De Syrische crisis zorgt geregeld voor verdeeldheid binnen links en de vredesbeweging. Op het eerste gezicht gaat het om twee kampen die tegengestelde analyses verdedigen.
Een eerste groep benadrukt dat de Syrische crisis een verlengstuk is van de Arabische lente. Het gaat om een opstand die zich richt tegen een autoritair regime, voor vrijheid en democratie, voor de verdediging van de mensenrechten en tegen de corruptie. Volgens deze interpretatie is de crisis in belangrijke mate het resultaat van sociale onvrede bij de lagere sociale klassen. Door de repressie van het regime kreeg de opstand een gewapend karakter.
Een tweede groep ziet in de opstand vooral een complot dat draait rond geostrategische belangen. Het regime moet verdwijnen omdat het onder andere een alliantie heeft lopen met Hezbollah en Iran, en een confrontatiepolitiek voert tegen de Verenigde Staten en Israël. Syrië zou ook de regionale machtsuitbreiding van een aantal conservatieve Golfstaten (Saudi-Arabië en Qatar) en Turkije in de weg staan en een laatste bastion zijn van de Russische invloedssfeer in het Midden-Oosten.
Geweldspiraal
Deze tegenstelling is artificieel. Aan de ene kant is elk verzet tegen een brutaal autoritair regime legitiem. Links moet zich uitspreken tegen een regime dat politieke gevangenen op grote schaal foltert en dat belangrijke delen van de bevolking op soms gruwelijke wijze onderdrukt. Het is ontegensprekelijk zo dat het optreden van het Syrische leger, in de gebieden waar de rebellen opereren, meedogenloos is en aan vele duizenden burgers het leven heeft gekost.
Het regime van Assad draagt dan ook de grootste verantwoordelijkheid voor de spiraal van geweld en het bloedbad in het land. Ze heeft er alles aan gedaan om de opstand een gewelddadig karakter te geven. De regering is er ook verantwoordelijk voor dat uit haar geweld het tegengeweld is gegroeid. Ze zorgde er ook voor dat het gewapend conflict in toenemende mate een sectarisch karakter kent dat radicale islamisten een belangrijke speler zijn geworden.
Haytham Manna, de woordvoerder van het Nationaal Coördinatiecomité voor een Democratische Verandering (NCCDV), die ik vorige maand in Genève heb geïnterviewd, zei daarover het volgende: “Het is toch duidelijk dat het project van politiek geweld geen uitdrukking is van democratische aspiraties. Het heeft er voor gezorgd dat een doordachte en bewuste sociale mobiliteit afglijdt naar sectarisme, factionalisme en extremisme om vervolgens uit te monden in dood, moord en wraak. We zien dat de contrarevolutie in handen is van de meeste islamisten en neoliberalen waarbij het niet langer meer gaat over democratische verandering, tenzij dan voor public relations-doeleinden en in de media.”
“Verrassend genoeg zijn de voorstanders van het gewapend geweld er in geslaagd om de revolutionaire waarde van de geweldloosheid en burgerverzet te doen omslaan in een beschuldiging, waarbij de drie nee’s die het NCCDV heeft aangenomen (neen aan het geweld, neen aan sectarisme en neen tegen een buitenlandse interventie) worden gezien als een vorm van medeplichtigheid en zwakte ten aanzien van de dictatoriale macht.”
De gewapende strijd toont elke dag zijn failliet
We moeten voortdurend horen dat de vreedzame beweging geen resultaten boekte en dat ze daardoor verplicht was om te militariseren. Na 16 maanden van gewapende confrontaties is het onze plicht om stil te staan bij de humanitaire en materiële kost van het geweld. Ongeveer 70.000 doden (het getal is afkomstig van de VN, maar moeilijk verifieerbaar), meer dan 250.000 gewonden, 35.000 vermisten, een derde van de gezondheidszorginfrastructuur en 93 dorpen of regio’s die vernietigd zijn, meer dan 2,5 miljoen mensen die op de vlucht zijn en een economisch verlies van 160 miljard dollar.
Aan de vooravond van de tweede verjaardag van de opstand die op 18 maart 2011 begon, kunnen we besluiten dat de militaire aanpak van het regime heeft gefaald, de noodzakelijke hervormingen niet werden doorgevoerd en dat het regime niet in staat is gebleken om de veiligheid te garanderen en voldoende levensstandaard te creëren voor een kwart van de bevolking. De oppositie is er dan weer niet in geslaagd om de verschillende militaire groepen onder politieke controle te brengen, de verschillende fracties te bevrijden van sectarische groepen. Ook is zij er niet in geslaagd om met een duidelijke gemeenschappelijke visie en actie naar buiten te treden.
