Samir Amin (links) op een bijeenkomst van het Wereld Sociaal Forum
Opinie, Nieuws, Wereld, Economie, Politiek, Wereld Sociaal Forum, Tmd, François Houtart, WSF, Imperialisme, Neoliberalisme, Tunesië, Tunis, Samir Amin, Derde Wereld, Wereldforum voor Alternatieven -

Is het Wereld Sociaal Forum nog nuttig voor de strijd van de volkeren? Samir Amin analiseert

Van dinsdag 26 tot zaterdag 30 maart vindt in de Tunesische hoofdstad Tunis het Wereld Sociaal Forum plaats. Tienduizenden activisten van over de hele wereld zullen er intensief discussiëren over 'een andere wereld die mogelijk is'. Maar zijn de werkmethoden van het Wereld Sociaal Forum hiervoor nog wel geschikt? Die vraag tracht Samir Amin te beantwoorden.

vrijdag 15 maart 2013 15:00
Spread the love

1. Het onmiskenbare succes van de Sociale Wereldfora (ook van de nationale en regionale fora) bewijst dat deze formule vanaf de eerste editie (in het Zuid-Braziliaanse Porto Alegre in 2001) tot de zevende editie (Nairobi in 2007), tegemoet kwam aan een reële objectieve noodzaak die vele militanten en bewegingen ondervinden in hun strijd tegen het neoliberalisme en de (militaire) agressie van het imperialisme.

De wijze waarop bewegingen en militanten zich tijdens deze strijd organiseren en actief tussenkomen in de samenleving heeft in de loop der jaren een forse vernieuwing gekend.

Inderdaad, de politieke cultuur van links werd in de 19de en 20ste eeuw gedomineerd door praktijken die steunden op een sterk hiërarchische en verticale structuur van politieke partijen, vakbonden en verenigingen. In die tijdsgeest werden bewegingen gestimuleerd: radicale en hervormingsgezinde sociale bewegingen, revoluties en nationale emancipatiebewegingen. Deze bewegingen hebben de wereld meestal veranderd ten gunste van de werkende klasse.

Toch kwamen vanaf de jaren 1980-1990 de beperkingen en tegenstrijdigheden, eigen aan deze manier van handelen, duidelijk naar boven. De democratische tekortkomingen van deze structuren – sommigen riepen zichzelf uit tot een elitaire voorhoede die ‘wetenschappelijke’ kennis en de ‘enige effectieve’ strategie bezaten – liggen aan de basis van latere teleurstellingen.

Hervormingen en revoluties brachten regimes aan de macht die op zijn minst gezegd zich dikwijls slecht aan hun beloften hielden. Vaak ontaardden ze, soms zelfs in misdadige activiteiten. Door deze mislukkingen was het vanaf 1980-1990 mogelijk terug te keren naar een offensief van dominerend kapitaal en imperialisme.

Innoverende volksmachten

2. De euforie van ‘kapitaal en imperialisme’ – een offensief dat onder de vlag van het neoliberalisme en de globalisering ten strijde trok – was echter een liedje van korte duur (1990-1995). Al heel snel ging de werkende klasse de straat op om weerstand te bieden aan dit nieuwe offensief.

Algemeen kan worden gesteld dat deze eerste protestgolf zichzelf legitimeerde op grond van verzet tegen het offensief in al zijn dimensies: weerstand tegen het economische neoliberalisme, tegen de ontmanteling van de sociale uitkeringen, tegen de repressie door de politie, tegen de militaire agressie van de VS en diens bondgenoten.

Er is een hele reeks van redenen tot verzet, afhankelijk van de plaatselijke omstandigheden. Maar steeds wordt strijd geleverd als reactie op directe provocaties en confrontaties. In die zin zijn de vraag naar meer marktregulering, de acties voor gelijke vrouwenrechten, voor de bescherming van het milieu, voor het behoud van de openbare diensten, en acties zoals die in het Midden-Oosten (Irak, Palestina, Libanon) voor democratie, als gewapend verzet tegen de agressie van de Verenigde Staten en bondgenoten, allemaal in wezen onlosmakelijk verbonden met elkaar.

Deze verschillende protestvormen zijn allemaal schakels van één ketting van verzet, verzet van de lokale bevolking tegen het onrecht dat hen door de machtsstructuren wordt aangedaan.

