Een pleidooi voor een politics of paradise
De toestand is ernstig. Zoveel zou ondertussen duidelijk moeten zijn. We beleven in de laatste jaren niet alleen een financiële, economische en ecologische crisis, maar ook een politieke. Een crisis van de democratie. Deze crisissen slaan wild om zich heen. De kennis van de oorzaken van deze crisissen is beperkt tot een zeer kleine groep mensen. Een groep die als ze zich mengen in het publieke debat bovendien om de haverklap neergezet wordt als ‘linkie-winkies’, ‘naïeve wereldverbeteraars’, ‘doemdenkers’, ‘populisten’ of met andere onvriendelijke labels. Of je nu een Nobelprijswinnaar bent zoals Krugman of niet, het doet er niet toe: als je niet meegaat met de dominante consensus dan plaats je jezelf buiten het debat. Met als gevolg dat allerhande invloedrijke politici, experts en bedrijfsleiders of hun lobbyisten zonder veel tegengas dezelfde recepten die deze crisissen veroorzaakt hebben opnieuw naar voor kunnen schuiven en zelfs doorduwen. Dat dit vroeg of laat tot menselijke en ecologische drama’s zal leiden staat nu al in de sterren geschreven.
De situatie is dus ernstig en ze plaatst de politiek, en de linkerzijde in het bijzonder, voor gigantische uitdagingen. In deze tekst schets ik een ruwe analyse en enkele van de grote politieke uitdagingen voor de politieke linkerzijde in de volgende dagen, weken, maanden, jaren en decennia.
Een triple van crisissen en andere uitdagingen
In de laatste decennia is het hard gegaan. We leven in tijden van snelle veranderingen en schaalvergroting. Die schaalvergroting kennen we onder de noemer van globalisering en het bepaalt ons leven tot in de kleinste details. Het bepaalt de aanblik van onze stad, wat in de mode is en wat niet, de manier waarop, waarmee en met wie we communiceren, wat we bekijken op televisie en vaak ook of we binnen hier en tien jaar nog een job zullen hebben of niet. Ons leven is geglobaliseerd, dat is een feit. En dat is lang niet altijd een zaak van rozengeur en maneschijn.
Een schets van de context
Het proces van globalisering an sich is niet nieuw. Het is een eeuwenoud proces. Wat wel nieuw is, zijn de schaal, de impact, de inhoud en de snelheid van die globalisering. We leven vandaag dus in een heel specifieke fase van die globalisering die ergens in de jaren 70 van de vorige eeuw gestart is. Die fase van de globalisering drijft op een dominante ideologie. Een ideologie kennen we onder de noemer van het neoliberalisme of in minder beladen termen: de dominantie van de markt in alle domeinen van de samenleving. Sinds de oliecrisis van de jaren 1970 krijgen de neoliberale ideeën meer en meer vrij baan. De Friedmans van deze wereld zien hun ideeën uitgedragen worden door allerhande politici in de meest uiteenlopende landen van de wereld. De neoliberale ideeën vertalen zich in de materiële wereld.
België vormt hierop geen uitzondering. Zeker vanaf de jaren 1980, onder aanstuwen van de regering Martens met ‘da yoenk’ Verhofstadt worden ook hier neoliberale recepten geïntroduceerd om de crisis te lijf te gaan: besparingen, besparingen en besparingen, dat was wat de klok sloeg. Het was een tijd van crisis, maar ook de tijd van de yuppies, van de Millets en de Docksides, van de snobs en van de Jambers reportages over deze figuren maar vooral over de mensen aan de rand van de samenleving. De kloof tussen arm en rijk werd groter en de linkerzijde kwam meer en meer in het defensief te zitten.
Na de val van de Sovjetunie krijgt de hele linkerzijde serieuze klappen. Het socialisme heette failliet te zijn: enkel oude knarren met een acute aanval van nostalgie citeren nog Marx of linkse intellectuelen als Sartre en Barthes. Het socialisme was in crisis. Het was de tijd van de derde weg. Een weg die in wezen de dogma’s van het neoliberalisme omarmde. Het was ook de tijd van de kloof tussen de burger en de politiek. Er was nood aan een nieuwe politieke cultuur, zo heette het dan. Een cultuur waar de politicus ‘dé stem van dé burger’ zou gaan vertolken. De intellectueel zat per definitie in een ivoren toren, kende de ware bezorgdheden van de burger niet. Het anti-intellectualisme voerde de boventoon: geen analyses meer, geen argumenten, maar gevoelens recht uit de buik. Die stem uit de buik was echter een product van een nieuwe speler in het maatschappelijk veld: de communicatiegoeroes. De intrede van (ver)marketing als basis van de politieke communicatie was de essentie van de nieuwe politieke cultuur.
Die vermarkting van de politiek ging hand in hand met de commercialisering van onze media. Onze media mochten geen instrumenten meer zijn van politiek-ideologische emancipatie, maar moesten werken volgens de principes van de markt. De concurrentie werd gepresenteerd als een weldaad voor de kwaliteit van onze kranten. Ideologie werd door steeds meer mensen gezien als iets van het verleden: er werd niet meer gesproken over links en rechts maar over goed bestuur en objectieve berichtgeving. Wat men er niet bij vertelde, was dat de politieke lijn vervangen werd door een commerciële lijn. Winst en verkoopbaarheid werden het te dienen doel, niet politieke emancipatie.
Het is ook in deze periode dat we, deels als een gevolg van de politieke ontwikkelingen, ook heel snelle en ingrijpende veranderingen zien in migratie van mensen. Grenzen vallen weg, mobiliteitsopties nemen toe en de sociaaleconomische ongelijkheid tussen de verschillende delen van de wereld nemen toe. Bovendien zorgen de veranderingen in communicatietechnologieën ervoor dat mensen beelden kunnen ontvangen vanuit alle uithoeken van de wereld en vaak zijn die mensen ook verbonden via die nieuwe wereld. Kort samengevat steeds meer mensen migreren vanuit steeds meer gebieden en eenmaal ze aankomen wil dat niet zeggen dat ze losgesneden zijn van hun land van herkomst. Superdiversiteit is geboren en kleurt meer en meer steden in alle uithoeken van de wereld.
In de laatste decennia is onze wereld zeer sterk veranderd. We kunnen stellen dat het neoliberale marktdenken zijn intrede deed in alle velden van de democratie: de politiek, de media, de overheid en zelfs het onderwijs. Alles moest werken als een bedrijf, ongebreidelde concurrentie was een zegen. De staat moest dringend en permanent op dieet, de privé ging het allemaal wel oplossen: als je de markt haar gang maar laat doen, dan gingen we in een soort paradijs op aarde komen. “There was no alternative”, zo klonk het uit duizenden monden tegelijkertijd.
De financiële, economische en ecologische crisis
De droom blijkt echter een nachtmerrie geproduceerd te hebben. Twee decennia neoliberale hegemonie hebben een reeks crisissen gecreëerd die de limieten tonen van het kapitalistisch systeem. De financiële crisis in 2008 werd al snel een economische crisis die zich sindsdien laat voelen over de hele wereld. De kloof tussen arm en rijk stijgt zienderogen. De situatie in Griekenland, Ierland en IJsland, maar ook Spanje, Portugal en Italië is niet minder dan dramatisch te noemen. In Griekenland is meer dan 43% van de jongeren werkloos en degenen die werken zijn niet zelden ‘working poor’ zonder toekomstperspectieven. De Griekse rijken hebben hun kapitaal buiten Griekenland geparkeerd en dus moeten de midden– en lage klassen de rekening betalen.
In de VS waren in 2011 13 miljoen Amerikanen werkloos. Vergelijk dat met de 6,8 miljoen die werkloos waren in 2007 en we beginnen een idee te krijgen van de sociale gevolgen van deze crisis. Bovenstaande cijfers die Krugman ons geeft zijn gebaseerd op de mensen in de VS die niet aan het werk zijn en actief werk zoeken. Nemen we de brede definitie van werkloosheid, namelijk geen werk hebben, en we komen op 24 miljoen mensen zonder job. Bovendien is een opvallend kenmerk van de werkloosheid in dat land na de crisis, dat het langdurige werkloosheid betreft. 4 miljoen Amerikanen zijn meer dan een jaar werkloos, terwijl dat er voor de crisis slechts 700 000 waren. Kortom, de crisis maakt de werkloosheid structureel.
