Een filosofische analyse van de Egyptische opstanden
Analyse, Nieuws, Afrika -

Een filosofische analyse van de Egyptische opstanden

Arne Carpentier, laatstejaarsstudent moraalwetenschappen, schreef recent zijn thesis over de postrevolutionaire periode in Egypte. In februari 2013 voerde hij veldonderzoek uit in Caïro. DIt is zijn historisch-filisofosiche analyse van de gebeurtenissen in Egypte.

woensdag 21 augustus 2013 16:02
Spread the love

De politieke impasse waarin Egypte zich sinds het gedwongen aftreden van Mohamed Morsi bevindt, lijkt een dieptepunt te hebben bereikt. We krijgen berichten van gewelddadig uit elkaar gedreven betogingen, pro-Morsi demonstranten gewapend met vuurwapens, en de eenheid die tijdens de eerste 18 dagen van Tahrir de bewondering van de ganse wereld opwekte, is ver te zoeken. In deze wervelwind van geweld lijkt het misschien futiel om onze toevlucht te zoeken tot de filosofie, toch biedt het werk van Hannah Arendt mijns inziens een uitweg uit deze patstelling.

Arendt, Rousseau, en de algemene wil

Hannah Arendt toont in On Revolution (1963) aan hoe de ideeën van Rousseau de Franse Revolutie hebben beïnvloed, en hoe deze revolutie door dit gedachtegoed uitmondde in de Terreur van Robespierre. Deze jaren waren doordrenkt met een bloedige strijd om de invulling van de op Rousseau gebaseerde idee van een nationale wil, een strijd die zich nu opnieuw lijkt af te spelen op de straten van Egypte.

Volgens Arendt verving Rousseau het “klassieke idee van algemene instemming” met zijn ‘volonté générale’, de algemene wil. Algemene instemming houdt een mogelijkheid van verschillende opinies in. Bij de algemene wil is dat echter niet het geval. Terwijl instemming traditioneel voortvloeit uit dialoog en de accumulatie of verwerping van ideeën, is een dergelijke dialoog voor het construeren van Rousseau’s ‘algemene wil’ helemaal niet noodzakelijk. “De wil moet, als hij effectief wil functioneren, één en ondeelbaar zijn”.[1] Rousseau refereert dus naar de overbodigheid van onderlinge communicatie, die enkel bij een pluraliteit van opinies nodig is:

“Si, quand le peuple suffisamment informé délibère, les citoyens n’avaient aucune communication entre eux, du grand nombre de petites différences résulterait toujours la volonté générale, et la délibération serait toujours bonne.”[2]

[Als, wanneer het volk voldoende geïnformeerd is en nadenkt, de burgers geen enkele communicatie onderling zouden aangaan, dan zou het grote aantal kleine verschillen altijd resulteren in de algemene wil, en het nadenken zou altijd het goede beogen.]

Van groot gewicht is de voorwaarde van informatie die Rousseau aanhaalt. Dit soort informatie is evenwel niet beschikbaar. De idee van een objectieve algemene volkswil is een fictie, maar Rousseau komt tot een andere conclusie – hoewel hij het probleem van informatie wel erkent:

“De lui-même, le peuple veut toujours le bien, mais de lui-même, il ne le voit pas toujours. La volonté générale est toujours droite, mais, le jugement qui la guide n’est pas toujours éclairé. (…) Les particuliers voient le bien qu’ils rejettent; le public veut le bien qu’il ne voit pas, Tous ont également besoin de guides. Il faut obliger les uns à conformer leurs volontés à leur raison; il faut apprendre à l’autre à connaître ce qu’il veut. (…) Voilà d’où naît la nécessité d’un législateur.”[3]

[Uit hunzelf wil het volk altijd het goede, maar ziet het niet altijd. De algemene wil is altijd juist, maar het oordeel die haar leidt is niet steeds verlicht. (…) De particuliere mensen zien het goede dat ze verwerpen; de publieke mensen willen het goede dat ze niet zien. Allemaal hebben ze leiding nodig. We moeten de enen verplichten hun wil aan hun rede aan te passen; de andere moeten we leren kennen wat ze willen. (…) De noodzaak van een wetgever ontstaat.]

Rousseau’s oplossing voor dit probleem is een verlichte wetgever. Iemand die de algemene wil kent en kan uitvoeren. In postrevolutionair Frankrijk zou Robespierre deze taak op zich nemen, met alle dramatische gevolgen – samengebracht worden onder de term ‘de Terreur’ – van dien. Het is immers duidelijk dat elk individu en elke maatschappelijke groepering die zich verzet tegen het monopolie op de ‘algemene wil’ zijn plek binnen de postrevolutionaire maatschappij verliest en zal moeten trachten te overleven buiten de muren van de macht.