Gedurende deze verzetsstrijd kwam de vernieuwing vanuit het volk. Veel van de oude politieke krachten van de georganiseerde linkse zuil hielden zich in het begin afzijdig van deze nieuwe golf van verzet, schuchter bij het vooruitzicht aan agressie, ofwel gaven ze zich gewonnen aan de liberale en imperialistische opties.

De beweging was een initiatief van de ‘nieuwe krachten’, die soms bijna ‘spontaan’ ontstaan waren. De ontplooiing van deze krachten was enkel mogelijk door te steunen op het fundamentele principe van democratie – waarbij de verticale hiërarchie werd afgewezen en de horizontale vormen van samenwerking werden bevorderd en gepromoot.

Deze stap voorwaarts in het democratische bewustzijn moet worden beschouwd als een vooruitgang van de ‘beschaving’. In de mate dat dit idee weerklank vindt op de sociale fora, moeten deze dus worden beschouwd als perfect ‘nuttig’ voor de ontwikkeling en de verdere opmars van het verzet.

Het begin van het verval?

3. De diverse vormen van verzetsstrijd hebben een aantal onbetwistbare overwinningen opgeleverd. Ze hebben de val van het offensief van het kapitaal en het imperialisme ingeluid, maar ook niet meer dan dat.

Het plan van de Verenigde Staten om militair overwicht uit te oefenen over de planeet is een noodzakelijke voorwaarde om het ‘succes’ te waarborgen van de globalisering zoals we die nu kennen. Ook de ‘preventieve’ oorlogen die gevoerd werden en die dienen om de ‘effectiviteit’ van het plan te garanderen (invasie van Afghanistan en Irak, bezetting van Palestina, agressie tegen Libanon), tonen op een zeer visuele manier aan waar het imperialisme op politieke vlak naar toe wil.

Het zogenaamde neoliberale economische en sociale project, ontworpen om een stabiele basis voor de accumulatie van kapitaal te verschaffen, waarborgt maximaal winstbejag tegen elke prijs. In de ogen van de echte machtsstructuren die tevens de auteurs zijn van het project (Wereldbank, het IMF, de Wereldhandelsorganisatie (WTO), de Europese Unie) is dit project niet in staat zijn voorwaarden op te leggen.

Het is ‘uit elkaar aan het vallen’: de Doha-ronde van de WTO zit in een impasse, het IMF staat op de rand van een financiële ineenstorting, enz. De dreiging van een plotselinge economische en financiële crisis staat op de agenda.

Een andere wereld is mogelijk

4. Toch is er geen ruimte om zichzelf te feliciteren met deze successen. De overwinningen zijn onvoldoende om de sociale en politieke machtsverhoudingen te veranderen ten gunste van de werkende klasse. Daarom blijven ze kwetsbaar zolang de beweging nog niet is overgegaan van defensief verzet naar een echt offensief. Alleen deze stap kan de weg vrijmaken naar de opbouw van een positief alternatief – ‘een andere mogelijke wereld’ en een betere wereld wel te verstaan.

De uitdaging voor de strijdende volkeren ligt volledig in het antwoord dat ze geven op de gestelde vraag. Krachtig uitgedrukt door prof. François Houtart: van het collectieve bewustzijn van de uitdagingen naar de opbouw van actieve sociale factoren van verandering.

Uiteraard overstijgt de essentie van deze uitdagingen de fora, ze draait rond de mensen zelf. In welke mate vindt dit collectieve bewustzijn zijn uitdrukking in de fora? Dit bewustzijn is zoals altijd in de geschiedenis zeker aanwezig in verschillende gradaties van maturiteit, naargelang het soort beweging en afhankelijk van plaats en tijd.

Maar los daarvan is de vraag of de fora werkelijk bijdragen tot de noodzakelijke groei van de bewustwording en of ze helpen met de uitbouw van de factoren nodig voor de verandering? In welke mate wordt dit collectieve bewustzijn weerspiegeld in de sociale fora? We zullen proberen om verder in de tekst op deze vraag een antwoord te geven.

Vooruitgang in deze kwestie is en blijft moeilijk. Het betekent immers (i) de radicalisering van de strijd en (ii) om het met de woorden te zeggen van het Wereldforum voor Alternatieven, de convergentie van de verschillende verzetsstrijden, divers als ze zijn, in gezamenlijke actieplannen. Dit impliceert een strategische politieke visie en de bepaling van doelstellingen op korte en lange termijn. (Het ‘perspectief’ definieert het alternatief.)

