(campagnebeeld, Ghentrepreneur 2013)
Opinie, Nieuws, Samenleving, België, Ugent, Ondernemen, Universiteiten, Rectorverkiezingen, 1 mei-oproep -

“De universiteit is dood! Lang leve de universiteit!”

Ziedaar de veelzeggende titel van het mediagenieke debat dat op 25 april aan de UGent in volle rectorverkiezingen plaatsvond. Dit debat focuste op de vraag hoe de universiteit onze welvaart kan redden. Vooruitlopend op het antwoord ruilde de UGent haar baseline ‘Durf denken’ alvast in voor ‘Durf ondernemen’.

dinsdag 30 april 2013 16:20
Spread the love

Logisch, want eigenlijk wou de UGent met dit debat haar project van de ‘student-ondernemer’ promoten dat startende innovators in allerlei faciliteiten voorziet. Het spreekwoordelijke kneepje in de wang, zeg maar, voor de student die bewijst dat innoveren niet noodzakelijk iets voor nerds is.

Niet het onderwerp, maar de benadering van dit project is bijzonder problematisch. Om dat uit te leggen is het belangrijk om dit debat, ondanks de jolige en schijnbaar onschuldige sfeer ervan, heel serieus te nemen. Men vertrekt vanuit het probleem dat innovatie en ontwikkeling aan de universiteit te weinig zou kunnen doorstromen naar ondernemerschap. Daarmee stoten we op een breed, wispelturig verhaal, maar we kunnen het er alvast over eens zijn dat dit debat de relatie privaat/publiek ter discussie stelt.

Dat is vanzelfsprekend cruciaal. Maar deoplossing die men voor het geopperde probleem promoot, is meer dan een gemiste kans: het gevoerde discours past als gegoten in een stereotiep, achterhaald wereldbeeld dat onze maatschappij recht de afgrond inrijdt. Eerst leg ik uit waarom de gepromote oplossing een gemiste kans is, daarna volgt een analyse van het misleidende discours.

Intellectuele ‘eigendom’

Het marktconform denken beschouwt universiteiten als concurrerende bedrijven die opereren binnen een kennisindustrie, deels gericht op een studentenmarkt. In tijden van crisis zou het vervolgens ongepast zijn dat ‘nuttige’ kennis afgeschermd wordt binnen ‘de ivoren toren’.

Om de dramatiek daarvan wat op te poken, beweert men bijvoorbeeld dat kennis tegenwoordig een ‘halfwaardetijd’ heeft van 3 tot 7 jaar (de debatopener sprak zelfs van 2 jaar, er is immers haast bij, alsof we met iets radioactiefs te maken zouden hebben). Geen ondernemerschap toelaten of aanmoedigen zou daarom onverantwoorde ‘verspilling’ zijn.

Of dat verspilling is, hangt natuurlijk af van wat men onder de taken van het hoger onderwijs begrijpt. Die halfwaardetijd klopt alvast niet voor heel wat wetenschappelijke kennis, om over de letteren nog te zwijgen. En als dat voor veel academische kennisproductie toch klopt, dan zegt dat vooral veel over de kwaliteit ervan en is het niet overbodig eens na te denken over wat voor kennis men in tijden van meritocratische academitis de voorrang wil geven. Maar dit terzijde.

De klacht is duidelijk: de universiteit zou zijn ‘intellectuele eigendom’ niet ten gelde maken. Laten we de vraag over de rol van een universiteit even onbehandeld laten om tot de impasse in deze discussie te komen. Het zal wel kloppen dat de universiteit heel wat innovatie en ontwikkeling genereert die het onvoldoende benut, althans vanuit een niet-academisch oogpunt bekeken. Maar de redenen daarvoor hebben veel, zoniet alles, te maken met het feit dat men een helaas algemeen gangbare tendens ‘collectiveren van de schuld, privatiseren van de winst’ tracht in te perken.

