aan enkele malafide bankiers liggen: ‘Fanny and Freddie’. Middellange termijn: méér markt als oplossing. Dat maken we nu mee, via mantra’s als ‘groei’ en ‘innovatie’.
Lange termijn: de economie voorstellen als een natuurfenomeen (dus niet als het kaduuk maakbaar cultuurproduct dat het is) dat bijgevolg alleen via hoogtechnologische, wetenschappelijke ingrepen uit het slop gehaald kan worden. Dan zijn de technocraten aan zet met allerhande wonderformules die de leek natuurlijk nooit kan begrijpen, maar zeker wel aan den lijve zal voelen.
In het cultuurbeleid merken we helaas hetzelfde patroon op: na de val van de Muur komt de verzorgingsstaat, als product van de Koude Oorlog, integraal ter discussie te staan. Een cultuurbeleid is nu geen evidentie meer, dat moet renderen.
Op korte termijn was er de newspeak in termen van ‘participatie’. Wat men een publieksgericht beleid noemde, bleek in de praktijk een marktconform beleid te zijn. De vermarkting die het in de hand werkte (ticketjes verkopen, koppen tellen ongeacht wat er in de koppen omgaat …) wordt nog steeds ontkend.
Middellange termijn: creatieve industrie wordt voorgesteld als de onvermijdelijke route waarlangs beleidsmakers en cultuurmanagers de toekomst van onze cultuur veilig kunnen stellen. Dat deze vindingrijke vorm van ‘goed bestuur’ gelijk staat met euthanasie, dat is zelfs geen discussie waard. Kijk naar Nederland, lees de vorige Boekman over creatieve industrie er op na: feiten.
Lange termijn: een rookgordijn aan technofix, ‘alternatieve’ financiering. Nogmaals, we hadden het er al over (zie hier), met crowdfunding is op zich niets verkeerd. Maar het is niet aan de overheid om net daar de speerpunt van haar cultuurbeleid van te maken, want een crowdfundingbeleid is exact het omgekeerde van een subsidiebeleid.
Zeker SP.A zou zich hier juist moeten onthouden: liefdadigheid is immers net wat het socialisme in zijn historische strijd heeft willen institutionaliseren tot een maatschappelijk herverdelingsbeleid. Ter informatie, in zijn Een paradijs waait uit de storm (EPO) beargumenteert Thomas Decreus treffend dat markt en democratie elkaars tegenpolen zijn: marktwerking schakelt inspraak en transparantie uit, het algemeen belang geraakt ondergeschikt aan enkele private belangen, en het werkt machtsongelijkheid systematisch in de hand.
Politici die dus op vermarkting aansturen, bewerkstelligen niet alleen hun eigen troonsafstand, maar hollen de democratie uit op kosten van de gemeenschap. Dat is voor alle duidelijkheid niet oké.
Het langere antwoord
In het nieuwe Kunstendecreet staan, ondanks de positieve evoluties die het zeker ook omvat en die wij onder meer aan uw inbreng te danken hebben, meerdere zaken die in navolging van het EU-cultuurbeleid de weg vrijmaken voor een nefaste vermarkting.
Ik begrijp dat u natuurlijk in dit overleg voor een compromis moet gaan. Maar het zijn net deze punten, de bovenvermelde bedreigingen dus, waar links een duidelijke lijn moet trekken: no passeran.
Ik herhaal: dit decreet neemt heel wat goede zaken op die u vroeger al suggereerde, wat zeker uw verdienste is. U wil daar terecht enige erkenning voor, vandaar dat u er voor kiest dit decreet mee te omarmen als uw pasgeborene. Maar had het principieel niet veel logischer geweest dat u gewoon uw rol van oppositie bleef opnemen met de stelling dat het al een verbetering is, maar dat het simpelweg niet goed genoeg is?
Integendeel zelfs. Goede ideeën fungeren nu als glijmiddel voor een in wezen draconisch decreet. Hoe kan de sector nu nog Creatieve Europe negeren (wat als strategie trouwens perfect mogelijk is, het is immers een beleid en geen wetgeving zoals ACTA) als de aanzet ervan intussen in ons cultuurbeleid verankerd zit?