De radicalisering van de strijd situeert zich niet zozeer in de radicalisering van de retoriek, maar wel in de mate waarin uitdrukking gegeven wordt aan het alternatieve project ter vervanging van het huidige systeem met zijn sociale machtsstructuren. Dit betekent de opbouw van sociaal leiderschap (klassenallianties en compromissen) dat erkenning vindt als geloofwaardig alternatief voor de nu heersende sociale hegemonieën in de machtsverdeling.

Immers, in de huidige situatie worden allianties gedomineerd door het kapitaal, het imperialisme en de lokale elites die onder hen dienen.

Ondanks een zekere coördinatie (ideeënuitwisselingen) tussen de verschillende strijdfronten, is het echter nog niet mogelijk de verdeeldheid te overstijgen, en dit is net de grote zwakte. De convergentie kan alleen het product zijn van een zekere ‘politisering’ (in de goede betekenis van het woord) van de gefragmenteerde bewegingen.

Het ‘niet-politieke maatschappelijke middenveld’, een ideologie rechtstreeks geïmporteerd uit de Verenigde Staten, die nog steeds verwoesting aanricht, werkt deze noodzakelijke stap tegen.

Convergentie van de diversiteit en radicalisering van de strijd zullen tot uiting komen in de onvermijdelijke opbouw van een ‘fasenplan’. Sommigen willen hier zelfs niet van horen, aangezien zij van mening zijn dat het synoniem staat voor compromissen en opportunisme. Door dit fasenplan worden twee zaken mogelijk.

(i) Verbeteringen in het proces van democratisering – met nadruk op het procesmatige en niet als een ‘blauwdruk’ van het westerse model van representatieve politieke democratie – en de sociale vooruitgang die hiermee samengaat.

(ii) De bevestiging van de soevereiniteit van staten, naties en volkeren, waarbij onderhandeld wordt over globalisering, en deze niet eenzijdig bepaald wordt door de ‘tandem kapitaal en imperialisme’.

Deze inhoudelijke definities over de opbouw van het alternatieve systeem worden zeker niet door iedereen aanvaard. Sommigen geloven dat de democratie (meerpartijenstelsel en verkiezingen), zelfs als ze losgekoppeld is van de ‘sociale noden’ (onderhevig aan de werking van de markt), nog altijd ‘beter is dan niets’.

Maar de mensen in Azië en Afrika blijken in het algemeen niet geneigd om te vechten voor deze vorm van democratie die losgekoppeld is van sociale vooruitgang (en op dit moment in feite zelfs gekoppeld is aan sociale achteruitgang).

Zij geven vaak de voorkeur zich te verenigen in para-religieuze/etnische bewegingen die vaak heel weinig democratisch gedachtegoed in zich dragen. Men kan dit betreuren, maar het is beter te zoeken naar de oorzaak hiervan. Democratie kan niet worden geëxporteerd (door Europa), noch worden opgelegd (door de Verenigde Staten). Ze kan alleen het product zijn van de verovering door de mensen in het Zuiden door hun strijd voor sociale vooruitgang, zoals dit het geval was (en is ) in Europa.

“Democratie kan niet worden geëxporteerd (door Europa), noch worden opgelegd (door de Verenigde Staten). Ze kan alleen het product zijn van de verovering door de mensen in het Zuiden door hun strijd voor sociale vooruitgang”

Enkel al het vermelden van de begrippen ‘natie’, ‘nationale onafhankelijkheid’ en ‘soevereiniteit’ doet sommige mensen kippenvel krijgen. ‘Soevereiniteit’ wordt bijna afgedaan als een ‘ondeugd uit het verleden’. Het begrip van natie mag volgens hen in de prullenmand worden geworpen. Bovendien is het door toedoen van de globalisering al achterhaald.

Deze stelling, die populair is onder de Europese middenklasse (om voor de hand liggende redenen, gezien de problemen met de opbouw van de Europese Unie), vindt echter geen weerklank in het Zuiden (noch in de Verenigde Staten of Japan wat dat betreft!).

Convergentie?

