Bussemaker wil dat vrouwen financieel zelfstandiger worden. “Veel gehuwde, niet-werkende vrouwen lijken zich niet te realiseren dat, als het inkomen van hun man wegvalt, het gezin niets heeft om op terug te vallen.”
De minister wil vrouwen erop wijzen dat de overheid heel wat in hen investeert in het onderwijs. Als vrouwen die kennis vervolgens niet gebruiken in een baan, dan zouden ze zich daar ‘schuldig’ over moeten voelen, betoogt Bussemaker. Het is volgens haar ‘wezenlijk’ dat vrouwen erover nadenken hoe ze, als het moet, in hun eigen onderhoud kunnen voorzien.
De oplossing zit volgens Bussemaker vooral bij de vrouwen zelf. “Natuurlijk helpt het als kinderopvang goed geregeld is. Maar vrouwen moeten ook af van dat eeuwige schuldgevoel over hun gezin. Ze zouden zich eerder schuldig moeten voelen over het feit dat de overheid zoveel in ze heeft geïnvesteerd.”
De uitspraken en de nota van Bussemaker zijn olie op het vuur van het emancipatiedebat dat door de economische crisis met regelmaat weer oplaait. Om de haverklap dient er zich wel iemand aan die vrouwen vertelt wat ze moeten doen en laten en die hun individuele keuzes publiek veroordeelt. Bovendien gaat deze nota uit van een merkwaardige kijk op onderwijs als investering die moet renderen.
Het feminisme is een brede beweging, waarbinnen heel wat uiteenlopende visies en stromingen gedijen. Die diversiteit geeft aanleiding tot debat. Niets mis met wat constructief gedebatteer. Maar waar en wanneer precies gaat de discussie over in polarisering?
Is er niet iets fundamenteel mis met een bevoogdend discours dat vrouwen vertelt wat ze al dan niet moeten doen? En is het opportuun om over onderwijs te denken in termen van economisch rendement?
Arbeidsfeministen, deterministen en gelijkheidsfeministen
Laten we even ingaan op de eerste vraag: in hoeverre moet feminisme bepalen wat vrouwen al dan niet moeten doen of laten?
Het is helaas nog al te vaak bon ton om je als feminist laatdunkend uit te laten over de keuzes van andere vrouwen. Wie voltijds werkt, is een belabberde moeder. Wie deeltijds werkt een ambitieloos kneusje. Wie thuis voor de kinderen zorgt gewoon lui.
Moeders aan de haard ervaren aan den lijve dat de zorg voor een gezin niet enkel op weinig appreciatie kan rekenen, maar ronduit wordt verguisd.
Intussen eisen ook steeds meer vaders de nodige ruimte en tijd om zich met de opvoeding van hun kinderen bezig te houden en wordt van kinderen steeds meer ‘flexibiliteit’ gevraagd aangezien ouders niet langer meer beschikbaar zijn in de drukke uren voor en na school.
Er was een tijd dat vrouwen naar school mochten om daarna verplicht aan de haard te zitten. Nu moeten ze naar school en mogen ze niet meer aan de haard zitten. De bemoeizucht blijft hardnekkig overeind.
De arbeidsmarktfeministen zoals bovengenoemd minister, en in eigen land federaal minister van Werk Monica De Coninck (SP.A), vinden dat vrouwen massaal voltijds aan de slag moeten. Zij nemen het Amerikaanse model als ideaal, waarbij hoogopgeleide vrouwen ambitieuze en veeleisende functies bekleden en de huishoudelijke en zorgtaken uitbesteden aan lager opgeleide vrouwen.
Ze werpen op dat thuisblijfmoeders of deeltijds werkende moeders zich gedragen als ‘verwende prinsesjes’, niets bijdragen aan de samenleving en een verkeerd rolmodel bieden aan hun (en andermans) kinderen. Volgens hen moeten vrouwen ook stoppen met zeuren over de loodzware belasting die de combinatie arbeid/gezin betekent.