Vanaf nu kunnen neoliberale cultuurambtenaren zich er immers van afmaken, helaas met het terechte excuus: “Ja maar, wat moeten we anders doen, ons valt niets te verwijten, het is de schuld van de politiek, het staat zo in het decreet?”
Groen wil namens zijn voorzitter erg graag meeregeren. Begrijpelijk, maar de rol van een linkse stem opnemen is iets anders dan de linkse kiezer (opnieuw) te rollen met een linksliberaal beleid.
Zoals u mij vorige maand terecht mailde, en hier herneemt, bent u de volgende meningen toegedaan: (1) een commercieel product is iets anders dan een artistiek product en daarvoor mag men geen beroep doen op publieke middelen. (2) De zich terugtrekkende overheid mag de artistieke sector geen commerciële technieken oplepelen.
U voegt er hier nog aan toe dat we een strikt onderscheid moeten bewaren tussen een regelgeving voor de creatieve industrie (via PMV) en eentje voor de non-profit kunsten, namelijk het Kunstendecreet. Vermenging zou niet gewenst zijn.
In dit nieuwe Kunstendecreet staat nochtans het tegendeel zwart op wit vermeld, en dat op meerdere plaatsen, bijvoorbeeld geïmplementeerd door hefbomen als ‘Kunstenaarstoelage’, ‘cofinanciering van internationale projecten’ en ‘partnerprojecten’.
In sectie 3.5.1 ‘ondernemerschap bij kunstenaars en organisaties’ lezen we bijvoorbeeld: “‘Partnerprojecten’ hebben tot doel om in te zetten op de innovatieve waarde van kunst over de grenzen van de kunstwereld heen. Het gaat om samenwerkingsprojecten waarbij minstens ook een partner betrokken is die actief is buiten het kunstenveld, zoals in de culturele en creatieve sectoren, het onderwijs of de bedrijfswereld, naast mogelijke partners binnen het kunstenveld. Deze projecten spelen op die manier dus in op het exploitatiepotentieel van kunst.”
De vermenging waarover u sprak, is dus bij deze helaas een feit. Toch blijft u volhouden: “De ‘schottenloosheid’ van het nieuwe Kunstendecreet is een cruciaal uitgangspunt, en het is geen – ik herhaal het formeel ‘geen’ – openheid van cultuur naar handel.”
Een paar regels verder lezen we dan: “En er staat een mogelijkheid in om partnerprojecten tussen culturele actoren en bedrijven te begeleiden en te ontwikkelen. Ja, dat gebeurt wel. Is het niet goed dat bedrijven een artistieke partner zoeken om mee samen te werken? Waar zit de competentie? Of heb je liever dat de bedrijfswereld zelf artiesten selecteert, met hen onderhandelt over vergoedingen, over de finaliteit van projecten … Hoe dan ook, er gaat geen cent naar die bedrijven, wel naar de artistieke partners. Niet oké?”
Nee, dat is dus niet oké. Het punt is net dat je kunstenaars dan niet betaalt om kunstwerken te maken, maar hen met gemeenschapsmiddelen verzoekt om hun creativiteit in te zetten voor bedrijven, ter meerdere eer en glorie van onze economische groei. Dat heeft niets meer met een kunstenbeleid te maken, wel alles met een instrumentalisering van de talenten van de kunstenaar voor niet-artistieke doeleinden.
En dat hoort vanzelfsprekend niet thuis in een Kunstendecreet, die naam waardig. Dat de overheid dit toch zou moeten overwegen om ‘controle’ te kunnen houden, is trouwens een mooi, maar erg zwak neoliberaal argument. Waarom zou de overheid de samenwerking tussen kunstenaar en bedrijven moeten kunnen controleren (lees: subsidiëren)?