Transformatie in fasen sluit een krachtiger vooruitzicht op lange termijn niet uit. Voor sommigen, zoals de schrijver van deze regels, is deze transformatie die van het ‘socialisme van de 21ste eeuw’. Anderen wijzen het socialisme af, daar de term voor hen definitief vervuild werd sinds de bedenkelijke uitvoeringspraktijken ervan in de vorige eeuw.

Maar toch, zelfs indien het beginsel van convergentie wordt aanvaard, zal de implementatie ervan moeilijk blijken. Want er moeten twee zaken verzoend worden.

(i) De voordelen van de democratische werking verworven in en door de strijd (waarbij de nostalgie voor bewegingen onder bevel van de ‘voorhoede’ verlaten moet worden).

(ii) De vereisten voor samenhang in de actievoering, bescheiden of ambitieus, afhankelijk van de lokale (nationale) omstandigheden.

Het principe van de noodzakelijke convergentie wordt ook niet geaccepteerd door iedereen. Bepaalde zogenaamde ‘autonome’ stromingen, min of meer geïnspireerd door ‘postmodernistische’ formuleringen, wijzen dit af. De bewegingen die hierdoor geïnspireerd worden, verdienen respect voor wat ze zijn, ze maken deel uit van het strijdfront.

Sommigen gaan zo ver dat ze stellen dat de beweging, in zijn versnipperde vorm, zelf het alternatief zal opbouwen, en beweren zelfs dat het ‘individu’ al op weg is om de uitvoerder van de transformatie te worden (de theoretische visie van Antonio Negri).

Het is natuurlijk ook mogelijk om geen aanhanger te zijn van deze theoretische stelling. Dit is waarschijnlijk het geval voor vele krachtige massabewegingen die actief zijn in grote conflicten. Men kan ook denken (hopen) dat organisaties uit het verleden – politieke partijen, vakbonden, enz. – in staat zijn om zichzelf te sturen in de richting van de vereiste democratische uitoefening.

De denkers van de autonome stromingen bevestigen dat zij in staat zijn om de wereld te veranderen zonder de macht te grijpen. De geschiedenis zal uitwijzen of dit mogelijk is of juist een illusie zal blijken te zijn.

In ieder geval, of het nu binnenin ‘grote’ of eerder ‘kleine’ organisaties is, het volgende geldt: het conflict plaatst de ‘logica van de strijd’ (die de nadruk legt op zijn behoeften) tegenover de ‘logica van de organisatie’. De logica van de organisatie legt de nadruk op het dienen van de belangen van de ‘huidige machthebbers’ of van zij die de macht willen grijpen, en op de deelname aan de heersende dominante machtsstructuur, waardoor het ‘opportunisme’ aangemoedigd wordt.

Convergentie kan niet worden opgebouwd op wereldschaal of op regionaal niveau als het niet eerst op de nationale niveaus aanwezig is, omdat het – of je het nu wilt of niet – nu net deze niveaus zijn die de concrete uitdagingen definiëren en beheren. Het is ook op deze niveaus dat de ommekeer in de sociale en politieke machtsverhoudingen ten gunste van de werkende klassen wel of niet zal optreden.

Het regionale en het mondiale niveau kunnen de nationale ontwikkelingen weergeven, ze zonder twijfel ook faciliteren (of tenminste niet in de weg te staan), maar méér kunnen deze niveaus niet doen.

Vooruitgang in Latijns-Amerika

5. Vooruitgang in de richting van de uitbouw van een alternatief systeem vindt momenteel vooral plaats in Latijns-Amerika, terwijl deze elders – in Europa, Azië en Afrika – (bijna) afwezig is.

Deze vooruitgang (in Brazilië, Argentinië, Venezuela, Bolivia en Ecuador en het mogelijk toekomstige succes elders – Mexico, Peru, Nicaragua) – is precies het resultaat van de rationalisering van de bewegingen, die het niveau heeft bereikt van de feitelijke kritische massa en hun politieke convergentie.

Dit zijn ‘revolutionaire vooruitgangen’ in die zin dat ze voor een ommezwaai hebben gezorgd in de balans tussen de sociale en politieke krachten in het voordeel van de werkende klassen. Hun succes is te danken aan hun pragmatisme, door het democratisch beheer van de bewegingen te laten samenvallen met de politieke focus van hun projecten. Zo overwinnen ze de verdeeldheid die elders domineert.