Buitenlandse krachten
Iedereen zou het er over eens moeten zijn dat het gewapende geweld moet verminderen want het doet blijvend afbreuk aan het humanitaire, economische, ecologische en sociale kapitaal van het land. Het conflict is ook al lang geen louter Syrische aangelegenheid meer.
Dat het conflict zo gewelddadig is kunnen worden was alleen maar mogelijk omdat er buitenlandse krachten aan het werk zijn die in Syrië hun eigen agenda uitvoeren en hun eigen belangen verdedigen. We mogen dus de ogen niet sluiten voor het gevaarlijke geostrategische spel van buitenlandse machten in Syrië. Er zijn verschillende internationale dimensies en belangen verbonden aan het conflict dat in Syrië wordt uitgevochten.
Rivaliteit tussen grootmachten
De rivaliteit tussen een deel van het Westen (vooral de VS, Frankrijk en het VK) enerzijds en Rusland (gevolgd door China) anderzijds, speelt zich ook af in Syrië. De enige Russische mediterrane militaire basis bevindt zich in de Syrische havenstad Tartus (vastgelegd in een akkoord uit 1971). Rusland heeft ook heel wat economische belangen in Syrië. Deze belangen verklaren de Russische steun aan Syrië: een schuldkwijtschelding van 9,8 miljard dollar op een totale schuld van 13,4 miljard dollar in 2005; wapenverkopen ter waarde van 1,5 miljard dollar tussen 2000 en 2010; politieke steun in de Veiligheidsraad.
Rusland ziet echter ook dat het interne gewapende conflict gevaarlijke dimensies krijgt die schadelijk kunnen zijn voor zijn belangen. Vandaar dat het tegenwoordig zeer actief is op het diplomatieke front en werk lijkt te maken van een politieke oplossing. In juni 2012 kwam het met een vredesplan op de proppen dat mee de basis heeft gelegd voor het akkoord van de Actiegroep voor Syrië in Genève.
Tijdens een ontmoeting in Berlijn op 26 februari 2013 tussen de Russische minister van Buitenlandse Zaken Lavrov en zijn Amerikaanse collega John Kerry, leek het water tussen beide rivalen minder diep. Rusland had eerder al aan Assad laten verstaan dat er moest onderhandeld met de oppositie (cfr de speech van Assad van 6 januari), en probeert nu de VS ervan te overtuigen de oppositie onder druk te zetten om hetzelde te doen. Bij de oppositie heerst daarover verdeeldheid. Bovendien vragen de meeste opposanten voorafgaandelijk het vertrek van Assad.
De VS vrezen vooral een machtsovername door of een te grote invloed van radicale islamistische groepen. Zo plaatsten ze eind vorig jaar Jabhet al-Nusra op de lijst van terroristische organisaties omdat Washington deze gewapende Salafisten ziet als een verlengstuk van Al-Qaeda in Irak. Een belangrijk deel van de gewapende oppositie heeft daarop gereageerd met een steunverklaring ondertekend door 29 gewapende milities.
Het is duidelijk dat het voor de VS moeilijk schipperen is. Washington steunt de oppositie, maar aarzelt met het leveren van wapens omdat ze vrezen dat die in verkeerde handen kunnen vallen. Er is wel steun met dual-use materiaal zoals kogelvrije vesten en communicatie-apparatuur evenals door middel van undercoveroperaties. Die positie en de militaire impasse in het land kunnen er toe leiden dat de VS en Rusland in de komende maanden verder naar elkaar toegroeien.
Vooralsnog is het Amerikaanse beleid in Syrië in belangrijke mate gebaseerd op het streven om Iran te isoleren en de Russische invloed te verminderen. De opstelling van patriot-raketten in NAVO-verband door de VS, Duitsland en Nederland aan de Turks-Syrische grens moet gezien worden als een klassiek voorbeeld van een militaire confrontatie in koude-oorlog sfeer onder het weinig geloofwaardige argument dat Turkije beschermd moet worden tegen de Syrische dreiging.
Het Russische antwoord liet niet lang op zich wachten. De Russen helpen het Syrische leger zijn defensie-systeem verder uit te bouwen met de levering van Iskander-raketten. Het Amerikaanse leger probeert ook greep te krijgen op de militaire oppositie door in Jordanië trainingen te geven. De Amerikanen zitten met een dilemma: als ze niets doen, riskeren ze hun geloofwaardigheid bij de oppositie te verliezen.