Als men kennis als ‘eigendom’ opvat, dan is de academische O&O (Onderzoek en Ontwikkeling) duidelijk publiek bezit. Het is bijgevolg uiteraard onaanvaardbaar als profs dit privaat te willen vermarkten, zeker als dat binnen hun betaalde opdracht gebeurt, ook al creëren die spin-offs jobs en betaalt men wel belastingen.

“Verantwoordelijkheid opnemen”, zoals dat dan heet, als goedkoop eufemisme voor ‘zakken vullen’. Voor dergelijke fraude verdween er overigens al een UGent prof in de gevangenis.

Waar de universiteit dus, namens de maatschappij, een publiek debat over zou moeten voeren, is net die verhouding privaat/publiek. Nu gaat men er al ten onrechte vanuit dat privaat-publieke samenwerking (PPS) de enige oplossing is en dat er bijgevolg nagedacht moet worden over hoe dat concreet uitgerold wordt.

Anders gezegd, het debat dient een stap terug te zetten, als het tenminste méér wil zijn dan wat Voka-propaganda. Het zou moeten gaan over de vraag hoe men initiatief en ondernemingszin kan stimuleren door en voor de maatschappij, binnen een publiek kader. Het is toch gewoon absurd dat men meteen aan privatisering denkt – Pavlovreflex – zodra er zich een nieuwe ontwikkeling of opportuniteit aanbiedt?

De ik-ondernemer als gratuite passe partout

Als de universiteit naast educatie dan toch moet inzetten op O&O, waarom kan men jong talent dan niet motiveren om dat binnen de ‘infrastructuur’ van de gemeenschap zelf te doen? Een alternatief voor PPS wordt gek genoeg niet overwogen, terwijl het toch logisch is dat men ondernemende studenten kansen kan en moet bieden, zonder dat die daartoe persoonlijk grote financiële risico’s moeten nemen?

Zonder nachtmerries over een eventueel failliet? Zonder noodgedwongen commercieel te moeten denken en dus zonder met elkaar binnen een gehaaide markt de concurrentie te moeten aangaan?

Door jongeren zo te conditioneren, wordt die totale oorlog van allen tegen allen die de mythe van de vrije markt is, meteen ook de toekomst die hen, en bijgevolg ons allemaal, als een zelfvervullende profetie te wachten staat. Ook de hogere doelmatigheid ligt dan al meteen vast: groeien, nieuwe pistes opstarten, naar de beurs stappen …  

Maar als belezen academici en wijze politici iets uit de miserie van de politiek van ‘de Derde Weg’, het postpolitieke PPS-management dus, zouden geleerd moeten hebben, dan is het toch dat dit systematisch op groteske fiasco’s uitdraait?

Anders gezegd, het kan toch niet zijn dat men na al het nefaste wanbeleid inzake spoorwegen, energiesector, banken, etc. nu ook het onderwijs op dezelfde manier gaat ruineren? Groot-Brittannië en de VS zijn Vlaanderen in dit opzicht trouwens een leerrijke stap voor: men kan daar nu accuraat vaststellen hoe de liberalisering van het onderwijs compleet uit de hand loopt.

Veel studenten die er met een veel te duur betaald diploma afzwaaien, slagen er, door hun topzware rugzak aan af te betalen studieleningen, zelfs niet meer in om op hun eigen benen te staan. Om daar iets van het leven te maken, kan men maar beter aan zelfstudie doen. Wie desondanks toch blijft volharden dat de markt de Messias is, begeeft zich op het domein van de economische godsdienstwetenschappen: gemoraliseer, mirakelleer en liturgiestudie.

De rigide PPS-logica lijkt zo dominant dat men zelfs aan de universiteit – waar ook in dit debat ‘kritisch denken’ uiteindelijk surrealistisch genoeg als de hoogste waarde werd vermeld – niet meer over alternatieven kan nadenken. En de beste manier om mensen het geloof in een alternatief te doen vergeten is ze te isoleren, te verdelen en tegen elkaar op te zetten.

En dat is nu net wat het rolmodel van de student-ondernemer doet: iedereen moet ik-ondernemer zijn. Dat is de veelgeprezen passe partout-oplossing. De gelauwerde ‘durfstudent’ moet in termen van businessplannen denken en zijn studies – me, myself and I – zo managen dat men tussendoor maximaal economisch profijt haalt uit tijd en aangeboden middelen. Gewoon een krak in zijn vak zijn, is so last century.