Wie zal ontkennen dat de staatsmachten die deze vooruitgang hebben bevorderd ‘problemen opleveren’? Dat zij het risico lopen onder druk van externe problemen en die van de lokale bevoorrechte klassen weg te zinken? Alles samengenomen, zou de mogelijkheid dat deze veranderingen zich zouden openen voor de massabewegingen, moeten worden afgewezen? Deze (nieuwe) krachten zullen ontwikkelingen toestaan, gebaseerd op de bundeling (en niet de scheiding) van de gevestigde nationale onafhankelijke staten (ten opzichte van de Verenigde Staten) enerzijds, en van de democratisering en de sociale vooruitgang anderzijds.

Elders is het beeld van de werkelijkheid, ondanks de gevoerde strijd, minder veelbelovend. In Europa wordt prioriteit gegeven aan de ‘opbouw van de Europese Unie’ en dit moedigt de overgang aan naar het sociale liberalisme, de illusies die in leven gehouden worden door de retoriek van de ‘derde weg’ en van het ‘kapitalisme met een menselijk gezicht’. Zal de ‘beweging’ er in haar eentje in slagen om deze tekortkomingen te overwinnen?

Persoonlijk heb ik hierover sterke twijfels. Ik denk dat beslissende veranderingen in de oriëntatie van de politieke macht een noodzakelijke voorwaarde zijn, met name de breuk met het ‘Atlantisme’ (de NAVO is eigenlijk de vijand van de Europese bevolking). Anderen denken van niet. In Oost-Europa zijn de illusies nog veel groter. Oost-Europa is op weg om in zijn ‘hechte’ relaties met Duitsland en West-Europa het evenbeeld te worden van Latijns-Amerika in zijn betrekkingen met de Verenigde Staten (vroeger en nu).

In Azië en Afrika zien we op dit moment excessen die wij kwalificeren als ‘culturalistisch’ en die de illusie voeden van zogenaamde ‘beschavingsprojecten’, gebaseerd op parareligieuze of etnische bijeenkomsten. Het debat over ‘culturele diversiteit’ helpt hier vaak een handje om zich terug te trekken in een doodlopend straatje. Dit dispuut over culturele diversiteit wordt bovendien perfect getolereerd (zelfs aangemoedigd) door de kapitalistische en imperialistische machten.

Het is noodzakelijk om dan meer te ‘weten’ – hoe de vooruitgang zich heeft weten te handhaven in Latijns-Amerika – om meer te ‘weten’ over de redenen voor de relatieve stagnatie van de bewegingen elders, in bepaalde gevallen zelfs de oorzaken van hun achteruitgang of nederlaag. Dat zou een essentiële onderzoeksspoor moeten zijn voor tal van debatten, op de fora en elders.

De wereldfora zijn globale ontmoetingsplaatsen, maar ze zijn slecht uitgerust om een adequaat kader te bieden voor de noodzakelijke verdieping van deze debatten. De nationale fora (zelfs de regionale) zijn hiervoor meer geschikt, of zouden dat althans moeten zijn.

Een nieuw initiatief

6. De voorstellen gebundeld in de ‘Oproep van Bamako’ (januari 2006) wilden precies meer belang hechten aan de verdieping van dergelijke debatten. Het zijn slechts ‘voorstellen’ – en geen opgelegde ‘besluiten’ (wie al het lef had om dit te doen, zou niet het vermogen hebben om ze ook af te dwingen). Deze werden natuurlijk geweigerd uit principe, zowel door de extreme autonome stromingen als door de massa van ‘apolitieke’ NGO’s. Maar elders vinden ze wel gehoor.

Het charter van het Wereld Sociaal Forum verbiedt op geen enkele wijze initiatieven van het Bamako-type, waarvan de oproep bovendien werd goedgekeurd door de vergadering van de Bewegingen. Toch heeft dit initiatief het WSF-secretariaat geïrriteerd.

Waarom? Misschien omdat het in principe de voorstellen van deze oproep niet deelde. Mag hieruit worden geconcludeerd dat het WSF-secretariaat zichzelf opstelt achter de ‘apolitieke’ NGO’s (en misschien wel met de extreem autonome stromingen) en zo het Forum af wil sluiten voor andere actievormen?

