Kid draait rond de aanpassingsproblemen van twee jongeren – Kid en zijn oudere broer Billy – die hun moeder verliezen en bij oom en tante gaan wonen. Hun onzekerheid weerspiegelt Trochs twijfels, ondanks de lof voor Een ander zijn geluk en Unspoken. Die verdampten pas toen haar scenario in Rotterdam de Eurimages Co-Production Development Award won.
Hoe belangrijk was de prijs die je won tijdens het 40ste Filmfestival van Rotterdam voor dit project?
“Financieel was die beloning interessant maar het zorgde ook voor een zeker prestige waardoor mensen makkelijker in het project stapten. Voor mij persoonlijk was die bekroning ook belangrijk. Niet zozeer voor mijn scenario, want dat was af. Maar wel omdat het me aanspoorde om te blijven strijden, om te blijven doen wat ik doe omdat dat niet altijd evident is. Elke regisseur heeft wel eens bevestiging nodig en ik had er op dat moment heel sterk nood aan dat iemand zei ‘geloof er maar in’. Die som geld was voor mezelf de grootste stimulans om er in te vliegen. En zo’n Eurimages Co-Production Development Award – ‘meest beloftevolle project’ – helpt natuurlijk ook om een opdracht rond te krijgen. Naast de 30.000 euro die verbonden was met de prijs kregen we tevens ander geld van Eurimages, waarschijnlijk ook wel dankzij de onderscheiding.”
Hoe kwam je eigenlijk op het idee voor Kid?
“Het is ver teruggaan in mijn hoofd om te zien hoe het begonnen is en zo eenduidig is het allemaal niet. Maar ik weet wel dat ik me op een gegeven moment realiseerde dat er altijd kinderen mijn films bijwoonden, dat die altijd heel erg op de achtergrond zaten maar steeds een soort spilfiguur waren en mijn volwassen personages een extra dimensie of zelfs een bestaansreden gaven.”
Ze fungeerden een beetje als spiegel.
“Ja, in Een ander zijn geluk de neutrale spiegel waardoor de handelingen van volwassenen confronterender of absurder worden. Bij Unspoken iets meer letterlijk doordat er een kind vermist is. Het was voor altijd de drive om iets over die volwassenen te vertellen. Johanna ter Steege heeft over Een ander zijn geluk eens gezegd ‘het is een film over kinderen’. Je kan dat letterlijk nemen want er is een kindje dood natuurlijk. Ik vond dat eigenlijk frappant want heel die film wordt gedragen door volwassenen. Maar ik realiseerde me dat wanneer ik een volwassen personage teken de kinderwereld er automatisch bijkomt. Heel subtiel of heel erg op de achtergrond maar wel altijd aanwezig. Ik dacht ‘moet ik dan eens niet iets vertellen over kinderen?’
Dat besef sloot eigenlijk aan bij mijn manier van vertellen die heel indirect is; in de zin dat ik vaak situaties niet letterlijk vertel, dat ik vaak te laat in scènes kom, dat dingen vaak niet uitgesproken worden. Dat was iets dat ik heel goed kon koppelen met de kinderwereld, vooral in relatie met volwassenen waar kinderen vaak uitgesloten worden uit conversaties en er vaak niet bijhoren, iets niet snappen noch uitgelegd krijgen. Ik zeg niet dat dit het enige was, maar het was toch een belangrijke reden om echt iets over kinderen te maken.”
En om een stap verder te zetten: dit is niet zomaar een film over kinderen maar een film gezien door de ogen van kinderen.
“Het is een vertelvorm die me erg aansprak omdat het tegelijk een heel grote vrijheid gaf – ook al vormt het een heel grote beperking – om te spelen met wat ik weet en niet weet, met wat een kijker mag weten. Het geeft me de kans een spanning op te bouwen doordat je als volwassen kijker dingen kan begrijpen die de kinderen misschien niet begrijpen, die ze misschien horen maar waar ze niet op letten. Ook al is niet alles letterlijk bekeken door de ogen van kinderen, er is ook geen privémoment van de volwassenen.”
Dat is heel duidelijk wanneer het kindje wegrijdt met de papa en de camera bij de voor hun woning staande oom en tante blijft. Waar er in andere films gefocust zou worden op de reactie van die volwassenen, maar hier gebeurt dit niet. Waarschijnlijk omdat het iets is wat het kind niet ziet of weet.