De unief als de nieuwe gospelkerk van de instrumentele rede

De marktfilosofie van de student-ondernemer, waarbij het idee van de homo universale plaats moet maken voor de homo economicus, zit qua retoriek opvallend simplistisch in elkaar. Ik geef eerst 3 voorbeelden van de method in the madness, vooraleer ik 2 centrale ontsporingen bespreek die dit misleidend discours doelbewust buiten beeld houdt.

Ten eerste, opiniemakers die op ‘verandering’ uit zijn, openen hun betoog graag met het publiek er op te wijzen dat we in uitzonderlijke tijden leven. Dat masseert al meteen wat weerstand weg voor het denkkader dat men wil openvouwen. Weliswaar werd ook in dit debat het neoliberale recept dat tot de huidige cascade aan crisissen leidde, als de remedie gepromoot: meer vermarkting, meer competitie, meer groei.

Steeds ‘vergeet’ men te vermelden dat die eventuele vooruitgang van onze bonus- en dividendeneconomie gepaard gaat met een drieste achteruitgang op sociaal, cultureel en ecologisch vlak.

De ‘kost’ is met andere woorden niet alleen veel groter dan de ‘winst’, de schade is dikwijls onomkeerbaar. Dat iets niet vervangbaar en dus onherroepelijk weg zou kunnen zijn, valt helaas moeilijk te vatten vanuit de consumentenlogica van onze wegwerpmaatschappij. Maar kom, no time to waste, niet zeuren en muggenziften, de ‘perfecte storm’ komt er aan, zo waarschuwde de feestmeester van dienst bij de opening van dit debat.

Wat onderwijs betreft: de MOOC’s en Educity komen er aan! Volautomatische computerplatforms, die docenten overbodig zullen maken, veroveren de wereld. De revolutie zou al begonnen zijn, we beseffen het alleen nog niet? Kortom, extase en angstcultuur als glijmiddel.

Een andere standaardtruc is dat men, zodra men het over ondernemen heeft, onmiddellijk triomfantelijk verwijst naar de heroïsche ontwikkelingen in ICT en robotica. Cherry picking: de verdiensten van de wetenschap worden systematisch gerehabiliteerd om privaat ondernemen, ongeacht de inhoud, een glossy imago mee te geven.

Begrijpelijk natuurlijk dat men niet graag verwijst naar rampen in Bangladesh, naar die onuitstaanbare tirannie aan reclame die nu bijvoorbeeld ook massaal ingevoegd wordt op amateurfilmpjes (!) op YouTube of naar het (mogelijk) ‘noodzakelijke’ verbod op doorspoelen van TV-reclame, met dank aan onze minister van innovatie en media.

Als het gaat om initiatief en vernieuwing te recupereren, dan zijn marketeers wél bereid om inhoudelijke voorbeelden te selecteren. Maar als we het over ‘innovatie’, ‘creatie’, en ‘groei’ hebben, dan blijft een voorafgaande inhoudelijke waardebepaling opvallend afwezig.

Uitgaande van het instrumentele nutsdenken zijn Offshore-eilanden en foltertechnieken in Abu Ghraib nochtans ook interessante ‘innovaties’, het ontwikkelen van nog flexibeler bandwerk is ook een weliswaar jobbesparende maar lucratieve ‘creatie’, de EU-wapenhandel kent ook een beloftevolle ‘groei’. Maar is dat dan de toekomst die we willen, ‘Vlaanderen in Actie’, geachte minister-president, geachte rector, geachte professoren en welgekomen publiek?

Ten slotte, ook een klassieker is dat het innovatiediscours met veel bravoure wordt geopend, met straffe of speelse vraagstellingen en veel animo conform de spektakelcultuur: fragmentarisch, modieus, frivool, oppervlakkig en eclectisch. Flanders DC, iMinds en andere mantelorganisaties van de beleggersclub VOKA hanteren deze look & feel systematisch als hun huisstijl. Daarna volgt dan een bij momenten compleet triviaal debat dat doorgaans over andere zaken dan vermarkting gaat, waarbij de sprekers de luxe hebben om zich zeer gematigd te profileren.