Wie zal ontkennen dat het Bamako-document – opgesteld door 200 deelnemers op 24 uur tijd – de vinger legt op reële tekortkomingen, en zelfs tegenstrijdigheden? Zouden de auteurs ervan beschuldigd moeten worden ‘intellectuele arrogantie’ te beoefenen of zelfs een verouderde ‘avant-gardistische’ houding na te streven of zelfs van gevaarlijke politieke manipulaties?

Zou het nodig zijn om aan te tonen dat de extreme autonome stromingen niets anders produceren dan spontane, welbespraakte en coherente producten van de directe uitingen van de massa’s? Dat de ‘intellectuelen’ die de stellingen van deze stromingen formuleren, niet eens bestaan?

Zou het nodig zijn om aan te tonen dat de ‘apolitieke’ NGO’s er zelf geen opvattingen op nahouden die feitelijk een duidelijke politieke betekenis hebben, doordat ze zich de retoriek van de systeeminstellingen eigen hebben gemaakt (vermindering van armoede, goed bestuur, verbitterd culturalisme, enz.)?

WSF is niet uit het niets verschenen

7. De Sociale Wereldfora hebben een geschiedenis en een voorgeschiedenis. Ze zijn niet plotseling uit het niets verschenen zonder voorbereiding. Mensen als François Houtart (Centre Tricontinental), Bernard Cassen (Le Monde diplomatique) en anderen hebben gewezen op de essentiële stadia van deze geschiedenis, van de eerste anti-Davos-bijeenkomst in Davos (1999) tot andere initiatieven.

Het doel van dit artikel is niet om een ‘evaluatie’ van de ontwikkeling van de fora in de afgelopen zeven jaar voor te leggen. Zelfs als men denkt dat de fora echt succesvol zijn geweest en dat de impact ervan écht telt (wat voor mij het geval is), moet toch de nadruk toch worden gelegd op de zwakheden in plaats van zichzelf op de borst te kloppen.

Er zijn veel autoriteiten verantwoordelijk voor het eigenlijke beheer van de fora (secretariaat, internationale raad, ‘leiders’ van de belangrijkste bewegingen en NGO’s die vertegenwoordigd zijn). Zij vormen de feitelijke machtscentra, per definitie en zoals het altijd geweest is (het zou naïef zijn dit te willen negeren).

Vaak was hun grootste zorg de zelfevaluatie met betrekking tot interne prestatiecriteria, die vaak van zeer eenvoudige aard zijn (aantal deelnemers, aantal en misschien wel de kwaliteit van de debatten, directe materiële vragen over de organisatie). Het echte beoordelingscriterium is ‘extern’: dragen de fora bij aan het vergemakkelijken van de vooruitgang (in plaats van de stagnatie, zelfs de achteruitgang) van de strijd?

Het zou zeer wenselijk zijn dat deze dimensie een grotere weerklank zou vinden in de vergaderingen en bijeenkomsten die deze autoriteiten organiseren.

Als we even verder gaan met de kritiek, dan durven we te zeggen dat de Wereldfora last hebben van een (groeiend) onevenwicht wat betreft de deelnemers. De fora, die zeer veel geld kosten wat betreft de financiële middelen en het intellectuele werk dat bij de organisatie komt kijken, trekken vooral de NGO’s aan (die zich soms wijden aan de ondersteuning van de strijd).

Die NGO’s beschikken over gespecialiseerd personeel en de nodige financiële middelen. We hebben het hier over de NGO’s van het Noorden, maar ook grofweg, hun clientèle (partners) uit het Zuiden. Het is slechts in mindere mate dat belangrijke bewegingen die op het terrein betrokken zijn bij de strijd, aangetrokken worden tot de fora.

Honderdduizenden boeren zijn bijvoorbeeld verwikkeld in een felle strijd om grond, hele volkeren bieden het hoofd aan de machinegeweren en de bommen van de imperialistische bezetter. Zij laten soms hun stem horen tijdens een ‘workshop’. Maar vele andere organisaties – soms heel onbelangrijk in het kader van de strijd – beschikken over ‘tien workshops’ om hun ‘propaganda’ te verspreiden.

Laten we daarom vrijuit spreken – een aantal van deze organisaties maakt deel uit van het systeem (en vormen de ‘veiligheidskleppen’) in plaats van deel uit te maken van het noodzakelijke alternatief.