“Ik moet toegeven dat het daar soms moeilijk werd en iets van een stijloefening kreeg. Net iets waar ik allergisch aan ben. Het was mijn monteur (en vriend) Nico Leunen die me erop wees telkens ik dreigde in de fout te gaan. Niet dat hij houdt van strikte regels maar het is wel zo dat wanneer je een keer afwijkt het moeilijk wordt om later te zeggen ‘dit mag je niet zien’. Om terug te komen op die oom en tante, dat beeld is natuurlijk ook gelinkt aan mijn manier van vertellen. Dat zij er zo blijven staan zegt voor mij ook al iets over hen en hun reactie, het is duidelijk dat ze niet meteen beginnen feesten.
Maar het is effectief een feit dat wanneer ik daar iets had gedaan waar de kijker iets aan had, ik eigenlijk het concept zou verraden. Dat was echt een oefening want ik ben geconfronteerd met “kill your darlings” toestanden waar ik hard moest zijn omdat het anders niet klopte. Want wanneer je het systeem verraadt kom je tot willekeur. Ik ben allergisch aan het dogma-idee ‘dat mag en dat mag niet’ omdat je voorbij gaat aan de artistieke vrijheid maar hier was de keuze simpel: ofwel doe je het ofwel doe je het niet.”
Het moet voor een kijker ook gevoelsmatig kloppen, je mag als kijker niet plots de indruk krijgen dat je naar een andere film zit te kijken.
“Plus, je kan je als toeschouwer de vraag stellen, als ik nu de informatie krijg, waarom mocht ik die dan niet hebben? Omdat ze het niet wisten? Omdat ze het niet verteld kregen? En nu mag ik dit wel weten. Het was een beperking die me ook een relax gevoel gaf. Wat de kinderen zouden kunnen weten, dat weten wij. We hebben tijdens de opnamen drie fouten daartegen gemaakt en die zijn er dan ook uitgevlogen. Ik wist dat eigenlijk al op de set maar het was toen moeilijk om het toch niet te draaien. Om eerlijk te zijn had ik het concept nog niet zo in de vingers toen ik aan het schrijven was. Het was Nico die me bij het lezen zei dat er teveel willekeur in zat. Soms mag je dingen weten en soms niet. Ik weet dat er zelfs een discussie is geweest waar ik zei “maar ik ben de regisseur en ik beslis”.
Pas na een tijdje ben ik gaan beseffen dat hij gelijk had en dat ik tijdens een film geen hele ommezwaai kan maken. Het drong tot me door dat ik moest kiezen. Ofwel gaan voor een klassieke manier van vertellen en dan beslis je als regisseur alles, ofwel ga je consequent voor het concept van de kinderen en volg je ook die logica. Toch stelde ik op de set nog vast dat er dingen niet klopten, dat kinderen in een andere kamer moesten zijn of zo. Zo waren er twee, drie scènes die ik toch gedraaid heb omdat ik er wat verliefd op was. In de montage waren ze ook mooi maar het werd toch duidelijk dat het niet klopte. Het waren dingen die ik er bewust in liet omdat ik het toen nog niet aankon om ze te schrappen. Bovendien vielen we soms wat in herhaling, zo van: dan staat hij daar en hoort hij dat, en dan staat hij weer hier en hoort hij nog iets,… Je kunt alles oplossen door te zeggen dat hij iedereen afluistert maar dat is niet bepaald ideaal.”
Je mag ook niet te veel de nadruk leggen op hoe de informatie ingewonnen wordt…
“…want dan wordt uw truc ook heel doorzichtig.”
“Wat gebeurt er toch allemaal” zegt Kid op een bepaald moment. De kinderen kunnen de wereld en de gebeurtenissen niet goed begrijpen.
“Kid en Billy zijn heel verschillend. Maar hun gevoel, hun verdriet, of hun gemis, is even groot. Het is alleen zo dat Billy, die op zich al meer streberig is, beslist heeft er het beste van te gaan maken omdat het geen zin heeft om zich kapot te laten maken. Terwijl Kid zegt ‘ik kan niet doen alsof het er niet is’. Kid gaat over de liefde van de kinderen voor hun moeder. En over de zoektocht naar, als mama er niet meer is, kan iemand dat ooit vervangen? Het antwoord is nee, die echte liefde voor je moeder ga je nooit bij iemand anders kunnen vinden, wat niet wil zeggen dat je nooit meer gelukkig kan zijn. De kinderen kunnen dit niet zo verwoorden maar ze worstelen met deze emoties. Emoties die Billy verdringt omdat hij zo hard zijn best wil doen bij zijn tante en nonkel, zo hard goed wil zijn en doen.”