De welbekende strategie van het voldongen feit: de mindframe is ondertussen wel geïnstalleerd, die stelt men niet meer in vraag. Panelleden repliceerden de vragen van de moderator bijvoorbeeld met een milde ontkenning die de indruk van redelijkheid wekt: verandering is niet echt nodig en er zou ook helemaal niet zoveel veranderd zijn, we zijn sowieso al goed bezig.

Of pragmatisme: bildung heeft ook interessante sociaaleconomische bijwerkingen, weet u. De levenswijsheid van de avond: changing a university is like moving a graveyard: you don’t get much help from the people inside. Los van het verwaande paternalisme, is dat eigenlijk heel goed nieuws: het hoger onderwijs holt gelukkig nog niet elke nieuwerwetse marketingtrend achterna. De vraag is bovendien: wie zijn hier dan de zombies van dienst?

Ghentrepreneurs aan de UGent.corp

De bovenvermelde verwijzing naar de instrumentele rede van de Frankfurste school is helaas geen bijkomstigheid. Typerend aan de instrumentele rede – als uniformerend, neutraliserend en zakelijk denken, waarbij het kwantitatieve de overhand neemt op kwaliteit en inhoud – is dat het steeds opnieuw een nefaste negatieve ‘Verlichtingsdialectiek’ genereert.

Ook al is elke verwijzing naar de jaren 1930 vandaag taboe – lering trekken uit de geschiedenis is blijkbaar afgeschaft – toch mogen we niet vergeten dat het nazisme groot werd door de instrumentele rede onder de vorm van een ontspoorde maakbaarheidsideologie gecombineerd met een doorgeslagen vooruitgangsgeloof.

Niet een collectieve verstandsverbijstering van de massa bracht Hitler aan de macht, hoe graag sommige media en Holocaustmusea ons dat graag willen doen geloven. De opkomst van het fascisme voltrok zich dankzij de nadrukkelijke steun van de machthebbers, gaande van wetenschappers tot bedrijfsleiders.

De parallel met de zogenaamde ‘corporatocracy‘ en het alomtegenwoordige neoliberale denken van vandaag is bij momenten helaas akelig treffend. Deze gemuteerde variant van de instrumentele rede uit de jaren 1930 die in sneltempo – blitzkrieg – al onze levenssferen koloniseert, heeft het offensief al een paar jaar geleden op het hoger onderwijs ingezet, zowel van binnenuit als van buitenaf. Met ‘Durf ondernemen’ heeft het weer een zoveelste symbolische veldslag gewonnen. Maar dit terzijde.

Een eerste centraal probleem is de evidentie waarmee een academische instelling, wil het zogezegd progressief zijn, een marktfilosofie zou moeten aanhangen. Dat begint met de UGent als bedrijf zelf.

Pijnlijk ironisch: op precies hetzelfde tijdstip vond er in Amsterdam ook een debat plaats, getiteld ‘De managersuniversiteit is failliet. Tijd voor verandering!’ dat werd georganiseerd door de ‘verontruste VU ers’, een groep academici van de Vrije Universiteit Amsterdam. Niets te vroeg, want de Universiteit van Amsterdam (UvA) is bijvoorbeeld al effectief failliet, sinds academische marketeers via ‘slimme innovaties’ het universiteitspatrimonium verspeelden op de immomarkt (cf. Het maagdenhuis als profitcenter).

Dat kan de UGent.nv ook overkomen, nu die bijvoorbeeld net een campus in Zuid-Korea opende. Daarmee holt men de kippendrift van het Amerikaanse diplomasnobisme achterna – een universiteitstitel als merk en fetisj voor (pseudo)intello’s – en vindt men het blijkbaar verantwoord dat een Vlaamse universiteit elders inschrijvingsgeld van 20.000 dollar en meer vraagt. Natuurlijk belooft men winst, en dat zou een return voor de Vlaamse campussen opleveren.

