M/V ? Niet van toepassing
Nieuws, Samenleving, Feminisme, Analyse, Genderverschillen, Transgenderisme -

M/V ? Niet van toepassing

Toen ik ongeveer zeven jaar oud was, kreeg ik een bijzondere interesse voor het andere geslacht. Deze interesse was niet van seksuele aard – hoewel ik in retrospectief moet bekennen dat er toch iets broeide -, maar kan eerder omschreven worden als een preoccupatie met de andere gender, in die mate dat ikzelf verlangde ertoe te behoren.

vrijdag 8 maart 2013 15:01
Spread the love

Jongens werden door mijn omgeving immers beschouwd als ruw en lomp. De kleren die we mochten dragen beperkten zich tot stemmig grijs, bruin en donkergroen. Meisjes waren echter sierlijk en lief. Ze mochten dansen, gaven elkaar niet constant vuiststompen en mochten veelkleurige rokjes dragen, met linten in de haren.

Mijn moeder bood aan dat ik hetzelfde mocht, om mijn jaloezie te ledigen. Maar naar school gaan in een roze rok, daarvan begreep ik reeds dat dat “voor mij” niet mogelijk zou zijn en met hoongelach zou worden ontvangen. Mijn vader, gepokt en gemazeld in de freudiaanse psychologie, maakte zich ernstige zorgen over mijn identiteitsvorming. Zijn studententijd had hij beleefd in feministische middens en in het centrum van de antiautoritaire beweging. Zou het kunnen dat zijn zoon het omgekeerde meemaakte van wat Freud beschreef als penisnijd – namelijk een ijverzucht van vrouwen ten opzichte van het “mannelijke” en de privileges die daarmee gepaard gingen? De hedendaagse uiting daarvan zou een soort “vulvanijd” kunnen zijn, waaraan de jongens zouden lijden die in een tijdperk geboren waren na twee feministische golven en de jaren zestig. Dit zou dan eenzelfde soort jaloezie ten opzichte van de emanciperende, zorgzame en lieve vrouw zijn – die waarden bezit die de maatschappij steeds hoger begint te waarderen, maar niet beschouwd worden als aangeboren eigenschappen van mannen.

Een wetenschappelijke vergissing

De theoretici van de tweede feministische golf stelden dat het onderscheid tussen mannen en vrouwen eerder een sociaal geconstrueerd gegeven was, dat ons met de paplepel ingegeven was om een onderdrukking van de ene gender door de ander mogelijk te maken. Seksisme zou net als racisme een wetenschappelijke vergissing zijn. De “gender”, het sociale construct, zou voortaan onderscheiden worden van de “sekse”, de biologische restcategorie van verschillen die niet te reduceren zijn zoals chromosomen (XX/XY), gonaden, geslachtsdelen en hormonen.

Met de neergang van de revolutionaire bewegingen uit de jaren ’60 en ’70 in de jaren ’80 verdween met de tweede feministische golf ook de opvatting dat gender een volledig gecontrueerde tegenstelling zou zijn. Ook progressieve ouders, die er alles aan deden om hun kinderen zo sekseneutraal mogelijk op te voeden, merkten dat hun dochters toch onbewust naar de roze prinsessenjurken grepen en hun zonen liever met een brandweerwagen speelden. Het constructivisme was op zijn retour, ten gunste van een herwaardering van een essentialistisch en biologisch onderscheid tussen jongens en meisjes, mannen en vrouwen.

Mannen zouden nu eenmaal van nature avontuurlijker zijn dan meisjes, die op hun beurt weer meer geneigd zijn tot zorgfuncties en huishoudelijke taken. Een vrouw kan nu eenmaal beter voor kinderen zorgen dan mannen. Dit onderscheid zou zijn oorsprong vinden in de prehistorie, zo beweert de naturalistisch bevooroordeelde publieke opinie. De mannen zouden op jacht gaan, terwijl de vrouwen op de kinderen moesten passen en het eten klaar moesten maken. De vrouw ontwikkelde daardoor een “moederinstinct”, zo legt de evolutionaire psychologie ons uit, wat dus meer is dan een sociaal construct, maar werkelijk deel uitmaakt van de vrouwelijke essentie. Deze evolutionair ontwikkelde verschillen zouden zijn vastgelegd in onze hersenen, die fundamentele aangeboren verschillen zouden laten zien tussen mannen en vrouwen.

Zuid-Dakota

De wetenschappelijke verklaringen voor deze zogezegd niet te reduceren verschillen tussen mannen en vrouwen staan recentelijk op de helling. Hedendaagse feministische denkers leggen de vooroordelen waarop deze gebaseerd zijn onder de loep. Neurowetenschapper Lise Eliot[1] beweert dat de aangeboren verschillen in gedrag tussen jongens en meisjes veel kleiner zijn dan over het algemeen wordt aangenomen, in ieder geval kleiner dan de verschillen tussen individuen. Als parodie op het populairwetenschappelijk adagium dat vrouwen van Venus zouden komen en mannen van Mars, beweert ze dat het er meer op lijkt dat “vrouwen uit Zuid-Dakota komen, en mannen uit Noord-Dakota.”

Ze verklaart dit op basis van de vaststelling van de plasticiteit van de hersenen. Dit is het gegeven dat hersenen onder invloed van de omgeving nog zeer veel veranderen. De jongens- en meisjescultuur waarin de twee seksen respectievelijk worden opgevoed heeft zo’n grote invloed op de hersenen, dat de verschillen op latere leeftijd er zo groot uitzien, dat iemand die het proces niet heeft waargenomen wel moet concluderen dat het hier om biologische verschillen gaat, in plaats van om aangeboren.