De kwestie van het ‘openstellen van de fora’ (in principe zou dit niet in twijfel mogen worden getrokken) is een probleem. Er moet meer aandacht besteed worden aan het beheer ervan.

Deze ‘tekortkomingen’ van de Wereldfora vinden we ook terug bij de nationale fora. Maar daar is de directe nabijheid van de krachten die in conflict zijn met de bestaande orde gunstig om – althans potentieel – de hier genoemde tekortkomingen te overstijgen. De resultaten – positieve of negatieve – hangen zowel af van de concrete omstandigheden op ‘het terrein’ en van de aard van de tekortkomingen, als van gunstige externe factoren (de mate van radicalisering van de strijd).

Transformaties

8. De reconstructie van een ‘front van landen en volkeren van het Zuiden’ is één van de fundamentele voorwaarden voor het ontstaan van die ‘andere wereld die mogelijk is’. Eén die niet gebaseerd is op imperialistische overheersing. In het verleden en ook vandaag nog zijn in de samenlevingen van het Noorden veelsoortige transformaties ontstaan.

Zonder op enigerlei wijze het belang hiervan te onderschatten, moet wel in herinnering worden gebracht dat deze zich tot nu toe vooral voor de ‘imperialistische wagon’ hebben laten spannen.

We moeten ons er dan ook niet over verbazen dat de grote mondiale veranderingen begonnen zijn met de opstand van de volkeren in de periferie. Dit gebeurde bij de  Russische revolutie (de ‘zwakke schakel’ van die tijd, 1917), de Chinese revolutie van Mao in 1949 en de Beweging van niet-gebonden landen (conferentie van Bandung, 1955).

Telkens werd het imperialisme verplicht ‘zich aan te passen’ aan eisen die in strijd waren met de te verwachten uitbreiding van het imperialisme. De bladzijde van Bandung, van de opdeling van de wereld in ‘drie werelden’ (1955-1980) en die van een multipolaire globalisering zijn omgeslagen.

Aangezien de huidige globalisering een ‘remake’ van Bandung uitsluit, proberen de heersende klassen van de landen in het Zuiden deel uit te maken van deze globalisering. Soms hopen zij die te kunnen veranderen in hun voordeel, maar ze verzetten zich er zeker niet tegen. We kunnen daarbij twee groepen landen onderscheiden.

Enerzijds zijn er de landen die een ‘nationaal’ project hebben, zoals China of de opkomende landen in Azië of Latijns-Amerika. De aard van het project is in wezen kapitalistisch, maar wel afgezwakt door toegevingen aan het nationale project. Of niet-kapitalistisch in het voordeel van de werkende klasse, maar in openlijk of stilzwijgend conflict met de imperialistische strategieën. Ze kunnen geval per geval worden besproken.

Anderzijds zijn er de landen die geen project hebben en er eenzijdig mee akkoord gaan zich ‘aan te passen’ aan de eisen van de imperialistische ontplooiing. In dit geval zijn de heersende klassen vooral consumenten van de kapitalistische logica.

Frontvorming van de ‘volkeren van het Zuiden’

Allianties tussen staten (en hun regeringen) bevinden zich in variabele fases van hun vormingsproces. Dit werd ook vastgesteld in de machtsverhoudingen in de Wereldhandelsorganisatie (WTO). De mogelijkheden die deze toenaderingen kunnen openen voor de arbeidersbewegingen mogen niet worden onderschat, maar moeten met een open blik worden onderzocht.

Is een frontvorming van de ‘volkeren van het Zuiden’, die veel verder gaat dan de toenaderingen tussen de heersende klassen, mogelijk? De opbouw van dit front blijft moeilijk en kampt met hindernissen zoals bijvoorbeeld de ‘culturalistische’ excessen en de confrontaties die ze met zich meebrengen tussen mensen in het Zuiden (op pseudoreligieuze of pseudo-etnische gronden). Het zou al minder problematisch zijn als de staten ‘die een project hebben’ – onder de druk van hun bevolkingen – zouden evolueren in een resolutere anti-imperialistische richting.

Dat houdt in dat ze in hun projecten los komen van de illusie dat enkel en alleen ‘nationale kapitalistische’ krachten in een positie zijn om de imperialistische globalisering in hun voordeel om te buigen. Landen kunnen actieve spelers worden in de imperialistische globalisering en deelnemen aan de vormgeving van dit globale systeem (en zich niet allen beperken tot een eenzijdige aanpassing eraan).

