Dat de plaats op onze arbeidsmarkt voor een groot stuk afhangt van de kleur van je huid en de oorsprong van je naam, was al lang veel meer dan een aanvoelen. Ook verschillende studies en statistieken wezen in die richting.
Dankzij de Socio-Economische Monitoring – ontwikkeld door het Centrum voor Gelijke Kansen en de overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg – is er nu ook een rapport gebaseerd op harde gegevens van de volledige Belgische bevolking en dus niet op een peiling of een steekproef.
De conclusies zijn verpletterend. Blanken hebben niet alleen veel meer kans op een job. Ze zijn ook oververtegenwoordigd in de betere en leukere jobs, ze verdienen meer en hebben ook een stabiele loopbaan. En als ze dan eens pech hebben, krijgen ze een werkloosheidsuitkering, een ziekte-uitkering of een brugpensioen.
Van de blanke Belgen heeft 74 procent een job. Bij de Belgen afkomstig uit de Maghreblanden is dat rond de veertig procent. De werkloosheidsgraad bij blanke Belgen is 5,9 procent. Bij personen afkomstig uit de Maghreb is dat 25 procent.
Wie niet-Belgische wortels heeft meest kans om terecht te komen in de horeca en in de administratieve en ondersteunende diensten. De publieke sector, het onderwijs en de financiële diensten blijven moeilijk toegankelijk.
Van de werkende personen van Belgische origine is 2 procent actief als uitzendkracht. Bij werknemers met Maghrebijnse roots is dat maar liefst vier keer zoveel of 8 procent.
De tewerkstelling in de dienstencheques is een quasi uitsluitend vrouwelijke aangelegenheid en dan nog vooral voor vrouwen recent afkomstig uit Zuid-Amerika, Afrika of één van de EU-landen.
Meer dan de helft van de werknemers van Afrikaanse (niet-Maghreb), Aziatische en andere Europese afkomst hebben een laag loon. Werknemers afkomstig uit een Maghreb-land zitten daar maar net boven, maar veel lager dan blanke autochtone werknemers.
Over oorzaken spreekt het rapport zich niet uit. In de inleiding staat wel:
“Ook al sloot men jarenlang de ogen voor deze situatie onder het voorwendsel dat migranten (al dan niet Belg) niet over de vereiste kwalificaties en competenties beschikten, het fenomeen discriminatie kwam duidelijk op de voorgrond toen men de aandacht ging vestigen op praktijken op de arbeidsmarkt. ”
Maar ook over die discriminatie blijven de auteurs voorzichtig. “Ongetwijfeld heeft de stratificatie van de arbeidsmarkt op basis van nationaliteit niet altijd met discriminatie te maken. Er kunnen tal van redenen worden aangehaald: gebrekkige opleiding, onvoldoende kennis van de landstalen, niet-evenwaardige diploma’s, de levensloop, enz. […] Niettemin kan, bij voor het overige volledig gelijke omstandigheden (met name competenties en opleiding), de systemische (en systematische) over- of ondervertegenwoordiging van bepaalde werknemerscategorieën, de grotere risico’s op werkloosheid die ze lopen en de ongelijke verdeling van de statuten, lonen en arbeidsregeling waarmee ze geconfronteerd worden, wijzen op rechtstreekse of onrechtstreekse discriminatie, dus zonder dat de actoren zich daar noodzakelijk van bewust zijn. ”
Hoe dan ook, nu er geen enkele twijfel meer bestaat over de cijfers ligt de bal terug in het kamp van de politici en de werkgevers.