Wereldwijd zien we, zelfs al voor het uitbreken van de crisis, de groei van wat Guy Standing “the new dangerous class” noemt: het precariaat. Van de neoliberale dogma’s moeten werkgevers ongehinderd hun zin kunnen doen in hun honger naar winst. Dat betekent in de feiten dat we al meer dan twee decennia toegenomen flexiblisering en druk op de lonen te slikken krijgen. Werkgevers eisen loonmatiging, afschaffing van het minimumloon, afschaffing van de indexering, initieel interimarbeid en vandaag ook minijobs. De macht van de vakbonden is hen een doorn in het oog. Deze eisen worden dan ook nog eens politiek vertolkt en helaas niet alleen door de rechterzijde. Ook aan de linkerzijde zien we vertolkers van deze neoliberale eisen. Ze doen dat echter wel in naam van de werkende mens: de welvaart zou enkel op deze manier gered kunnen worden, zo heet het dan.
Het gevolg van deze hegemonie van het neoliberalisme is de groei van een wereldwijde nieuwe klasse. Deze klasse-in-wording is een kind van de politiek van deregulering en re-regulering die er op gericht is om de sociale en collectieve belangen te omzeilen “omdat ze in de weg staan van de concurrentie”. De tijdelijke arbeidscontracten en het gebrek aan sociale bescherming die hieruit voortvloeien zijn een belangrijke oorzaak van precarisatie. Een centraal kenmerk van het precariaat is de sociaaleconomische onzekerheid waarin ze leven. Concreet hebben ze geen/weinig arbeidszekerheid (interim -of seizoensarbeid, flexibele arbeidscontracten zonder voorwaarden… ), geen zeker sociaal inkomen (noch vanuit de werkgevers, noch van de staat) en ze hebben geen werkidentiteit.
Krugman – niet bepaald een extreemlinkse rakker – stelt zeer expliciet dat deze crisis het gevolg is van een verwrongen ideologie. Niet de reële economie en de welvaartsproductie ligt ten grondslag van deze ideologie, maar de productie van winst en onvoorstelbare kapitaalvergaring van een minuscule elite ten koste van het overgrote deel van de wereldbevolking. De gevolgen van deze onstilbare winsthonger worden vandaag overvloedig geïllustreerd: een economische depressie die enkel haar voorgaande kent in de Grote Depressie van de jaren dertig. Een sociale crisis, want de mensen die vandaag in de werkloosheid sukkelen dragen – zoals Krugman terecht onderstreept – vaak de rest van hun leven de gevolgen van. Die sociale crisis blijft niet beperkt tot het leven van individuen, het raakt hele samenlevingen. Zo zien we bijvoorbeeld in Griekenland een enorme opmars van het fascisme en een totale privatisering van de Griekse overheid.
Daar stopt het echter niet. De winsthonger heeft ook zeer grote ecologische gevolgen. Bedrijven die gedreven worden door deze blinde neoliberale logica verspelen ook de zo kostbare natuur. Denken we maar aan de vele olierampen die we de laatste decennia meegemaakt hebben. De eindeloze productie van wegwerpproducten en het gebrek aan investeringen in een duurzame economie zorgen al decennia voor steeds verder opwarmen van de aarde. En ook hier zien we vandaag de desastreuze gevolgen van het kapitalistisch systeem.
De crisis van de democratie
Deze financiële, economische, sociale en ecologische crisissen zijn niet los te koppelen, noch te begrijpen, zonder de crisis van de democratie in rekening te brengen. Immers, in een democratie staat de economie niet los van de politiek. Deze economische politiek is geen nieuw gegeven en ze is maar gevoerd kunnen worden omdat het verzet er tegen te zwak is. De politieke linkerzijde, het middenveld en de democratisch burger hebben gefaald. Ze hebben toegelaten dat de economie los gekoppeld werd van de politiek. Ze hebben zich in de luren laten leggen.