Dat politici een grote voorliefde voor de kunsten hebben, is ontroerend, echt waar, maar ze moeten in de eerste plaats een goeie cultuurpolitiek voorstaan. Het nieuwe Kunstendecreet is dat, los van zijn verbeteringen, dus niet.
Ik hoop in het najaar een boekje klaar te hebben waarin ik u op uw vraag naar constructieve ideeën zal bedienen met de oproep tot een hoogstnoodzakelijk markconcurrerend cultuurbeleid. Essentieel daarbij is dat cultuurpolitici stoppen met hun spelletjes ‘whack-a-mole’ en daarentegen vanuit een voldragen visie over de rol van kunst in onze maatschappij deelnemen aan het overleg.
Een partizanenstrijd is nodig en uw inbreng en steun is hierbij duidelijk geen bijkomstigheid. Eerlijk gezegd, haalt de realiteit mij tijdens de voorbereiding van die analyse voortdurend in, zoals met de fait accompli van dit nieuwe Kunstendecreet, waardoor ik van verbazing continu van mijn spreekwoordelijke stoel donder. De vraag die mij nu bezighoudt, is: hoe hiermee omgaan?
Wake up & rise up-therapie
Dat brengt mij tot het boek van Paul Verhaeghe, Identiteit (2012). De belangrijkste boodschap van dat boek is m.i. niet zozeer dat hij ons op de neoliberale symptomen van onze maatschappelijke pathologie wijst, maar wel dat hij in alle eerlijkheid kenbaar maakt dat dit inzicht op een bepaald moment tot hem doordrong, enkele jaren geleden, en dat dit hem er vervolgens toe bracht de zaken anders te bekijken en er ook naar te handelen.
Dat getuigt van een levenswijze houding die vandaag, in deze postpolitieke middeleeuwen, van vitaal belang is. Terzijde, Verhaeghe kwam hier tot de vaststelling dat zijn therapeutisch kader vandaag niet meer van toepassing was. Duidelijk een gemiste kans voor de oververhitte Freud-bashers die in hun kruistocht blijkbaar over deze bekentenis heen lazen omdat ze al spontaan overgingen tot de aanval op deze cultuurkritiek.
Kortom, het essentiële inzicht dat deze gerenommeerde psycholoog ons hier aandraagt, is dat het geen wedstrijd in ‘linkse zuiverheid’ mag zijn, maar dat we allen met een verschillende snelheid tot de ontdekking komen van de hedendaagse ideologische dubbele bodems.
Dat vraagt tijd, en die is nodig om de verleiding van voor de handliggende (politieke) valkuilen te weerstaan. Het is met andere woorden cruciaal dat iedereen de kans en de marge krijgt om op eigen tempo de situatie juist in te schatten. Ook u en ik. Maar daar moet dan wel werk van gemaakt worden.
Om wat voorbeelden van die hogervermelde verbazing te geven: in uw antwoord tracht u enigszins rond de ernst van de zaak heen te fietsen met de opmerking dat ‘instrumentalisering‘ niet noodzakelijk verkeerd is, want kunst mag toch sociale zaken dienen of bildung bewerkstelligen?
Daar gaat het natuurlijk niet om. U hanteert hier precies dezelfde logic of denail die we ook in het EU-cultuurbeleid terugvinden: men bezigt daar een vaag diplomatisch taaltje, noem het Europarli of Algemeen Beschaafd Straatsburgs, waarbij men voortdurend over ‘economische’ return bezig is. Maar dan bij momenten plots van masker wisselt en het zogezegd over sociale verdiensten heeft.
Men gedraagt zich daarbij als een avatar in een computerspel die zich tracht te omringen door een beschermende stralenkrans, immuun voor pertinente kritiek. Ontkenning is nochtans doorgaans de laatste strohalm, bij gebrek aan repliek.
In het geval van de EU gaat het zelfs om regelrechte volksverlakkerij. Aansluitend op deze repliek beloof ik u eerstdaags een korte analyse van dit EU-beleid op DeWereldMorgen.be. Dan zal u merken dat ik hier geen overbodige krachtterm gebruik.