Een indringend voorbeeld dat Eliot aanhaalt is een wetenschappelijk onderzoek waarin kleine kinderen wordt gevraagd een steile helling te beklimmen. De ouders zijn progressieve opvoeders die zeker niet bij voorbaat een barbiepop in de handen van hun dochter zouden duwen. Niettemin blijken ook deze ouders het lef van hun dochters te onderschatten met een hoek van de helling van maar liefst negen graden. Je kan je indenken dat een dochter die een weinig steile helling zal beklimmen in een thuissituatie al evenveel aanmoediging zal krijgen als een jongen die zich aan een veel steilere helling waagt. De gendervorming gaat dus al veel vroeger terug en vindt plaats op een veel subtielere wijze dan mensen zich beseffen.

Eliot is niet van mening dat er helemaal geen aangeboren verschillen tussen jongens en meisjes bestaan, maar beweert dat de verschillen enorm worden uitvergroot door de ouders. Meisjes ontwikkelen zich bijvoorbeeld sneller dan jongens, waardoor zij eerder blijk geven van hogere morele en emotionele gedragingen. Deze voorsprong wordt al snel waargenomen als een verschil, waardoor het bij meisjes permanent wordt bekrachtigd, terwijl het bij jongens als een uitzondering wordt gezien.

Bloemschikken

Nog radicaler is psychologe Cordelia Fine.[2] Voor haar is gender volledig een sociaal construct, waar niets biologisch aan te pas komt. Zo ondergraaft ze een van de heilige huisjes van het essentialisme, namelijk het onderzoek naar taken met betrekking tot ruimtelijk inzicht – waarop mannen altijd beter scoren dan vrouwen. Indien mannen immers van tevoren te horen krijgen dat ze een test moeten maken die iets te maken heeft met ruimtetechnologie of motorbouwkunde, dan scoren ze significant hoger dan indien we ze vertellen dat de test peilt naar vaardigheden die nuttig zijn voor modeontwerp en bloemschikken.

Ook bij vrouwen geldt dit fenomeen. Als vrouwen een wiskundetest moeten maken waarbij op voorhand wordt verteld dat mannen en vrouwen hier altijd gelijk op scoren, dan zijn de scores significant hoger dan de controlegroep aan wie dit niet wordt meegedeeld. Kortom, de genderverwachtingen waar een persoon zich aan getoetst voelt, bepalen dus mee hoe iemand zal presteren, aldus Fine.[3]

De evolutionair psychologische verklaringsmodellen voor de aangeboren genderverschillen blijken ook uiterst dun. In het boek De Onzichtbare Vrouw[4] halen de auteurs de mythe van de jagende man en de huiselijke vrouw – de basis van vele essentialistische en naturalistische gendertheorieën – onderuit. Antropologisch en archeologisch onderzoek toont immers telkens aan dat de jacht een familiale aangelegenheid was, waarbij mannen, vrouwen en kinderen samenwerkten. Over de vraag hoe de werkverdeling in huis was kunnen we eenvoudigweg niets zeggen. We hebben geen enkele wetenschappelijke reden om aan te nemen dat de grotschilderingen in Lascaux gemaakt zouden zijn door mannen, terwijl vrouwen zich bezig hielden met het vlechten van manden. De verklaringsmodellen die de oorsprong van het genderverschil in de prehistorie willen leggen moeten daarom eerder gezien worden als een reflectie van het heersende genderonderscheid in het verleden, dan een oorzaak van het huidige verschillen.

Moederliefde

Élisabeth Badinter ten slotte stelt grote vraagtekens bij het dogma van de moederliefde.[5] Op basis van een historische studie van het idee dat vrouwen een aangeboren moederinstinct zouden hebben, besluit ze dat daar absoluut geen evidentie voor bestaat. De natuurlijkheid van het verlangen naar het moederschap is dus evenzeer een sociaal construct als alle anderen.

Het vooroordeel dat vrouwen nu eenmaal beter voor kinderen kunnen zorgen wordt makkelijk ontkracht als we beseffen dat vrouwen doordat zij een actieve rol hebben in de geboorte van het kind al snel een voorsprong lopen op de man als het gaat om ervaring om met het kind om te gaan. Niets zegt dat een man met evenveel toewijding niet een even goede “moeder” zou kunnen zijn als een vrouw.

De feministen van de tweede golf zagen de constructie van de genders als een patriarchale strategie om macht uit te oefenen over vrouwen. Het vormde de theoretische legitimatie voor hun strijd om gelijke rechten op elk vlak. Uiteraard ben ik het volmondig met deze strijd eens, een strijd die gevoerd moet worden door vrouwen, terwijl mannen inzicht moeten krijgen in de wijze van onderdrukking.

Radicaal lesbianisme

Niettemin vergeten we langzaamaan op welke manier we elkaar telkens weer in de oude genderpatronen drukken. Bovendien ben ik van mening dat dit zeker niet iets is wat enkel door mannen aan vrouwen wordt opgelegd en ook niet dat mannen er altijd het meest van profiteren (al erken ik natuurlijk dat de materiële ongelijkheid ten koste van vrouwen ook in België nog altijd bestaat, en op globaal niveau zelfs pervers is). