Opinie, Nieuws, Samenleving, Politiek, België, Feminisme, Onderwijs, Universiteit, Hoger onderwijs, Financieringsmodel -

De universiteit zal ‘vrouw’ zijn of niet-zijn

De academische wereld krijgt de laatste tijd veel mediabelangstelling. Aan twee universiteiten dingen vrouwen mee naar de positie van rector, wat tot debatten leidt over de heersende genderongelijkheid in de gezinsonvriendelijke werkomgeving die de universiteit is. Het tweede onderwerp waarmee de wereld van de wetenschap de aandacht trekt, zijn de onthutsende fraudegevallen.

vrijdag 26 april 2013 11:35
Spread the love

Deze twee thema’s mogen aan de oppervlakte erg verschillend lijken, ze zijn beiden een symptoom van de diepe malaise waarin de academische wereld verkeert. Het bestaande model heeft zijn plafond bereikt. Om te kunnen transformeren dient de universiteit zich opnieuw bewust te worden van haar wortels.

Alma mater

De geboorte van de huidige universiteit situeert zich rond 1200 op het moment dat studenten en magisters aan scholen in opkomende steden als Bologna en Parijs een universitas vormden, een ‘gezamenlijk lichaam’ of ‘corps’ dat een bepaalde mate van onafhankelijkheid bezat ten opzichte van de kerkelijke macht en de wereldlijke overheid. Aangezien vrouwen in die tijd van hoger onderwijs waren uitgesloten, was het evident dat de universiteit een exclusieve mannenwereld was. Al deze mannen verrichtten echter een werk, en vertegenwoordigden binnen de maatschappij een domein dat, in symbolische zin, als ‘vrouwelijk’ werd gezien.

Zij waren zich daarvan bewust. Bologna, de oudste universiteit van Europa, doopte zich ‘Alma mater’, voedstermoeder, een naam die door alle latere universiteiten werd overgenomen. De geleerden voedden en vormden de geest naar het model van het (op)voedingsproces van het kind door de moeder. De magister diende een affectieve band met zijn pupillen aan te gaan en moest daartoe een ‘moederlijk’ magnetisme weten te ontwikkelen zodat zij zich tot hem aangetrokken voelden en zich met hem wilden ‘voeden’, met  zijn kennis als vakspecialist, met zijn inzichten als intellectueel, met zijn moraal als burger, met zijn houding als mens. Om vervolgens, na integratie van het model van de meester, daar boven uit te stijgen, net zoals de zoon op een dag onder de vleugels van de moeder vandaan komt.

Pikorde

Door de eeuwen heen heeft de universiteit haar ‘vrouwelijke’ bedding verlaten. Zowel het wetenschappelijke onderzoek als de vorming van studenten worden vandaag gevat in termen als kritische distantie, objectiviteit en anonimiteit. De daaraan complementaire begrippen, verbinding en affectiviteit, zijn versmacht. De vrouwen die vandaag in de academische wereld werken passen zich aan aan het heersende model, maar als ik rond me kijk, zie ik dat de meesten onder hen tegelijkertijd gevoelig blijven voor de roep van de oude alma mater-metafoor. Over het algemeen investeren zij spontaan meer tijd in de coaching van studenten, en in het organiseren van fora waarop specialisten elkaar kunnen ontmoeten. Tijdrovende activiteiten die weinig winst opleveren voor wie promotie wil maken binnen de universiteit.

Vandaag hangt promotie, je plaats in de pikorde, immers in de eerste plaats af van je onderzoeksoutput: het aantal artikelen dat je produceert in publicatiekanalen die figureren op een van de rankingtabellen die de jongste jaren uit het niets zijn ontstaan, en het aantal onderzoeksmedewerkers dat je aantrekt voor zover die als cijfers met veel nullen kunnen worden ingevoerd in je elektronische CV. De academische wereld is daardoor een ruimte geworden waar haantjesgedrag gedijt en voedsterschap wordt afgestraft.