Maar is het – in de wetenschap dat academische samenwerking ook perfect realiseerbaar is zonder het uitbaten van buitenlandse campussen – wel de taak van een universiteit om tijd en middelen in te zetten op het bespelen van de internationale studentenmarkt in de hoop enigszins zelfbedruipend te worden? En wat als het toch een verliespost wordt?

De belastingsbetaler werd alvast nooit gevraagd of men deze hoge risico’s wel wil nemen, nog los van het ethisch prijskaartje erbij. Deze bedenking gaat over de ‘universiteit-ondernemer’, niet over de ‘student-ondernemer’, zo zou men ontwijkend kunnen repliceren. Het is nochtans de weerszijde van dezelfde ideologische medaille: een universiteit die zelf een marktideologie coöpteert kan moeilijk een ander pedagogisch rolmodel ophangen, zonder inconsistent te zijn.

Dat brengt ons bij het tweede centrale probleem: het rolmodel van de ‘student-ondernemer’ bewerkstelligt natuurlijk heel wat meer dan dat sommige jongeren gestimuleerd worden om het (private) ondernemerschap te overwegen. Het installeert een mentaliteit waarbij men er vandaag steeds meer vanuit gaat dat we allemaal kleine selfmade-bedrijfjes moeten worden: een iedereen-ondernemer maatschappij. Wat in wezen de vervreemding van een kapitalistisch systeem is, wordt zo afgeleid naar wat de onhebbelijkheid van het oude arbeidsmodel zou zijn.

Jongeren moeten zich verzetten tegen de slaafse bureaujob, rebeleren tegen de dictatoriale nine to five, de revolutie verklaren aan die passieve, saaie statuten en zijn conservatieve, ouderwetse vakbonden die ijveren voor sociale bescherming en dat dus als een excuus durven nemen om altijd maar te staken, meestal net als men met de trein dringend naar een intake-gesprek of zo moet.

Levenslustig als een superhero uit de reclame of infantiele fictiecultuur moet men daarentegen zelf zijn plaats in de arbeidsmarkt veroveren met de juiste flexibele instelling van een innovatieve, productieve entrepreneur.

In navolging van bedrijven, trachten nu dus ook de universiteiten de verantwoordelijkheid en risico’s te outsourcen bij het individu, in casu de student. Zonder het goed en wel te beseffen krijgt het individu de zware last van onze toekomstige welvaart op de schouders geladen en staat men er helemaal alleen voor. Geïndoctrineerd door de goednieuwsshow van het innovatiemessianisme werkt men zo zelf de afbraak van zijn sociale rechten in de hand.

Want men is bereid in de race to the bottom te stappen, en onderwerpt zich daartoe vrijwillig en enthousiast aan de religie van het ego-management: stages lopen, (gezondheids)risico’s, hoppen tussen tijdelijke (rot)jobjes, freelance, uitzendarbeid, altijd flexibel doorwerken, geen tijd voor vakantie, onbetaald weekendwerk, stress en onzekerheid, bereid zijn vele jaren met een minimum rond te komen zonder sociale bescherming, dat heet plots allemaal investeren in zelfontplooiing.

“De enige zekerheid is de onzekerheid en daar moeten we maar mee om leren gaan”, dat is vandaag zowat de postmoderne versie van ‘Arbeit macht frei’.

Wat zich ontplooit is echter een grotendeels verloren generatie die geen pensioen maar persoonlijke schulden opbouwt en bijgevolg wel in het ‘nu’ moet leven. Toch blijft men bereid al die noodgedwongen ‘zelforganisatie’, en natuurlijk het levenslang leren op eigen kosten, allemaal gedwee te ondergaan, hopend op de belofte van (financieel) succes. Wie slaagt, mag langs de mediagenieke erehaag van onze celebritycultuur uit de pulpboekskes passeren.

Wie faalt, mag aanschuiven in de lange rij van het precariaat, de niet-productieven dus, of beter gezegd de hedendaagse Untermensch die aan alles zelf schuld heeft, tevens de zondebok van dienst.