Deze illusies zijn echter nog steeds groot en worden versterkt door een nationalistische retoriek. Ook de instellingen in dienst van het imperialisme versterken de illusies door de ‘opkomende landen’ te stimuleren in het proces van een ‘inhaalbeweging’ waarbij ze het kapitalistische patroon kopiëren. We zien dat de feiten deze illusies weerleggen.

Nieuwe populaire en anti-imperialistische blokken zullen in staat zijn om de weg vrij te maken naar een internationalisme van de volkeren. We hopen ten stelligste dat de progressieve krachten van het Noorden dit proces zullen begrijpen en ten volle ondersteunen.

Bescheidenheid bij beoordeling van prestaties WSF

9. Bij wijze van conclusie kunnen we stellen dat de toekomst van de sociale fora minder afhankelijk zal zijn van wat er ‘binnen de fora zelf’ gebeurt dan van wat  zich elders in de wereld ontwikkelt. De strijd van de volkeren en de geostrategische keuzes van de staten zullen mee bepalend zijn.

Deze conclusie leidt niet tot enig pessimisme over de toekomst van de fora, maar wel tot bescheidenheid bij de beoordeling van hun prestaties. Parallel (en niet in strijd) met de voortzetting van de militante acties van de fora zijn ook andere vormen van interventie nodig.

Zo kan er een verdieping van de debatten ontstaan met het oog op gezamenlijke acties (verdergaand dan een dag van wereldprotesten tegen schuldenlast, of tegen preventieve oorlogen, of voor de erkenning van de rechten van vrouwen, of voor toegang tot water, enz).

Sinds zijn oprichting in 1997 is het Wereldforum voor Alternatieven hierbij betrokken geweest. Het is een netwerk van een groot aantal ‘denktanks’ waar de ideeën van de sociale en politieke krachten die strijden tegen ‘het systeem’ rechtstreeks verwoord worden. Het probeert niet alleen de uitwisseling van opinies te bevorderen, maar ook werkgroepen te stimuleren en misschien de vorming van gezamenlijke actiefronten te faciliteren.

Ter informatie: het gaat om groepen van vakbonden (‘heropbouw van een verenigd arbeidersfront’), groepen van boerenbewegingen (die proberen grondrechten af te dwingen voor het welzijn van alle boeren), groeperingen van niet-gebonden politieke krachten die het wereldwijde beleid van ‘kapitaal en imperialisme’ in vraag stellen (en die werken aan vraagstukken over internationaal recht of de hervorming van de Verenigde Naties en de economische systemen van de globalisering, enz.).

Vele andere nationale, regionale en mondiale ‘netwerken’ getuigen van lovenswaardige inspanningen die in vergelijkbare richtingen gaan. De hele lijst opnoemen, zou ons veel te ver leiden, maar enkele voorbeelden, gewoon om in herinnering te brengen waar ATTAC voor staat in Frankrijk, of het werk van Focus on the Global South, ARENA en zo vele andere.

In het kader van de versterking van de effectiviteit van de fora zou het zeer wenselijk zijn dat deze programma’s beter tot uitdrukking komen tijdens de fora.

Samir Amin

Samir Amin is directeur van het Third World Forum in de Senegalese hoofdstad Dakar (nvdr: internationale vereniging van intellectuelen uit Afrika, Azië en Latijns-Amerika die alternatieve ontwikkelingsstrategieën formuleren) en voorzitter van het World Forum for Alternatives (nvdr: internationaal netwerk met het doel sociale bewegingen en middenveld te ondersteunen).

Hij is zelf van Egyptische afkomst (°Caïro, 1931), studeerde in Parijs en werkte van 1957 tot 1960 als onderzoeker voor de Egyptische overheid onder de regering van president Nasser.

Samir Amin legde in de jaren vijftig de fundamenten van wat later de wereldsysteemanalyse zou gaan heten. In 1960 verliet hij ontgoocheld Egypte. Hij woont ondertussen al jarenlang in Dakar. Hij publiceerde vele boeken over ontwikkeling en internationale verhoudingen vanuit een neomarxistische visie.

(vertaling uit het Engels door Tomas Dossche, Marisa Abarca en Jan Van Criekinge)

take down
the paywall
steun ons nu!