Lijnrecht daartegenover staan de deterministische stroming die vindt dat vrouwen en mannen nu eenmaal verschillend zijn en een andere rol dienen te spelen in het ouderschap. Vrouwen zijn bij uitstek beter in zorgen, mannen zijn anders en moeten dan ook niet aangezet worden om meer zorgtaken op te nemen.
Geen van beide stromingen gaan uit van het recht op vrije keuze, toch een fundamenteel recht en een van de kerngegevens van het hedendaags feminisme.
Waar het arbeidsfeminisme voorbij gaat aan het recht om geen professionele ambitie te koesteren en geen of slechts in beperkte mate betaald werk uit te voeren, daar gaan de deterministen voorbij aan de rol van cultuur in de ontwikkeling van genderidentiteit en aan het recht van elk individu om persoonlijke keuzes te maken los van zijn of haar sekse en de daarbij behorende cultureel bepaalde verwachtingen.
Beide gaan uit van het idee dat zij weten wat goed is voor ons allen, voor u en mij en alle anderen. Beide vertrekken vanuit een sterk oordelend standpunt waarbij de veroordeling nooit veraf is.
Een vrij recente stroming in het feminisme is die van de gelijkheid en het antineoliberalisme, waarbij men ervan uitgaat dat beide ouders zorg en arbeid evenwichtig verdelen en waarbij de overheid en de maatschappij voorziet in voldoende flexibele structuren die de combinatie voor beide ouders mogelijk moeten maken.
Verkorting van de arbeidsduur is een populaire verzuchting in gelijkheidsmiddens, evenals een reeks maatregelen zoals extra zorgverlof, ouderschapsverlof en een langer bevallingsverlof. Het viel binnen de verwachtingen dat deze stroming niet meteen hoog zou scoren in de populariteitspolls in tijden van economische crisis. De mantra van de noodzakelijke, zelfs urgente economische groei overstemt die van de nood aan meer tijd voor het opvoeden van kinderen, voor de zorg voor zieke ouders, meer tijd voor zelfontplooiïng, gemeenschapsdiensten en vrijwilligerswerk, …
De vraag die niet wordt gesteld, is pertinent en meerledig: wat zijn de noden van mensen, individuen – in elke levensfase – om een evenwichtig en bevredigend bestaan te leiden? Die noden staan niet noodzakelijk in rechtstreeks verband met hun geslacht en worden bepaald door een complex geheel van factoren.
Dat zou de kernvraag moeten zijn van elk maatschappelijk debat, feministisch of niet, en niet of deze of gene keuze al dan niet bevorderlijk is voor de economie en het voor het BBP van een land.
Welk doel dient ons onderwijs?
Een tweede vraag, niet minder relevant is ‘waartoe dient onderwijs?’ Als een vrouw gaat studeren en later beslist om geen betaalde baan buitenshuis uit te oefenen, dan hebben haar studies nog steeds bijgedragen aan haar individuele vorming, en heeft vorming op die manier ook een invloed op haar kinderen, haar familie en haar omgeving.
Eisen dat vrouwen hun studie terugbetalen wanneer ze ervoor kiezen er niets professioneels mee te doen, is bedenkelijk en zelfs absurd in het licht van de wetenschap dat een overgroot deel van de studenten ofwel niet afstudeert, ofwel een professionele keuze maakt die geen logisch vervolg is op de studie die hij of zij genoot. Willen we alle studenten die een aantal jaar kostbare studies vergooiden de kostprijs van die studies laten terugbetalen?
De – vrij nieuwe – visie op onderwijs als een middel om de economie te versterken, vindt heel wat bijval binnen de Europese Commissie, die al jaren zwaar lobbyt om het Europese onderwijs te hervormen in het kader van de noden van de economie.
Mensen moeten leren met het oog op de structuur van de arbeidsmarkt, en meer in het bijzonder om de ‘participatiegraad’ te verhogen. Participeren staat hier synoniem voor werken, voor wie dit niet zo begrepen had.
Werken wordt dus duidelijk afgebakend als economisch renderend werk. Werken is dus niet je kinderen opvoeden, je zieke ouders verzorgen, de ouderraad van de school voorzitten, palliatieve zorg verlenen als vrijwilliger, de tuin van je bejaarde buurvrouw onderhouden, de kinderen van je kinderen opvangen. Werk is een officiële en betaalde activiteit en ons onderwijs moet mensen opleiden voor dit soort werk.