Arendt wijst erop dat deze algemene wil bij Rousseau wordt samengehouden door “de samenbindende kracht van de gemeenschappelijke nationale vijand”. Rousseau zocht naar een manier om deze vijand, die tot dan toe enkel een buitenlandse bedreiging kon zijn, te ontdekken in de binnenlandse politiek. “[A]ls oplossing voerde hij aan dat zo’n vijand in het innerlijk van elke burger aanwezig was, en bestond uit zijn persoonlijke wil en belang”.[4] In Egypte heeft deze nationale vijand een ander gezicht gekregen – dat van de Moslimbroeders.

De guillotine op Tahrir

De hele wereld vraagt zich af hoe de schijnbare eenheid van de 25 januari-revolutie zomaar kon omslaan in de gewelddadige machtsstrijd die nu de straten rood kleurt. Het probleem ligt hem in de fragiliteit van de eenheid die op Tahrir tot stand kwam. Aan de ene kant heeft een welbepaald nationalisme in 2011 geleid tot een relatief postideologische revolutie.

Gadelrab en Mason wijzen erop dat tijdens de 25 januari-revolutie de deelnemende jeugd een opmerkelijke onafhankelijkheid van iedere politieke partij aan de dag bracht. Hun ‘liefde voor Egypte en hun woede over de corruptie, de brutaliteit van de politie en de afwezigheid van democratische mechanismes’[5] brachten hun samen. Er was geen allesoverheersende ideologie, maar een politiek en ideologisch diverse multitude van individuen. Nationalisme – als het al zo kan genoemd worden – was iets wat de verschillende facties aan elkaar bond. Het verenigde hen tegen de gemeenschappelijke vijand die Mubarak heette.

Deze vaderlandsliefde heeft echter een keerzijde. Na de afzetting van Morsi is er een nieuw nationalistisch discours ontstaan, met een nieuwe gemeenschappelijke vijand – de Moslimbroeders. De militairen worden afgeschilderd als patriottisch, de Moslimbroeders als een gevaar voor de natie.[6] Deze gemeenschappelijke vijand is geen buitenlandse, maar een binnenlandse bedreiging.

Abdul Fattah Al-Sissi, de huidige opperbevelhebber van het Egyptische leger, omschreef de daden van het leger als “the will of the people”[7], wat gevaarlijk dicht in de buurt komt van Rousseaus volonté générale. In tegenstelling tot Rousseaus algemene wil draait het hier niet rond het verslaan van ieder persoonlijk belang, maar zowel het begrip ‘will of the people’ als de omschrijving van de bedreiging van de natiestaat zijn kneedbaar. De Moslimbroeders zijn de gemeenschappelijke vijand geworden. In het nieuwe nationalistische discours bedreigen zij de algemene wil.

Het gevaar van een Egyptische Terreur, met als doel het land te zuiveren van Morsi-aanhangers, is reëel. Moslimbroeders werden gearresteerd[8] en Al-Sissi vroeg de goedkeuring van het volk “to mandate the armed forces and police to crackdown on “violence and terrorism””.[9] [om het leger en de politie een mandaat te geven om hardhandig tegen dit “geweld en terrorisme” op te treden.] Deze ‘crackdown’ hebben we de laatste weken machteloos en vol ongeloof moeten aanschouwen.

Het streven naar een utopische postrevolutionaire samenleving die tegemoet komt aan een – door de nieuwe machtselite gepropagandeerde – “algemene wil”, zal altijd de noodzaak genereren om elke maatschappelijke kracht te vernietigen die deze homogene fictie bedreigt. Of zoals Arnon Grunberg het ooit verwoordde in een lezing aan de UGent: “De burger onderwerpt zich aan de institutie van de macht in ruil voor een gemeenschappelijk lot. Dit lot [Rousseau’s algemene wil] is de kern van utopisch denken. De macht zal allen bekampen die dit gemeenschappelijk lot bedreigen”.

De toekomst van Tahrir

Toen Hamid Dabashi in 2011 schreef dat de Arabische lente “on no fixed ideological formations[10]” rustte, en onder ‘ideological formations’ zowel islamisme als nationalisme rekende, dan kon hij dat doen zonder al te grote contradicties. Het nationalisme van de 25 januari-revolutie was geen zuivere ideologie. Het was een middel waardoor ieder persoon in zijn enkelvoudigheid kon toetreden tot de demonstraties. Het zorgde voor solidariteit in de betekenis die Arendt daaraan geeft. Het was een zeldzaam moment in de geschiedenis waarin een enorme groep individuen samenkwam met hetzelfde doel en zich dus kortstondig kon verenigen onder dezelfde vlag.