En helaas is dat stadium nog niet voorbij. De neoliberale dogma’s kennen niet alleen hun spreekbuizen over het hele politieke spectrum, die dogma’s zijn al jaren vertaald in de materiële wereld en bepalen ondertussen de horizonten van velen. ‘Dat is nu eenmaal zo’, zo klinkt het uit de monden van velen. ‘De oudere generatie heeft boven hun stand geleefd’, zoals de jongerenvoorzitter van CD&V het stelt en dus moet de staat ontvet worden, de loonlasten moeten dalen en topmanagers moeten veel verdienen want anders hebben we niet ‘de beste managers’. Nochtans zijn deze platitudes helemaal niet zo evident als sommigen bepleiten. Het zijn geen natuurwetten. Het zijn ideologische posities met desastreuze gevolgen voor het gros van de bevolking. Alleen herkennen we ze vaak niet meer als ideologisch rampscenario’s. De ‘gewone man’ ligt er vaak niet wakker van, dergelijk nieuws haalt geen hoge kijkcijfers. Totdat het zijn fabriek is die sluit, totdat het zijn loon is dat als last wordt gezien. Dan komt verzet, maar dat verzet staat vaak alleen, want iedereen is bang zijn job te verliezen.
Ziehier, het failliet van de democratie en de linkerzijde in het bijzonder: gedepolitiseerde burgers die instemmen met platitudes die hun eigen belangen en de belangen van hun dierbaren schaden. De wereld is complexer dan ooit. Er is ook meer informatie dan ooit beschikbaar. Dat betekent echter niet dat we beter geïnformeerd zijn dan vroeger. Het betekent ook niet dat onze democratie steviger staat dan ooit en het betekent nog minder dat links sterker staat dan ooit. De opmars van het neoliberalisme loopt parallel met de teloorgang van de democratische mens en de linkerzijde. En een democratie zonder wakkere democratische burgers is in de feiten geen democratie meer. Daar knelt vandaag ook het schoentje.
De neoliberale logica heeft niet alleen de politiek geïnfecteerd, het heeft ook het onderwijs en de media in haar macht. Het onderwijs heeft dan niet meer tot taak om democratische burgers op te leiden, maar moet gespecialiseerde arbeidskrachten afleveren. Onze media zijn niet in eerste instantie gericht op het informeren van haar burgers, wat hun democratische taak is, maar wil die kijker kluisteren aan het scherm. Entertainment is dan ook meer en meer de regel, ook in informatieve programma’s. Als die democratische burger niet meer opgeleid wordt, en ook niet meer gedegen geïnformeerd, dat wordt die burger niet alleen een werkkracht, maar ook een speelbal. Meer nog, het raakt de democratie zelf in het hart.
Een democratie heeft opgeleide burgers nodig, die hun eigen positie zelfstandig kunnen analyseren. Die politici dagelijks onderwerpen aan kritiek en zo nodig in verzet gaan. De basis van een democratie is immers het idee dat we allen gelijk en vrij geboren zijn en dat politici nooit mogen ingaan tegen deze onvervreemdbare rechten. Democratie is dus niet los te koppelen van het idee van de universele mensenrechten: het recht op werk en op een eerbiedwaardig leven zijn daar dan ook onvermijdelijk deel van. Om te weten of we in een democratie leven dan wel een despotisch regime, of we vrij zijn dan wel onderdrukt, daarvoor is niet alleen gedegen en kwaliteitsvolle informatie noodzakelijk. We hebben dus ook democratische burgers nodig die op een constante basis die analyse voor zichzelf maken en zich zo nodig verenigen om politici tot de orde te roepen.
Die analyse maken is vandaag complexer dan ooit. De vraag die een verlichtingsdenker als Condorcet zich stelde in de 18de eeuw – namelijk of we onder een democratisch dan wel een despotisch regime leven – is niet meer te beantwoorden op nationaal niveau en ook niet louter op politiek niveau: het vereist een gelaagde en multidimensionale analyse. Het uitgangspunt van een dergelijke democratische analyse is het idee dat democratie een ideologie is. Een ideologie gegrondvest op het idee van onvervreemdbare rechten van elk individu. Dat betekent dat in een democratie iedereen gelijke rechten moet genieten en dat dit niet een gunst is die de staat geeft aan haar onderdanen, maar een recht dat eigen is aan het feit dat iemand mens is. Vertrekkende vanuit die premisse, dan zien we dat de idee van onvervreemdbare rechten eigen aan het individu geen feit is. In de praktijk stellen we vast dat die rechten weldegelijk vervreemdbaar zijn: ze hangen immers samen met je nationaliteit. En enkel als je nationaliteit samenvalt met je verblijf in die natie heb je je volle rechten, in alle andere gevallen ben je overgeleverd aan de willekeur van de natie op wiens grondgebied je woont.