Onderzoek als wapen

In 2007 wijzigde toenmalig Vlaams minister van Onderwijs Frank Vandenbroucke de financieringsmechanismen waarmee de overheid het hoger onderwijs van geld voorzag. In de nieuwe verdeelsleutel kreeg de onderzoeksoutput meer gewicht. Met deze maatregel kreeg het wetenschappelijke onderzoek een op dat moment wenselijke impuls. Maar hij heeft daarnaast vooral schadelijke gevolgen gehad. Het onderzoek is erdoor verworden tot het slagveld waarop de universiteiten onderling een bikkelharde concurrentiestrijd uitvechten voor de centen, met de cijfers van de onderzoeksoutput als wapen.  

Om een zo groot mogelijk deel van het Vlaamse onderwijsbudget binnen te rijven kunnen de universitaire beleidsmakers vandaag niet anders dan hun professoren op te zwepen tot de productie van zoveel mogelijk toppublicaties en het verwerven van zoveel mogelijk externe onderzoeksgelden op zo kort mogelijke tijd. Die output wordt door een gestaag groeiende falanx van administratoren herleid tot cijfers in tabellen die de basis vormen voor de evaluatie van het promotiedossier van de individuele prof door de faculteit, voor de weging van het ‘nut’ van een onderzoeksgroep door de instelling en voor de ‘waarde’, financieel uiteraard, van de instelling in de ogen van de minister.

De neveneffecten zijn nefast: een enorme overproductie van artikelen die zelfs directe vakgenoten niet meer gelezen krijgen; de eclips van het ware wetenschappelijke debat dat uit de aard der zaak tijdrovend is; de onrustbarende toename van allerlei vormen van fraude; de onverantwoorde vermindering van de tijd die wordt geïnvesteerd in de vorming van studenten; de immorele reductie van de wetenschappelijke medewerker tot een geldsom die wordt binnengehaald en tot een anonieme leverancier van onderzoeksdata waarmee het eigen curriculum wordt gestoffeerd; de onmogelijkheid voor het professorencorps om nog tijd vrij te maken om deel te nemen aan het maatschappelijke debat; de rasse uitholling van de ethische norm die ooit de kern uitmaakte van de identiteit van de homo academicus als intellectueel, als docent, als vakspecialist; frustratie, schaamte, burn-out.

Plafond

Het waterhoofd dat het onderzoek geworden is, heeft de professor herleid tot een karikatuur. De enige manier om het te deflateren en weer tot redelijke proporties terug te brengen, is de invoering van een plafond. Eerder dan de twee andere domeinen waarop een professor actief dient te zijn, onderwijs en dienstverlening, eveneens te gaan kwantificeren – wat onvermijdelijk zal leiden tot even heilloze ratrace als nu op het vlak van onderzoek bestaat – moeten we de kaart trekken van de slow science en gaan voor een radicale ‘produmindering’.

Een verplicht plafond aan de jaarlijkse onderzoeksoutput per professor of onderzoeksgroep zal toelaten om het onderzoek te definiëren en te evalueren in termen van kwaliteit in plaats van kwantiteit. Zo’n bovengrens zal bovendien weer ruimte creëren voor de ‘zorgende’ taken die vanouds tot het pakket van de professor behoren: jonge mensen vormen, en als vakspecialist en intellectueel ten dienste staan van de samenleving. Zo krijgt de homo academicus weer een identiteit waarin hij zichzelf kan herkennen: een naar waarheid, goedheid en zinvolheid zoekende mens die de twee polen van zijn professie, vorsen en vormen, bewust verbindt tot een geheel.

Vanzelfsprekend is dit voorstel niet makkelijk realiseerbaar. Het impliceert een wijziging van het huidige financieringsmodel. En het staat haaks op het kwantiteitsgedreven kompas waarop de internationale kenniseconomie vandaag vaart. Toch is een transformatie van het huidige model hoogdringend. Want in de warzone die de academische ruimte vandaag geworden is, kan geen ‘vrouw’ zich nog herkennen, en daaronder versta ik metaforisch ook alle mannelijke collega’s die willen leven en werken vanuit de missie van de universiteit als ‘voedster van de geest in dienst van de gemeenschap’. Jonge onderzoekers die zich aangesproken voelen door dat project zoeken vandaag andere oorden op. Zij gaan voor de universiteit verloren. Terwijl Alma mater hun bloed juist nodig heeft om niet voorgoed te verdwijnen tot geschiedenis.

Historica en letterkundige Veerle Fraeters is hoofddocente aan de Universiteit Antwerpen.

take down
the paywall
steun ons nu!