Toen dat doel bereikt was viel deze eenheid noodzakelijkerwijs opnieuw in facties uiteen en kwam een enorme maatschappelijke en ideologische pluraliteit aan het licht. Oneindige maatschappelijke spectra zwevend tussen nationalisme, islamisme, socialisme en liberalisme ontrafelden zich in het revolutionaire enthousiasme. Maar de nationalistische drang naar een consolidatie van de postrevolutionaire “algemene wil” heeft de deur voor deze pluraliteit gesloten. Dit zagen we zowel bij de Morsi regering – die ongelovigheid niet kon rijmen met de algemene wil – als bij de huidige militaire overheid – die de Moslimbroeders en hun politieke claim buiten de algemene wil plaatst. Ondertussen neemt de gruwel tegenover de vijanden van deze algemene wil enkel toe.

In het laatste hoofdstuk van On Revolution spreekt Hannah Arendt haar hoop uit voor het revolutionair project. Ze schetst de contouren van een alternatief, gebaseerd op politieke participatie en inclusiviteit. Het is een idee over een ruimte waar, net zoals op Tahrir, mensen, los van partijen en hun ideologische voorkeur, samenkomen om met elkaar te communiceren en deel te nemen aan de publieke zaak.

Tahrir was zo’n bottom-up georganiseerde politieke ruimte, een plaats waar iedereen met zijn eigen persoonlijke visie terecht kon om vrijuit de dialoog – en de strijd – aan te gaan. Deze al te letterlijke ruimte bezat echter geen duurzaamheid. Het alternatief van Arendt bestaat uit een systeem van volks- en buurtraden, die van onderuit werden opgebouwd, tot op steeds hogere niveaus.[11] Dit zijn echte politieke instituties, met duurzaamheid en daadkracht. Egypte heeft nood aan een dergelijke institutionalisering van Tahrir, waarbij de utopie van een algemeen en homogeen maatschappelijk lot wordt achtergelaten en gedecentraliseerd pluralisme structureel wordt omarmd.

Arne Carpentier

Laatstejaarsstudent moraalwetenschappen aan de Universiteit Gent, schreef recent zijn thesis over de postrevolutionaire periode in Egypte. In februari 2013 voerde hij veldonderzoek uit in Caïro.

Bibliografie

Abdellatif, R., & Bradley, M. (2013, juli 10). Egyptian Moves to Detain Brotherhood Leaders. Opgehaald van Wall Street Journal: http://online.wsj.com/article/SB10001424127887323740804578597321211486136.html

Ahram Online. (2013, juli 24). Egypt army chief calls on Egyptians to protest against ‘terrorism’. Opgehaald van Ahram Online: http://english.ahram.org.eg/News/77242.aspx

Arendt, H. (2009). Over Revolutie. (R. van Essen, Vert.) Amsterdam: Olympus (Amstel Uitgevers BV).

Dabashi, H. (2012). The Arab Spring: the End of Postcolonialism. London: Zed Books.

El Deeb, S., & Batrawy, A. (2013, juli 14). Gen. Abdel-Fattah El-Sissi, Egypt’s Defense Minister, Defends Ousting Morsi . Opgehaald van Huffington Post: http://www.huffingtonpost.com/2013/07/14/gen-abdel-fattah-el-sissi-defends-ousting-morsi_n_3594605.html

Gadelrab, S., & Mason, R. (2011). Inverting the Pyramid: the Challenges of Transitions from Pharaoh to People Power in Egypt. Middle East Studies , 6 (3).

Galal, O. (2013, juli 15). Resurgent Nationalism. Opgehaald van Jadaliyya: http://www.jadaliyya.com/pages/index/13001/resurgent-nationalism-

Rousseau, J.-J. (1962). Du Contrat Social ou Principes du droit politiques. Paris: Garnier.

[1] Arendt 2009

[2] Rousseau 1962

[3] Ibid.

[4] Zie Arendt 2009

[5] Gadelrab en Mason 2011

[6] Galal 2013

[7] El Deed en Batrawy 2013

[8] Abdelattif en Bradley 2013

[9] Ahram Online 2013

[10] Dabashi 2011

[11] Zie Arendt 2009

take down
the paywall
steun ons nu!