1 op de 4 jongeren zijn momenteel werkloos in Europa. Harder werken jongens en meisjes, probeer dan toch in de arbeidsmarkt ‘in te breken’! Het taalgebruik alleen al suggereert dat normverlaging of -vervaging vandaag ook als innovatie verkocht kan worden.

Klassenstrijd vandaag

Deze omslag van oud naar nieuw arbeidsmodel is vanzelfsprekend fundamenteel. Het rolmodel van de ‘student-ondernemer’ (alsook dat van de ‘kunstenaar-ondernemer’ trouwens) sluit immers naadloos aan bij de marktideologie van de ‘creatieve klasse’. Richard Florida werkte dat idee een tiental jaren geleden uit in enkele cultboeken.

Hoewel er intussen een indrukwekkende hoeveelheid wetenschappelijke studies verscheen die aantonen dat dit discours zo lek is als een vergiet, blijven sommige academici en beleidsvorsers er vlijtig op voortbouwen om de eenvoudige reden dat het zo goed dienst doet als het succesverhaal dat men graag wil horen. Florida probeert bijvoorbeeld het kapitalisme te verknopen met creativiteit, innovatie en liberale democratie. Ideologische logistiek eigenlijk.

De notie ‘creatieve klasse’ is ideologisch ook bijzonder nuttig omdat het een onmiddellijke mystificatie van de klassenstrijd bewerkstelligt, en dus een uitermate depolitiserend effect genereert.

De oppositie tussen maatschappelijke groepen met tegengestelde economische en politieke belangen wordt hier namelijk weggemoffeld achter de cosmetica van wat een nieuwe en toonaangevende groep aan gelijkgezinden zou zijn die samen onze toekomst zouden realiseren. Nochtans zijn er weinig verzamelingen mensen als in deze ‘klasse’ waarbij het verschil in belangen, afkomst, opleiding, eigendom en dus rijkdom zo groot zijn.

Maar de ‘creatieve klasse’ is nu eenmaal een handig en voldoende vaag amalgaam dat toelaat het wervende van wetenschap, innovatie en ook het artistieke met het aantrekkelijke van de jeugdculturen van de laatste generaties samen te brengen.

Het clustert vlotjes heel wat progressieve subculturen: jazz, hippie, punk, pop, club tot street culture, het zit er allemaal in. Van Hollywood tot klassieke en hedendaagse kunst, van folk tot wereldkeuken, van iPhone gadget tot nucleaire deeltjesversneller, van Japanse Butoh tot Lady Gaga, het zit allemaal mee in het creatieve familiepak.

Ontdaan van zijn sociaaleconomische kern en met een nadruk op het esthetische en het uitwendige karakter, worden deze subculturen een polyglot van stijlen: dit is wat reclame cool maakt, modebewuste kunstenaars bekend, snobs trendy en ondernemers hip. Wie wil daar nu niet bijhoren, bij die creatieve klasse?

Kortom, via aangeprate zelfdisciplinering slaagt het klassenbewustzijn van de ik-ondernemer compleet tilt. Men identificeert zich immers vanaf nu gek genoeg met de werkgevende, zelfs heersende klasse. Hier vinden we op ideologisch niveau dezelfde tactiek terug die multinationals gebruiken om hun monopolie in de praktijk in stand te houden: men incorporeert het verhaal van de concurrentie via een diversiteit aan onderaanneming en ontwikkelt een ‘horizontaal’ maar afhankelijk netwerk aan kleine bedrijfjes en zelfstandigen. Zo behoudt men zijn greep op de markt en dus de macht. Denk aan Electrabel die nu plots coöperatieven in groene energie opstart.

Op een vergelijkbare manier kan men zo rond de sociale strijd van de ‘loonslaven’ de perceptie van een probleem ophangen. Althans voor de ik-ondernemer die heeft leren vloeken op de belastingen, omdat men er niet meer toe komt te beseffen dat men eigenlijk uitgebuit wordt door de asociale werkomgeving die men eigenhandig mee in stand houdt.