Diversiteit … aan ontkenning
U vindt die economische return overigens niet zo verkeerd, want u stelt: “Al blijkt paradoxaal dat elke euro die de overheid in cultuur investeert, een veelvoud laat terugvloeien naar de samenleving en de overheid.”
Het zogenaamde Groenboek van Creative Europe opent overigens ook enthousiast met een verwijzing naar dat terugverdieneffect, als motivatie dan waarom investeren in creatieve en culturele industrieën zinvol is: “In sommige gevallen hebben strategische investeringen in deze sectoren op lokaal en regionaal niveau spectaculaire resultaten opgeleverd. In het bijzonder festivals en de Europese culturele hoofdsteden zorgen voor belangrijke economische voordelen, waarbij in sommige gevallen elke euro in tienvoud wordt terugverdiend.”(p.3)
Nefast is echter dat een cultuurbeleid volgens deze logica op termijn niet langer een ‘kost’ mag zijn, dus gewoon een investering in onze cultuursector die intrinsiek waardevol is, maar oog moet hebben voor een cultuurmarkt waarin zich heel wat financiële opportuniteiten aanbieden. Dat is de wereld op zijn kop: politici die een marktlogica hanteren om een publieke sector te motiveren. Voka en Unizo vallen zo zonder werk, vrees ik.
Nog zo iets verbazingwekkends. U stelt mij de vraag: mag de overheid dat geen promotiegaleries steunen? Nee, natuurlijk niet! De overheid moet de kunstenaar steunen in de ontwikkeling van zijn werk, dat en niets anders, en dus zeker geen steunbeleid aan de verkoop via galerijen die 50 procent en meer afromen.
Ik heb de afgelopen jaren het genoegen gehad aan twee kunsthogescholen en aan twee postgraduaten in de kunsten les te mogen geven. Het is overal helaas dezelfde miserie: jonge kunstenaars worden gedongen zich te engageren in de perverse kunstmarkt, omdat dit nu eenmaal de promotiemachine is waarlangs carrière wordt gemaakt.
Immers, ook als men ernstig wil genomen worden door onze gesubsidieerde kunstbladen en onze cultuurhuizen, moet men verkopen. Pas dan is men een ‘echte’ kunstenaar. Hier is uiteraard een taak voor de overheid weggelegd: om een alternatief circuit mogelijk te maken in het belang van de autonomie van de vrije kunsten.
Wat u als links politicus zeker zal interesseren: heel wat (vooral jonge) kunstenaars willen echt wel een maatschappijkritische rol opnemen, maar het blijft dikwijls bij wat algemene lippendienst inzake transitie bijvoorbeeld, omdat men gedwongen wordt tegelijk ook slippendrager van de o zo kleinburgerlijke kunstmarkt te zijn.
U gaat er al vanuit dat kunstenaars kleine zelfstandigen zijn die best wel wat alternatieve financiering kunnen gebruiken. Het probleem is nu net dat kunstenaars in die positie worden gedwongen, want een gereguleerd basisinkomen of publieke mandaten voor vrije kunstenaars zijn er eigenlijk niet.
Dat brengt ons bij een van de vele omerta’s in de sector: iedereen wordt betaald en kan een vakbondsbescherming krijgen, van cultuurmanager tot schoonmaakpersoneel, maar de kunstenaar mag dikwijls zijn diensten gratis komen aanleveren. Ze mogen al blij zijn met de institutionele zichtbaarheid. Zij moeten dus wel de rol van kunstenaar-ondernemer opnemen.
Nee, dat is niet oké. Helaas werkt de overheid dit, onder meer via dit decreet, steeds meer in de hand. In plaats van er eens iets tegenin te brengen.
Concurreer met de markt
Een kritische reflex is hoog nodig, en daarin moeten onze linkse cultuurpolitici net het voorbeeld geven. Zeker als bijvoorbeeld blijkt dat ook de beoordelingscommissies geneigd zijn zo vlot mee te lopen in de celebrity-cultus van de sterkunstenaar die scoort op de kunstmarkt. In navolging van filmdiva’s worden kunstenaars vandaag in de pers bejubeld alsof het goddelijke hemellichamen zijn, hun werk komt daarbij steeds minder aan bod. Dat kunnen we kort samenvatten: grotesk.
Concreet: waarom is het vandaag een evidentie dat kunstenaars als bijvoorbeeld Hans Op de Beeck en Jan De Cock, die duidelijk voor een internationale carrière als kunstmarketeer hebben gekozen – om het eens niet over Jan Fabre en Wim Delvoye te hebben – via alle kanalen zoveel en zo gemakkelijk aanspraak op subsidies kunnen maken? Dat is niet oké, en ook daar is een taak voor het Kunstendecreet weggelegd.
Ik zou u hierover heel wat kunnen vertellen. Helaas laat de zwijgplicht dat niet toe. Daarmee geef ik u meteen een argument tegen verfondsing cadeau – een van uw stokpaardjes – u hebt op dit punt dus overschot van gelijk: er is meer transparantie en (politiek) toezicht nodig.
Dossiers zouden toegankelijk moeten zijn en commissieleden zouden het recht, wat zeg ik, de plicht moeten hebben onregelmatigheden kenbaar te maken. Hoewel het politiek primaat natuurlijk ook weer tot ongeziene ontsporingen kan leiden. Kritiek op cultuurbeleid is hoog nodig, dat weten ze bij het gelauwerde Rekto:Verso. Het stomste dat critici kunnen doen, is invoegen in de groepsdans rond de doofpot, zogezegd om het imago van de sector te beschermen.
Nog eentje, inzake de commissies en fondsen: er zou niets mis zijn met een beleid dat meehelpt zoeken naar sponsors, zegt u: “Zolang dat additionele middelen zijn die niet in de plaats komen van reguliere subsidies, is daar geen probleem mee. Als ze echter in de plaats zouden moeten komen … dan zit het fout. Dat is bij ons niet zo.”
Ik moet u helaas weeral ontgoochelen: in alle commissies heeft een subsidieaanvraag een beslissende streep voor als er reeds externe funding is gevonden. In die mate zelfs dat kunstenaars bij aanvragen via eigen middelen en vzw’s dat soort funding ‘fabriceren’ om zo subsidies binnen te halen.
We moeten daarom terug naar een overheid die het zuiver speelt, tegen het geweld van de markt in, en die de rollen hier dus durft omkeren: men zou louter en alleen subsidies mogen krijgen omdat men een goed artistiek project heeft. Zo simpel is dat. Als dat een stimulans is voor andere financiers, prima, maar dan is dat voor rekening van de kunstenaar. Nogmaals, de overheid moet hier geen marktondersteunend beleid voeren, maar net een tegenkracht zijn.
Wat u zegt over het Kunstenloket is overigens ook een loopje met de waarheid. Het nieuwe Kunstendecreet verplicht dit loket wel vooral tot het stimuleren van ondernemerschap, i.e. kunstenaars leren hoe ze geld kunnen maken op een andere wijze dan met de creatie van hun vrij werk. Bovendien zijn ze vanaf nu verplicht tijd en energie vrij te maken voor ‘creatievelingen’ van allerlei slag.
Het nieuwe Kunstendecreet is hier zelfs concreet en vermeldt onder meer PR, reclame, design, nieuwe media, communicatie, gedrukte media, de audiovisuele sector, mode en gaming. Ziedaar uw ‘schottenloosheid’: dit loket kan zich zo op termijn nog amper met de kunsten zelf bezig houden. Opnieuw: deze aanbeveling hoort niet thuis in een Kunstendecreet.
Ook vreemd is dat u mijn bedenking over de opgedrongen ‘synergie’ van onze cultuurhuizen als een ‘lege uitval’ afwimpelt. U bent immers bekend met Campo Gent, uw vriend en partijgenoot Dirk Holemans is daar voorzitter van de raad van bestuur. U weet dus van de lijdensweg aan fusies die dit huis heeft moeten ondergaan, om dan in de vorige subsidieronde ook nog eens klop te krijgen omdat er zogezegd noodzaak aan nog meer samenwerking zou zijn.