Billy wil ook sneller volwassenen zijn.
“Ja, en Kid denkt daar, ook al omdat hij jonger is, minder over na. Het is een gevoel dat hij niet wil wegmanipuleren want het is overheersend. Niet dat hij dat beseft want ik denk dat kinderen heel veel gevoelens niet kunnen verwoorden, ze voelen verdriet heel intens maar kunnen het moeilijk verklaren. Op die manier worstelt Kid met een gevoel van verraad. Wanneer hij zich zou kunnen settelen bij zijn tante en oom, wanneer hij terug contact zou hebben met zijn vader, dan zou hij het gevoel krijgen zijn moeder te verraden. Dat was belangrijk, los van het feit dat Kid zelfs niet weet wat het woord verraad is.”
Dat zit ook in de gewone dagelijkse scènes, zoals het bad. Eerst verzet hij zich wanneer zijn moeder hem wast maar wanneer zijn tante dat doet strubbelt hij niet tegen, ook al voel je dat hij het niet wil. Maar hij beseft dat hij niet kan weigeren.
“Het zijn ook dingen die ik van mezelf herken. Je hebt dingen die je graag hebt en dingen die je niet graag hebt en bij mensen waarbij je je goed voelt durf je dat zeggen. In plaatsen en situaties die vreemd zijn durf je dat ook niet zo. Er is hier niet echt ruimte om te zeggen ‘ik heb niet graag dat je dat doet’. Wat ik absoluut niet wou doen is vervallen in de tegenstelling tussen een warme thuis en de koele opvangomgeving, het contrast tussen de gezellige thuisomgeving waar alles mag en de kille omgeving maar niets mag. Ik wou me ook niet laten verleiden tot een sprookje of de typische kinderfilmclichés maar ik zocht wel extra elementen die aangaven dat het daar niet ok was. Want het is niet omdat het bij uw mama niet supergezellig is dat ze niet voor hun moeder zullen kiezen. Kinderen kunnen veel verdragen van hun moeder. Het is niet omdat een kind geen fijne thuis heeft dat hij persé ergens anders wil gaan wonen.”
Het is ook niet toevallig dat kinderen zich op school of in de crèche goed gedragen terwijl ze het thuis wel eens kunnen uithangen.
“Maar ik vind dat ook herkenbaar voor mezelf als volwassene. Ik merk dat ik me vaak het lastigste gedraag bij mensen die ik graag zie. Bij mensen die ik niet goed ken ben ik beleefder. Mensen die volledig vrij zijn zullen waarschijnlijk overal doen waar ze goesting in hebben.”
Het verschil met kinderen is dat we als volwassene wel weten dat we zo mensen soms kwetsen.
“Dat is zo de combinatie in het tweede deel, Maria die geen warmte geeft, die wel haar best doet maar niet weet hoe ze het moet aanpakken, en Kid die niet de klik in zijn hoofd gemaakt heeft dat hij haar niet kan blijven negeren. Een volwassene of Billy zou sneller iets teruggeven terwijl Kid heel rechtlijnig heeft beslist ‘ik wil hier niet zijn, dit is niet mijn leven’. Of hij het bewust doet weet ik zelfs niet.”
In het begin van de film zitten nog een aantal semi-grappige scènes maar de toon wordt snel donkerder. Is dat iets dat je bewust hebt gedaan?
“Misschien had ik eerst nog meer de intentie om in het begin een soort van lichtheid te steken. We hebben de film chronologisch gedraaid en het was ook een manier voor de jonge acteurs om in de film te komen. Maar ik wou absoluut dat Kid een soort dégradé had. Er zit in het tweede deel een lichter moment en dan zijn het de andere kinderen die onnozel doen, maar toch wou ik ook aangeven dat in welke situatie een kind ook zit, er blijft altijd een soort naïviteit, spontaniteit die je bij volwassenen veel sneller kapot krijgt.