In het westerse kamp zijn vooral de oud-koloniale machten Frankrijk en Groot-Brittannië in de weer om de oppositie te steunen. Zij hebben duidelijk de kant gekozen van de Nationale Coalitie van de Syrische Revolutionaire en Oppositiekrachten als ‘enige’ legitieme vertegenwoordiger van het Syrische volk.
Geregeld uitten ze richting Damascus bedreigingen met een militaire interventie. Maar zolang Rusland en China zich daar tegen verzetten, blijven dat holle woorden. Binnen de Europese Unie ijverden ze voor de gedeeltelijke opheffing van het wapenembargo tegen Syrië om zo de rebellen wapens te kunnen leveren.
De Soennitische as
De steun van Saudi-Arabië, Qatar en Turkije kan – gezien de situatie in eigen land – bezwaarlijk ingegeven zijn door democratische bekommernissen. Hun steun is er vooral op gericht om hun geostrategische invloed uit te breiden en hun regionale rivalen te overtroeven. De militaire steun van Qatar en Saudi-Arabië onder andere in de vorm van wapenleveringen verloopt overigens niet altijd goed gecoördineerd en is zelfs onderwerp van onderlinge rivaliteit.
Qatar en Turkije steunen vooral de gewapende groepen die verbonden zijn met de Moslimbroeders. Saudi-Arabië – dat in eigen land geen politieke partijen tolereert – stelt zich wantrouwig op tegenover de democratische overwinningen van de Moslimbroeders. Volgens talrijke berichten steunt het militair vooral Salafistische groeperingen (radicale islamisten). Ook Jordanië speelt een rol in het bewapenen van de Syrische rebellen.
De rol van Turkije moet gezien worden in het licht van het neo-Ottomaanse buitenlandse beleid zoals dat de jongste jaren ontwikkeld is door minister van Buitenlandse Zaken Davutoglu. Turkije koestert regionale hegemoniale ambities en wil opnieuw een betekenisvolle rol spelen in de oude Ottomaanse regio die zich uitstrekt van de Arabische wereld tot in de Kaukasus. In Turkije staat sinds 2002 een gematigd conservatieve regering aan het roer wier beleid mede gebaseerd is op islamitische waarden.
Het land wordt gezien als een modelstaat voor de post-revolutionaire landen in de Arabische wereld. Turkije heeft in dat verband goede relaties ontwikkeld met de Moslimbroeders in o.a. Tunesië en Egypte, die in beide landen de macht in handen hebben. De steun aan de Moslimbroeders in buurland Syrië en het platform dat Turkije geeft aan de gewapende en politieke Syrische oppositie past in dat plaatje.Turkije streeft duidelijk naar vergroting van zijn invloed bij zijn zuiderbuur.
Een tweede reden voor de Turkse bemoeienissen in Syrië is gericht tegen de komst van een aparte autonome Koerdische entiteit in het noorden van Syrië. Een belangrijk deel van de Koerdische politieke beweging – meer bepaald de Democratische Unie Partij, DYP – wordt in Turkije gezien als een rechtstreeks verlengstuk van de PKK met wie het al jaren een gewapende strijd uitvecht. De Syrische Moslimbroeders hebben zich in het verleden meermaals verzet tegen welke autonome Koerdische entiteit dan ook en vinden daar in Turkije een bondgenoot. Gewapende milities van het Vrije Syrische Leger – doorgaans verbonden met de Moslimbroeders – en Koerdische gewapende milities hebben al een aantal gewapende confrontaties achter de rug.
Tenslotte zijn er nog tal van netwerken en privéfondsen uit de Golf en elders in de Arabische wereld. Onder meer Tunesië is druk in de weer om de gewapende oppositie te steunen. Dergelijke netwerken houden zich onledig met het leveren van wapens en strijders aan de Syrische oppositie. Zij zijn doorgaans erg religieus geïnspireerd en versterken vooral de Salafistische gewapende groepen. De groeiende aanwezigheid van internationale strijders legt een extra hypotheek op een mogelijk oplossing van de Syrische crisis.
De Sjiïtische as
De echte grote rivaal van Saudi-Arabië is Iran, dat via Irak bijna dagelijks wapens levert aan zijn bondgenoot in Damascus en ook leden van de Republikeinse Garde in het land zou ontplooid hebben. De VS hebben al meermaals hun ongenoegen over de rol van Irak in de wapenleveringen geuit.