Infrastructuur delen heeft natuurlijk voordelen, dat is het punt niet. Maar de overheid gebruikt de fusiepolitiek als een wapenstok: iedereen moet in de pas van saneringen en rationaliseringen lopen in de naam van ‘goed bestuur’. Het zal u niet onbekend zijn dat de artistieke werking meer dan dikwijls de dupe is van de stress en de hetze die deze hervormingswoede met zich meebrengt.
Nood aan agonisme
Tot slot, wil ik u er toch even aan herinneren dat u in de sector electoraal heel wat bijval kent, deels ook omdat er zo weinig politici zijn die zich iets van kunst en cultuur op zich aantrekken. Men is u vooral erkentelijk omdat men ervan uitgaat dat u een belangrijke oppositiestem bent.
Het blijft mij dus eerlijk gezegd wel een beetje een raadsel waarom u, in uw rol van oppositie, zowel in uw boek, in uw houding ten aanzien van dit decreet, en ook in uw repliek aan mijn adres de bescherming van het beleid op u neemt, eerder dan die van de sector.
U stelt zich doorgaans graag op als een schaduwminister en eindigt in uw antwoord dan ook met de veelzeggende bedenking: “mocht je discours de werkelijkheid weergeven, dan zou het nooit gestemd geraken”. Ik vrees daarentegen dat het net daarom goedgekeurd zal worden.
Vooral omdat onze linkse cultuurpolitici vrijwel nooit de moeite namen om de sector ook eens op de gevaren van die vermarkting te wijzen, of om op te roepen tot een tegenstem wat het EU-beleid betreft. Ook onze steunpunten, bevolkt door mensen met een hart voor de kunst, lopen vlot mee in invasie van de mythe van de creatieve industrie. Men doet alsof men zich van geen kwaad bewust is.
U zal het niet graag horen, maar inzake dit nieuwe Kunstendecreet heeft minister Schauvliege opnieuw, zoals met Jokeleaks, op haar sokken via een meesterzet onze cultuurambtenarij naar haar hand gezet: zij zette genereus een stap terug en nodigde als een ‘zakelijk leidster’ iedereen uit om collectief de rol van ‘artistieke’ leiding op te nemen, via het cultuurforum, de commissie van experts, via een overleg tussen regering en oppositie.
Samen tekende men dit decreet uit, de hele rimram aan zogenaamde belangenbehartigers en steunpunten mocht zijn zegje komen doen in het parlement (weliswaar voor een lege zaal!). De aanzet van dit collectief overleg was zeer beloftevol, maar het resultaat is vandaag dat elk agonisme verdampte, en vrijwel iedereen als ‘medewerker’ zich nu genoodzaakt voelt dit decreet ook te steunen, terwijl dat helemaal niet hoeft. Men nam immers zijn rol op, deed pogingen om een bijdrage te leveren, en leefde in de waan van een democratisch overleg, weliswaar binnen een heel smalle bandbreedte.
De pragmatiek neemt nu de bovenhand, de rangen sluiten, maar dat Trojaanse paard zit binnen. Het moet nu allemaal snel gaan, nog snel binnen deze regering. Waarom zou men op basis van dit voorstel dan niet verder kunnen werken volgend jaar?
Waarom zou men niet wat meer tijd kunnen nemen voor een publieke discussie, eventueel via verkiezingsprogramma’s? Want er zijn nog zoveel agendapunten die nu onbehandeld blijven. Kortom, het is nog niet te laat, het is nooit te laat, en net u kan daar nog iets aan doen. U moet dat doen.
Waarom? Omdat het uw taak is, omdat wanneer u zich terugtrekt men naar u zal luisteren, en natuurlijk omdat u zo van kunst houdt. Mocht u die bereidheid hebben, het zou misschien wel uw Verhaeghe-moment kunnen zijn?
Robrecht Vanderbeeken
Robrecht Vanderbeeken is filosoof.