Dat zit ook in het eerste deel, de momenten die illustreren dat een kind heel soepel is in zijn emoties. Hun verdriet mag dan immens zijn, als ze buiten komen en ze krijgen een snoepje en iemand vertelt een grapje, dan kunnen ze er op dat moment nog mee lachen. Los van het feit dat ze thuis komen en terug in ellende terecht komen. Ik denk dat wij volwassenen zo’n dingen veel meer meenemen. Het interesseerde me om heel erg na te denken over de rekbaarheid van een kind.
Hoelang kan een kind kind blijven spelen en lachen en wanneer stopt dat echt? Dat wou ik er insteken maar voor mij is dat een eeuwig ding – en ik zal daar nog heel veel films over maken – die balans tussen het drama dat ik altijd vertel en het lichtere, humoristische dat ik er wil insteken. Ik ben daar heel voorzichtig in want er zijn mensen die bijna kwaad worden als ik spreek over humor wanneer ik het over mijn films heb. Ik heb het gewoon over de momenten waarin een soort absurditeit naar boven komt.”
Je hebt eerder een somber en pessimistisch imago.
“Voilà, ik kan niet ontkennen dat mijn films donker zijn maar daardoor vergeten mensen soms dat er ook humor inzit, al gaat het maar om drie scènes. Unspoken had dat weinig maar Een ander zijn geluk veel meer; scènes die je deden glimlachen maar die je tegelijk ongemakkelijk maakten omdat je dacht ‘dit is heel erg, ik mag hier toch niet zitten mee lachen want die mensen hun kind is dood’. Ik speel daar wel graag mee, niet om het publiek te pesten maar omdat het voor mij inherent is aan het echte leven, ik ben niet zo afgebakend, het is niet omdat er iets ergs gebeurt dat er niets grappigs meer gebeurt. Alleen is het anders en is het niet meer zo grappig.”
Een ander element dat terugkeert zijn de communicatieproblemen.
“Dat zit onbewust in mij. Wanneer iets niet echt uitgesproken moet worden zal ik het ook niet doen, ik apprecieer meer mensen die moeilijk communiceren dan mensen die vlot praten. En emoties uit ik moeizaam. Op een bepaald moment heb ik beseft dat ik wel vlot wou kunnen praten en mijn emoties uiten omdat ik dat kopieerde uit films. Als tegenreactie voelde ik me daardoor aangetrokken door films, zoals die van Robert Bresson (Pickpocket, L’argent), die het compleet tegenovergestelde deden. En wanneer ik schrijf ben ik altijd meer uitgedaagd door wat niet gezegd wordt dan door wat wel gezegd wordt. Of door over uitspraken die flauwekul lijken maar meer over het personage zeggen dan een resem vlotte dialogen. Ik zeg niet dat al mijn films altijd zo zullen zijn, maar dat is iets dat ik nu zo voel.”
Je draaide de film in een vertrouwde omgeving.
“In tegenstelling tot wat soms gezegd wordt, ben ik niet in de Kempen opgegroeid. Mijn oma woont daar en ik heb er een stuk van mijn zomervakanties doorgebracht. Al die locaties kende ik wel. En er is ook een gevoel mee verbonden. Niet altijd een positief gevoel. Waarom weet ik niet goed. Misschien omdat ik me daar soms eenzaam, unheimlich heb gevoeld. Maar voor mij was dat het buitenland. Ik kwam van Londerzeel, ook een dorp maar dat lag tegen Brussel en mijn ouders baatten een kino uit. Wanneer ik daar kwam belandde ik echt in een andere wereld.
Het is pas op latere leeftijd dat ik begon te denken ‘eigenlijk zat daar zoveel in en was dat zo speciaal’. Terwijl ik mij als kind zo eenzaam kon voelen ook al was ik omringd door heel lieve mensen. De hele sfeer van de Kempen was mij soms zo vreemd. Pas nu dringt de charme daarvan tot me door. Het is eigenlijk goed voor de film dat ik er niet opgegroeid ben want dan ken je dat te goed. Maar nu lijkt dat zo vreemd: die stilte die er hangt, mensen die er elke zondag hun auto kuisen, dingen die ik niet gewend was en die ik nu koester terwijl ik ze vroeger irritant vond.”
De natuur is mooi maar dubbel, je hebt ruimte maar ook eenzaamheid.