Bovenstaande vaststelling heeft vergaande consequenties: we stellen vast dat de basis van een democratie, namelijk het gelijkheidsbeginsel, geen realiteit is. Immers enkel erkende nationale onderdanen genieten volledige rechten, migranten zijn daar in meer of mindere mate van uitgesloten. In tijden van superdiversiteit betekent dit dat er in feite maar weinig democratieën meer zijn. We leven in een land waar mensen naar gelang hun afkomst andere rechten hebben. Sommige hebben al hun rechten, anderen ontberen sommige religieuze, economische of culturele rechten. We leven dus in samenlevingen die gekenmerkt worden door ongelijkheid.
Die ongelijkheid beperkt zich niet tot een ongelijkheid in rechten, maar heel duidelijk zien we ook een steeds grotere sociaaleconomische ongelijkheid. En dan komen we onvermijdelijk tot de vaststelling die ook Luc Huyse maakt, namelijk dat we geen democratische controle hebben over onze economie. Na drie decennia wordt duidelijk dat onze democratie dus heel duidelijk gehandicapt is. Die democratie zit vast op een nationaal niveau, wat meteen ook duidelijk maakt dat wat we ‘de’ economie noemen dan ook aan democratische controle ontsnapt. De democratische keuze van de burger heeft geen invloed op de economische politiek, want de hefbomen van die politiek zitten niet meer op nationaal niveau. De macht van multinationals is globaal van aard en de politiek–economische beslissingen worden genomen op Europees niveau of in ondemocratische clubjes als het IMF en de Wereldbank. Wanneer we een democratische analyse maken van onze eigen positie dan blijkt dat we politiek gezien wel mogen stemmen, maar dat dit op economisch vlak weinig veranderd. In die zin zijn we met zijn allen overgeleverd aan de grillen van ‘de economie’.
Deze analyse toont vooral dat we puur politiek gezien wel in een democratie leven, maar dat die democratie niet mee geëvolueerd is. Meteen wordt ook duidelijk dat de economische crisis per definitie ook een ecologische en politieke crisis is. Meer nog: het is volgens mij fundamenteel een politieke crisis, in die zin dat we afgeleerd hebben om te denken over politieke economie. Dit leert ons drie zaken: 1. De democratische burger is niet meer, 2. Democratie is universeel of is het niet en 3. Niet alleen politiek kan onderdrukken, ook de economie kan onderdrukken. Als we dus willen werken aan een toekomstproject, aan een democratie waar het goede leven voor eenieder centraal stelt, dan moeten we in eerste instantie bouwen aan democratische mensen. Dat houdt in dat we mensen opleiden tot democratische mensen en niet tot werknemers. Politiek is dan ook meer dan ooit van cruciaal belang. Want als de ruimte van de politiek versmalt, dan vergroot voor anderen de ruimte om macht uit te oefen. Dat is – in enkele simpele pentrekken – een schets van wat in de laatste decennia gebeurd is.
Van valse oplossingen naar een Politicus of Paradise
Vanuit bovenstaande analyse wordt meteen duidelijk dat nationalisme en meer neoliberalisme geen antwoorden zijn op deze crisissen, wel integendeel. Als we in deze tijden onze democratie naar een kleinere schaal verhuizen (Vlaanderen) dan gaan we de tegenovergestelde richting uit. Dan zullen onze politici niet meer, maar net minder in de pap te brokken hebben ten aanzien van de economische politiek. En ook vanuit een rechtenperspectief biedt deze kleine schaal geen meerwaarde in tijden van superdiversiteit. Het mag duidelijk zijn: onze democratie moet een schaalvergroting kennen. Ze moet uitgebreid worden naar Europa en uiteindelijk zelfs de wereld. Onze democratie moet immers macht kunnen uitoefenen op dezelfde schaal waarop multinationals opereren. De schaal van onze democratie verkleinen kan enkel maar zorgen voor neoliberaal beleid of een verscherping van dat neoliberaal beleid, ze biedt echter geen enkel alternatief voor de huidige crisissen, maar biedt meer van hetzelfde.
