De Millenniumdoelstellingen – of United Nations Millennium Development Goals – richten zich onder meer op het uitbannen van de wereldwijde armoede. Alle lidstaten van de Verenigde Naties kwamen in het jaar 2000 overeen dat ze acht concrete doelen moesten behalen tegen 2015.
Vandemoortele stond als directeur Armoedebestrijding bij het VN-Ontwikkelingsprogramma (UNDP) aan de wieg van de Millenniumdoelstellingen. “Het mooie”, zegt hij, “is dat ze begrijpelijk, meetbaar en haalbaar zijn.”
Vandaag, zo’n anderhalf jaar voor de ‘deadline’, heb ik goed nieuws voor hem.
U moet als co-auteur van de Millenniumdoelstellingen wel een gelukkig man zijn. Een subdoelstelling, het halveren van de armoede ten opzichte van 1990, werd al behaald in 2010.
Jan Vandemoortele: “Dat is niet waar. Als je die stelling naar je professor op de universiteit bracht, zou je gezakt zijn.
Nochtans is dat de conclusie van een studie van de Wereldbank.
“Die conclusie is nergens op gebaseerd, want niemand weet precies hoe het met de armoede gesteld is. We zijn niet in staat om dat te meten.
“Er zit een politieke agenda achter. Ondanks de problemen die er zijn met het neoliberale beleid, zou men er dan toch in geslaagd zijn om de armoede te halveren. Dus we moeten tevreden zijn, want het systeem ‘werkt’.
De armoede is toch sterk gedaald?
“Er is inderdaad een duidelijke daling van de armoede. Ook op andere gebieden – opvoeding, kindersterfte, moedersterfte – zitten we in de goede richting. Overal in de wereld boeken we vooruitgang en dat is een goede zaak.
“Anderzijds zien we dat het de minstbedeelden zijn die het minst profiteren van de vooruitgang. De ongelijkheid neemt toe, en dat is de reden waarom we de Millenniumdoelstellingen in 2015 niet zullen halen.
Ongelijkheid is nodig, maar…
Het valt op dat er in de Millenniumdoelstellingen geen sterk geformuleerde doelstellingen zijn over de kloof tussen rijk en arm.
“Ongelijkheid komt wel aan bod. Maar omdat de focus op ongelijkheid niet strookte met de toenmalige neoliberale opvatting van ontwikkelingssamenwerking, heeft men dat gezellig links laten liggen.
“Maar nu is de situatie zo frappant dat zelfs instituties als de Wereldbank en het IMF stellen dat ongelijkheid in de meeste landen een probleem wordt. We moeten er iets aan doen, klinkt het nu. Dat is dus wel even anders dan 13 jaar geleden.
“Een samenleving heeft ongelijkheid nodig. Dat stimuleert ons, dat geeft ons drijfkracht. Maar als de ongelijkheid te groot wordt, dan overheersen de slechte effecten ervan. We moeten dus die ongelijkheid appreciëren, maar enkel tot op een bepaald niveau.
Waar ligt dat niveau dan?
“Daar is geen consensus over. Maar de Gini-coefficient is een goed hulpmiddel. Die coëfficiënt varieert tussen 0 en 1 – hoe hoger dat getal, hoe ongelijker de samenleving. Als de Gini-coëfficiënt van een land hoger ligt dan 0,3 kan je niet langer spreken van een billijke maatschappij. België ligt precies op die grens.
Economen stellen dat economische groei en herverdeling van de rijkdom niet samengaan. U beweert net het omgekeerde.
“De economische analyse toont duidelijk aan dat een grotere ongelijkheid tot een vertraagde economische groei leidt. Bovendien wordt de economie zo instabieler en kwetsbaarder voor crises.
“Ongelijkheid is ook slecht voor mensen die bovenaan de maatschappelijke ladder staan. De rijken in landen met minder ongelijkheid, zoals Denemarken en Zweden, hebben een veel hogere levensstandaard dan rijken in pakweg het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Een te grote ongelijkheid is dus slecht voor iedereen – niet alleen voor de armsten.
Dat is een heel onorthodoxe visie.
“Wat je vaak hoort, ook in de Belgische politiek, is dat de rijken goed mogen verdienen om de economie te laten groeien.
“Maar nu merkt men dat grote ongelijkheid nefast is voor de vooruitgang. Daarom komt een land als China bij mensen als ik op de deur kloppen. Dat land wil zijn groei handhaven, maar beseft dat het een probleem heeft met ongelijkheid. Als dat niet opgelost raakt, dan dreigt de groei in te klappen.