Diploma’s zijn dus niet langer een instrument om mensen optimaal te ontwikkelen en hen de kans te bieden zichzelf te ontplooien, maar moeten enkel nog werkgevers en de economie dienen.
Een twijfelachtige claim, aangezien het onderwijs niet in handen is van de economie, noch van eender welke werkgever, maar in handen van de overheid en van burgers, van de maatschappij in haar geheel, en dus ook die maatschappij en al haar leden moet dienen. Een dergelijke enge kijk op mensen die hen definitieert als arbeidskrachten gaat voorbij aan alle andere facetten van het mens-zijn en is daarom zorgwekkend.
Huismoeders en armoede
Uiteraard is het jammer dat vrouwen in armoede vervallen wanneer hun man de benen neemt nadat ze ooit samen als ouderpaar beslisten dat moeder thuis voor de kinderen zou zorgen of deeltijds zou gaan werken.
Om die nadelige consequenties te vermijden, zijn er wel degelijk een aantal mogelijkheden, zoals daar zijn: onderzoeken waarom mensen de nood voelen om deze keuze te maken, de keuze erkennen als legitiem, en de achterliggende redenen die hen tot deze keuze brengt remediëren waar mogelijk en wenselijk.
Wie als man ooit ouderschapsverlof aanvroeg, weet dat heel wat werkgevers daar maar al te vaak lacherig of ronduit vervelend over doen. Zolang we vaders niet actief aanmoedigen om hun part van de zorg op te nemen, zullen vrouwen zich genoodzaakt zien om dan maar zelf hun prioriteiten te rangschikken.
Het is absurd om onafhankelijkheid enkel in economische termen te definiëren, terwijl gezinsleden allemaal van elkaar afhankelijk zijn, op veel verschillende manieren en in heel wat diverse constellaties. Je zal maar een voltijds werkende vader zijn van 3 kinderen en je vrouw besluit jullie te verlaten. Ouders zijn afhankelijk van elkaar aangezien ze niet zonder mekaars steun en inbreng kunnen. Of die inbreng nu financieel is of praktisch zou weinig terzake mogen doen. Een gezin gedijt niet enkel op basis van inkomsten, maar heeft ook degelijke zorg, betrokkenheid, schone kleren, evenwichtige maaltijden en affectie nodig, om maar een aantal factoren te noemen.
Als ministers zich werkelijk zorgen maken over de economische situatie van thuisblijfmoeders, die verarmd achterblijven, dan lijkt het verstandig om eens de mogelijkheid te onderzoeken om het betreffende inkomen aan beide partners toe te kennen evenals de bijbehorende sociale rechten. Maar om dat soort egaliserende maatregelen zit de economie duidelijk niet verlegen.
Welzijn of groei
Verder is het absurd om te eisen dat ouders voltijds werken, maar de combinatie met de betrokken zorg voor kinderen intussen te belemmeren door onvoldoende en kwalitatief matige kinderopvang, veel te lange werkdagen en een weinig flexibel verlofstelsel.
Zolang mensen hun kinderen belangrijker vinden dan hun werk – en laten we hopen dat dat nog lang zo blijft – zullen zij keuzes maken die hun gezin, en in het bijzonder de kwetsbaarste leden van dat gezin, niet al te zwaar belasten, of de economische groei daar nu bij gebaat is of niet.
Het is al even absurd om vrouwen te verwijten dat ze niet voltijds werken, maar niet in acht te nemen dat zij instaan voor het leeuwenaandeel van het vrijwilligerswerk in dit land. Vrijwilligerswerk dat van onschatbare waarde is voor de leefbaarheid van een samenleving.
Het is absurd om kinderen opvoeden niet als werk te beschouwen tot het kinderen van een ander, meestal welgestelder persoon betreft en betaald wordt.
Tot slot is het absurd om hardnekkig te blijven geloven dat mensen gebaat zijn bij een samenleving die alles in termen van rendement ziet en voorbijgaat aan het welzijn van de individuen die haar vormgeven.