Meer van hetzelfde, dat is wat we sinds 2008 meemaken. Waar politici zich stoer op de borst klopten bij het begin van deze economische depressie dat zoiets nooit meer mocht gebeuren, zien we het tegenovergestelde. Meer neoliberalisme, dat is wat we gekregen hebben in de laatste jaren. Niet alleen mag de werkende bevolking in België maar ook in Griekenland de factuur betalen van de winsthonger van de banken, we krijgen daarenboven nog eens besparing na besparing te verduren. Krugman stelt terecht dat dit de snelste weg is naar een herhaling van 2008. De nationale en Europese overheden zijn ons kapot aan het besparen en degene die breed lachen zijn opnieuw de banken en grote multinationals. De strijd van Meyrem Almaci rond het dossier Dexia is dan ook een uiterst noodzakelijke strijd, die helaas te weinig steun vindt bij de andere partijen. Peter Mertens heeft dan ook gelijk dat er al jaren een grote hold-up bezig is en dat dit gebeurt onder onze ogen. Vandaag besparen de Grieken zich kapot, neemt de Europese Bank de waardeloze schuldpapieren van Griekenland over van de banken. En de banken, die maken terug winst op de kap van het volk.
Dat er iets moet veranderen mag ondertussen duidelijk zijn. Meer nog, er dient behoorlijk wat te veranderen. Het is hoog tijd dat de linkerzijde haar historische opdracht terug opneemt en inzet op een politics of paradise. Concreet: net zoals de radicale verlichtingsdenkers twee eeuwen terug hun ideeën inzetten om een betere wereld te creëren, zo is dat ook vandaag onze opdracht. En die droom van een betere wereld is opmerkelijk gelijkaardig: het gaat over de creatie van een wereld waar de universele mensenrechten niet dienen om ons op de borst te kloppen, anderen uit te sluiten en oorlogen te legitimeren. Integendeel: het gaat erom die mensenrechten te realiseren voor elkeen op deze planeet. De opdracht die voor ons ligt, is dezelfde die de radicale verlichtingsdenkers wilden uitvoeren. Hun strijd is lang niet gestreden.
Centraal in die strijd staat het idee dat we allemaal vrij en gelijk geboren worden met onvervreemdbare rechten. Die strijd is onvermijdelijk een strijd die vertrekt van een universeel perspectief en per definitie antinationalistisch. In tijden van globalisering en superdiversiteit kan het niet zijn dat onze rechten afhangen van onze nationaliteit. Het onderwijs en de werkgevers vragen meer en meer dat we hypermobiel zijn: we moeten werken en studeren over de nationale grenzen heen, maar als we dat doen dan verliezen we telkens een aantal van onze rechten. Als we in een ander land wonen dan verliezen we vaak niet enkel onze politieke rechten, maar bijvoorbeeld ook onze pensioenrechten. Dat vereist natuurlijk een politieke strijd op een supranationaal niveau. Het betekent dan ook dat de linkerzijde zich moet organiseren en verenigen op dat supranationaal niveau rond een strijd voor democratische schaalvergroting: eerst op Europees niveau, later op wereldniveau. Dat is een verderzetting van de strijd van radicale verlichtingsdenkers. Zij zagen democratie immers als een systeem om de universele mensenrechten te realiseren: democratie en een universele strijd was van meet af aan de bedoeling. De radicale verlichtingsdenkers spraken niet zomaar over een generale revolutie, een revolutie die hele wereld in haar ban zou nemen.
Die universele democratische strijd is op de lange termijn niet alleen de enige mogelijkheid om die droom van de universele mensenrechten realiseren, het is ook de enige mogelijkheid om terug democratische controle te verwerven over de losgeslagen economie. Het idee dat we een duurzame economie zullen hebben door alles maar aan de markt over te laten dat is een illusie. De markt stelt winst centraal, niet het algemeen belang. Als we dus een ecologisch duurzame economie willen verkrijgen, dan zal dat niet spontaan door de markt gebeuren: we moeten er dus democratische controle over kunnen uitoefenen. Vandaag spelen multinationals echter met veel gemak landen tegen elkaar uit, van democratische controle is geen sprake. Meer nog, die multinationals spellen de nationale overheden niet zelden de les.