Morele belofte
De VN-lidstaten hebben het zichzelf beloofd om 0,7 procent van hun nationaal inkomen vrij te maken voor ontwikkelingshulp. Maar in de praktijk zijn er heel weinig landen die die grens halen. Een loze belofte?
“Vijf landen houden zich consistent aan die belofte: Nederland, Luxemburg, Denemarken, Zweden en Noorwegen. Wij, Belgen, zitten in de zesde positie. Maar vorig jaar is het Belgische budget voor ontwikkelingshulp serieus gedaald. Die 0,7 procent is een morele belofte, die we veertig jaar geleden (in 1970) internationaal gemaakt hebben. Het gaat over 70 cent per honderd euro die we verdienen, dat is doenbaar.
Er is een nieuwe stroming binnen het ontwikkelingsdenken die zich afzet van ‘klassieke’ ontwikkelingshulp. Figuren als Duncan Green vinden de focus op 0,7 procent hulp irrelevant.
“Veel mensen beweren dat de grens van 0,7 procent een foute doelstelling is, omdat het dan enkel gaat over centen. Maar natuurlijk moet dat geld wijs besteed worden, door de lokale gemeenschap. Niet door ons, niet door de regeringen – in België komt Mobutu voor de geest.
“Er is geen reden om af te stappen van de belofte om ons steentje bij te dragen. Zelfs al krijgen we morgen het bewijs dat maar tien procent van de ontwikkelingshulp effectief wordt besteed, dan is dat nog steeds de moeite waard. Daar steek ik mijn hand voor in het vuur.
Post-2015
U looft de ‘meetbaarheid’ van de Millenniumdoelstellingen. Maar een van de kritieken is net dat sommige doelstellingen – bijvoorbeeld inzake moedersterfte, malaria en tbc – moeilijk of zelfs onmogelijk te meten zijn.
“Vijftien jaar later weten we een pak meer over welke dingen meetbaar zijn en welke niet. Achteraf gezien hadden we bepaalde doelstellingen er inderdaad beter uit gelaten, of in elk geval anders geformuleerd.
“Om de moedersterfte te bepalen is er nu een betere methode voorhanden (dan de huidige ruwe schattingen), namelijk het percentage geboortes dat plaatsgrijpt in het bijzijn van een geschoolde medicus. Want de aanwezige vroedvrouw, dokter of verpleger kan onmiddellijk ingrijpen als er zich moeilijkheden voordoen.
“Enkel als de doelstellingen objectief meetbaar zijn, kunnen we een debat voeren dat gebaseerd is op de werkelijkheid, in plaats van ideologieën, overtuigingen of opinies.
Zullen we de Millenniumdoelstellingen halen?
“We zullen geen enkele van de Millenniumdoelstellingen halen, maar dat is niet erg. Want objectieve gegevens tonen aan dat de wereld een betere plek is dan twintig jaar geleden, op alle gebieden – van onderwijs over armoede tot voeding.
“Het beste voorbeeld is kindersterfte. Vandaag zullen 22.000 kinderen overlijden aan oorzaken die gemakkelijk te vermijden zijn. Maar dat zijn er 12.000 minder dan twintig jaar geleden.
“We moeten ervoor zorgen dat na 2015 de globale vooruitgang blijft duren en eventueel kan versnellen.
Wat zal de opvolger van de Millenniumdoelstellingen zijn?
“Dat is moeilijk in te schatten. Ik ben wel blij met het enthousiasme dat er momenteel is over wat er na de Millenniumdoelstellingen moet komen. Want in 2000 was het enkel een exclusief clubje van experten en academici dat overlegde achter gesloten deuren.
“Het is goed dat veel mensen zich mengen in het debat, maar dat maakt de zaak er natuurlijk niet eenvoudiger op. Vroeg of laat zal iemand moeten zeggen: genoeg gepraat, we gaan dat allemaal vertalen in degelijke en begrijpelijke doelstellingen. Ik benijd de rol van die figuur niet.
Welke rol zal ongelijkheid spelen in die nieuwe ontwikkelingsdoelen?
“Ongelijkheid is een van de weinige punten, zoniet het enige punt, waar momenteel een consensus over bestaat. Iedereen – Noord of Zuid, links of rechts – vindt dat we de ongelijkheid moeten aanpakken. Maar men weet nog steeds niet goed hoe men dat engagement gaat vertalen in duidelijke doelstellingen. De duivel zit in de details, natuurlijk.
Jan Vandemoortele was hoofd Sociaal Beleid bij UNICEF (1995-2001), directeur Armoedebestrijding bij UNDP (2001-2005) en de hoogste VN-vertegenwoordiger in Pakistan (2005-2008). Tegenwoordig is hij onafhankelijk onderzoeker.