Individuele vrijheid wordt altijd maar opnieuw met vrije markt verward en de afhankelijke media bespelen de publieke opinie zo, dat elke aanzet tot maatschappijkritisch denken weggekaapt wordt in een postmoderne neoliberale mist.

100 jaar ‘jihad’?

Ook de sociale sector kan zich vandaag bijvoorbeeld vervolmaken in een masterclass ‘sociaal ondernemerschap’. Ondernemers kunnen immers naast economische ook maatschappelijke winst generen, aldus de aankondiging van die masterclass. Slim idee, dat was men blijkbaar even vergeten. En was het niet Bill Gates die met GGO’s Afrika van de honger zal verlossen? Aan de UGent werkt men alvast volop aan dergelijke proefvelden, maar laten we daar maar over zwijgen.

Om positief te eindigen: tussen het rectoraat van de UGent en het toekomstige hoofdgebouw van VOKA, dus naast de UFO-aula waar het debat doorging (‘UFO’ als hedendaagse variant op de ‘ivoren toren’, toch wat betreft het ‘durf ondernemen’-debat) ligt een ander gebouw, dat vorige zondag met een mooi eerbetoon zijn 100ste verjaardag vierde: kunstencentrum Vooruit.

Burgemeester Daniël Termont (SP.A) zong er uit volle borst de Internationale. Om het met Walter Benjamin te zeggen: “Slechts omwille van hen die geen hoop meer kennen, is ons de hoop gegeven”. Dat kameraadschappelijk gezang is meer dan welkom, als blijkt dat Vlaams cultuurminister Joke Schauvliege (CD&V) in de slottoespraak aanstipte dat de corporatieve gedachte volgens haar in het Engels crowdfunding heet.

Dit is geen verspreking maar een grand écart van formaat: het hoogste cultuurpolitieke ambt vergeet het middenveld samen met de publieke sector en schuift de verantwoordelijkheid ineens door naar de eindgebruiker. Als er binnenkort geen cultuur meer is, beste culturele omnivoor, dan is dat dus uw eigen dikke schuld, gierigaard.

Ook de UGent hanteert een vergelijkbare doorverwijzingslogica: het zal uiteindelijk ook onze schuld zijn als er geen welvaart meer is. Zij hebben de student-ondernemer immers alle kansen geboden, en wij moeten hun producten maar kopen. De vrije studiekeuze beschouwt men ook als een ingrijpend probleem, daarvoor waarschuwde men meermaals tijdens het UGent-debat: er zijn zoveel meer bachelors geschiedenis dan ingenieurs elektromechanica en dat zou een ramp zijn voor de ‘groei’.

Wie echter zijn geschiedenis kent, weet dat ‘100 jaar Vooruit’ in zeker opzicht ook ‘100 jaar jihad’ betekent. Tenminste, in de aanvankelijke psychosociale betekenis van dat Arabische woord, en dus vooraleer sommige islamieten de westerse uitvinding ‘heilige oorlog’ in zijn originele versie importeerde en onder dezelfde uitroep ressorteerde.

Hoewel sociale strijd niets met religie te maken heeft, is religieuze strijd soms ook een sociale strijd. Een van de vele fronten, zoals Occupy, de Arabische lente, het corporatisme, het feest van de arbeid. Het is vandaag één en dezelfde strijd van en voor een superdiverse, maar gelijke samenleving.

Tot slot, het zou zeker leerrijk zijn mochten de kandidaat-rectoren van de UGent iets meer toelichten hoe zij de studenten van morgen hierbij willen begeleiden of zelfs stimuleren. Flexibele examenroosters en beschikbare vergaderzalen voor de ‘geëngageerde student’, vergelijkbaar met de faciliteiten voor de ‘student-ondernemer’? Of, waarom ook niet, de opstart van een master in activisme?

(Tot zover deze 1 mei-oproep aan mijn alma mater.)

Robrecht Vanderbeeken

Robrecht Vanderbeeken is filosoof en lid van de Vooruitgroep.

take down
the paywall
steun ons nu!