Het mag duidelijk zijn dat niet de waan van de dag, maar net de lange termijn centraal moet staan in deze strijd. En die lange strijd begint zoals altijd bij een democratische mens. Het onderwijs mag dus niet herleid worden tot een fabriekje die werknemers produceert, maar moet onze jongeren opleiden tot democratische burgers. Burgers die het belang kunnen inschatten van een democratie, maar die zich vooral bewust zijn van hun rechten en uitgerust worden met de kennis om hun eigen positie in de samenleving en in de wereld te analyseren. Verzet, sociale en politieke strijd zijn dan geen vieze woorden of oubollig, maar nemen terug de kern in van de democratische ideologie. Het strijden naar een betere wereld is een strijd van ons allen.
Dat betekent meteen ook dat onze media moeten onttrokken worden aan de commerciële logica: niet de kijkcijfers moeten het kwaliteitscriterium zijn, maar de wijze van informeren is van belang. Dat media entertainment bieden is op zich geen probleem, maar de media moeten ons ook toelaten ons diepgaand te informeren. De kwaliteit van de democratie hangt af van de wijze waarop democratische burgers geïnformeerd zijn en hoe ze die informatie analyseren. Kwaliteitsvolle media die ons diepgaand informeren over onze democratische belangen zijn dan ook een conditio sine qua non voor een gezonde democratie.
In het kort moet de politiek linkerzijde terug een groot verhaal ontwikkelen: een echt alternatief toekomstproject. Dat toekomstperspectief moet geen utopie zijn, maar moet gebaseerd zijn op kennis van de reële mogelijke alternatieven. Wallerstein noemt dit de nood aan een utopistiek. Utopistiek is volgens de gerenommeerde socioloog niet zomaar een woordspelletje. Terwijl een utopie per definitie verwijst naar iets wat nergens bestaat, wil Wallerstein met zijn pleit voor een utopistiek nadenken over historische alternatieven. In de rijke traditie van de radicale verlichtingsdenkers pleit hij voor wetenschap die ten dienste staat van de creatie van een nieuwe, betere samenleving. Via de utopistiek zouden volgens Wallerstein serieuze analyses moeten gemaakt worden van de historische alternatieven die mogelijk zijn. De utopistiek moet dus niet de perfecte en onvermijdelijke toekomst uittekenen, maar betere, rechtvaardige alternatieven uitdenken die historisch mogelijk zouden kunnen zijn. Geen determinisme bestaand uit een onafwendbaar hemel op aarde, maar politiek, wetenschap, moraal en sociale actie die samenvloeien in een streven naar een betere samenleving.
Politieke partijen aan de linkerzijde moeten dan ook weer meer soortelijk gewicht geven aan hun studiediensten, aan linkse denktanks zoals de Vooruitgroep of Oikos. Het is pas wanneer we onze geschiedenis kennen en niet meer bang zijn om intellectuele arbeid te verrichten om kritische en empirische analyses te maken van de huidige realiteit dat we ruimte zullen vinden om realistische alternatieven uit te denken. En het is pas wanneer we dergelijke alternatieven kunnen denken dat we ervoor kunnen strijden. Er is dus denkwerk én sociale en politieke strijd nodig. Die betere wereld zal er niet vanzelf komen. We zullen er, net zoals in het verleden, verdomd hard voor moeten strijden. We starten dan ook beter vandaag dan morgen.
Ico Maly
Deze tekst is de basis voor de speech van Ico Maly tijdens het zomerweekend van Groen!
Ico Maly (1978) is doctor in de cultuurwetenschappen (Universiteit Tilburg), licentiaat in de Vergelijkende Cultuurwetenschappen en post-licentiaat in de Ontwikkelingssamenwerking, optie politiek en conflict (Universiteit Gent). Hij publiceert al jaren over beeldvorming, racisme, nationalisme, (super)diversiteit, democratie en de strijd voor vrijheid en gelijkheid. Hij is coördinator van Kif Kif en schreef o.a. N-VA | Analyse van een politieke ideologie (EPO, 2012) en De beschavingsmachine. Wij en de islam (EPO, 2009). Onder zijn redactie verscheen eerder Cultu(u)rENpolitiek, dat in 2008 de publieksprijs van boekhandel De Groene Waterman won. Samen met Jan Zienkowski was hij redacteur van het e-boek: “Het rijpen van de geesten” (Kif Kif).