Irak kent zelf een bevolking die in meerderheid – zoals in Iran – Sjiïtisch is. Premier Maliki trekt in eigen land geregeld de sectaire Sjiïtsche kaart en heeft de jongste jaren de relaties met Iran verbeterd. Er zijn ook economische belangen en relaties mee gemoeid. In februari 2013 stemde Irak in met de aanleg van een pijplijn over zijn grondgebied die Iraans gas – uit het zuidelijke Pars gasveld – naar Irak en Syrië en vandaar ook naar de internationale markten moet transporteren.
Dit is een doorn in het oog van Qatar dat vanuit hetzelfde gasveld – dat het deelt met Iran – een pijplijn wil laten lopen over Irak richting Turkije. Problematisch aan dit Qatarese traject is de machtsstrijd over de olie-ontginning tussen de Koerdische regering en de centrale regering in Irak. Een pijplijn doorheen Syrië zou veel interessanter zijn en deel uitmaken van de Qatarese agenda voor regimeverandering in Damascus. Volgens bepaalde berichten zou Jordanië gratis Qatarees gas kunnen krijgen in ruil voor het ondersteunen van trainingen van Syrische rebellen op Jordaans grondgebied.
Israël
Tot slot is er nog de dubbelzinnige rol van Israël. Tussen Israël – dat de Syrische Golanhoogte bezet – en het Baath-regime in Damascus botert het al decennia niet. Israël ziet de alliantie tussen Syrië en de Libanese Hezbollah als een bedreiging. Dat geldt ook voor de goede relaties tussen Damascus en Teheran. De val van Assad zou negatieve gevolgen kunnen hebben voor de slagkracht van Hezbollah.
Ook zou de noordelijke flank van Israël ontlast worden tijdens een eventuele aanval tegen Iran, waar Israël al jaren mee dreigt. De Israëlische luchtaanval in zuidelijk Syrië viseerde volgens de meeste Israëlische bronnen een transport van wapens – lange afstandsraketten en antivliegtuigraketten – met Hezbollah als bestemmeling. Israël zal er alles aan doen om te vermijden dat Hezbollah zich militair versterkt. Het breken van de as Hezbollah-Damascus-Teheran vormt waarschijnlijk de belangrijkste Israëlische strategische doelstelling.
Anderzijds is Israël toch ook wel bevreesd voor de enorme instabiliteit in Syrië na een eventuele val van het huidige regime of de groeiende macht vanwege radicale islamistische groepen.
International actoren
Er zijn dus tal van regionale en internationale actoren in Syrië actief. Zij leveren een nefaste bijdrage aan het gewapende karakter van het conflict en belemmeren een oplossing. Bij hen ligt dan ook de sleutel van een deel van de oplossing.
Als de impasse in Syrië aanhoudt, zullen hopelijk internationaal de ogen opengaan en zal er weer meer gewicht gelegd worden op politieke maatregelen.
Rusland heeft zich al ongewoon kritisch uitgelaten tegenover Damascus. In het Westen begint men te beseffen dat men in Syrië met vuur speelt. De gewapende strijd lijkt de radicale islamisten immers sterker te maken. Rusland en en het Westen zouden hun invloed kunnen aanwenden op de regionale actoren (Turkije, de Golfstaten, Iran,…) om het ‘geweer’ letterlijk van schouder te veranderen. Vandaaruit kan er dan weer druk worden gezet op de strijdende partijen in Syrië om werk te maken van onderhandelingen en een politieke oplossing.
Wellicht is er in het toekomstige Syrië geen plaats meer voor Bashar al-Assad en zullen de Russen hem moeten offeren. Maar los daarvan zijn er voldoende rationale argumenten om te besluiten dat de meeste betrokkenen wel eens meer baat zouden kunnen hebben bij een politieke oplossing dan bij een verdere escalatie van het gewapende conflict.
Om met de woorden van Haytham Manna te besluiten: “Het is dan ook noodzakelijk dat de permanente leden van de VN-Veiligheidsraad (VS, Frankrijk, Groot-Brittannië, Rusland en China, nvdr) tot een gezamenlijk historisch akkoord komen en het initiatief nemen voor een internationale conferentie over Syrië die werkt aan een programma voor de overgang naar een democratische staat. Wij Syriërs hebben grote bijeenkomsten nodig met iedereen die uit deze vuile oorlog wil geraken. We moeten allianties smeden tussen de democratische krachten om ons bedreigde land en het burgerschap te redden, en te komen tot veiligheid voor alle mensen.”