“Ik herinner me de zandgronden en mijn oma op een klapstoel terwijl ik uren met een schop in de grond zat te woelen. Wat betreft de natuur wist ik exact waar ik ging filmen, ook al was ik daar misschien 15 jaar niet meer geweest. Die boerderij van een zus van mijn oma, de boerderij waar ik een kalfje heb zien geboren worden, allemaal flarden op zich die voor iemand anders totaal oninteressant zijn, dat zijn mijn herinneringen. Ik heb lang gezegd, ik wil gewoon op het platteland wonen en de Kempen ken ik, maar nu besef ik toch dat er iets specifiek aan die streek is dat ik wel wou vertellen. Niet iets dat ik kan benoemen hoor. Ik heb het ook niet uitgebuit, ze spreken geen dialect en ik heb het niet over de klompenmakerij van Veerle-Laakdal…”
…maar de geslotenheid zit er wel in.
“Ja, ze horen dat niet graag. Wanneer ik zeg dat ik me soms unheimlich voelde is dat ik wel merkte dat die mensen heel veel liefde hebben voor hun kleinkinderen, maar dat dit niet belette dat ze stroef bleven. Ik had daar nog niet over nagedacht maar dat komt me heel goed uit omdat ik nooit iemand ben van ‘hoi, hallo, knuffel, kusjes’. Daarom wou ik daar waarschijnlijk ook zo graag filmen. Die huizen, dat nette, dat onpersoonlijke bijna,…”
… en dan voeg je daar ook nog sacrale muziek aan toe.
“Er zijn twee dingen. Er is het vrouwenkoor dat gelinkt is met mijn oma. Zij was gelovig en ik moest met haar naar de kerk. Gelukkig want wij deden dat thuis niet. Mijn herinneringen aan de kerk, dat koor en dat zingen komt daar vandaan. Anderzijds vond ik het ook zo interessant omdat me dat zo a-filmisch leek. Ik vind dat heel mooi en emotioneel, wanneer ik koormuziek hoor krijg ik een krop in de keel. Ik vrees dat dat ook te maken heeft met het feit dat de enige keer dat ik in een kerk kom begrafenissen zijn. Dat mannenkoor vond ik moeilijk want dat stond een beetje los van de film. Nico had dat gehoord en hij spoorde me aan er iets mee te doen. Het benadrukt ook het serene en hermetische van die plek.
Anderzijds was het ook Russisch en dat leek me wat vreemd. Ik heb daar heel lang mee geworsteld. Ik denk heel goed na over wat cinema is en wat ik wil doen met mijn muziek maar anderzijds is het nog altijd iets heel intuïtief. Ik heb die mensen opgezocht, dat zijn vier Aalstenaars en wat er nu inzit is ‘Onze Vader’ en nog een kerklied. Ik was bang wanneer het echt een ander verhaal zou worden, ook al verstaan de meeste mensen geen Russisch, het niet zou passen. Maar ik vind dat het de film verheft, opheft. Wat goed is want het is allemaal nogal hard en afstandelijk gefilmd en de sacrale muziek zorgt niet voor verlichting maar voor een adempauze.”
Het verlengt de film omdat het je laat drijven op de gevoelens…
“…en mijn scenario’s zijn sowieso emotie-gedreven dan plot-gedreven. Ik geloof ook heel erg in de kracht van een emotie en minder in het structurele maar dat belet niet dat ik heel cerebraal bezig ben met film, dat ik nuchter over emoties nadenk en niet op zoek ben naar tearjerker effecten.”
Je hebt al gezegd dat je cinema als kunstvorm wil onderzoeken, verruimen en zelfs opnieuw uitvinden. Wat bedoel je daarmee?
“Dat is een beetje delicaat, want opnieuw uitvinden: ik vind dus niets opnieuw uit! Ik kijk heel veel films, lees veel boeken en ben geïnspireerd door veel dingen. Wat ik daar mee bedoel is dat ik niet wil meevaren op iets dat makkelijk is, dat evident is, maar dat ik met mijn verhaal wil onderzoeken zowel qua muziek, qua beeld, qua manier van vertellen. Ik wil mij loskoppelen van wat gangbaar is, van wat mensen graag willen zien, om me te richten op wat ik zelf wil vertellen, wat in mijn film iets extra’s kan geven aan cinema. Het is zo dat ik me wil loskoppelen van verwachtingspatronen en een zekere conditionering. Cinema is een kunstvorm waardoor ik me niet hoef te houden aan bepaalde conventies. Ik zou heel graag films maken waar 500.000 man naar komt kijken. Maar wanneer ik daarvoor een compromis moet sluiten, dan liever niet.”
De film Kid van Fien Troch is nu uit op dvd.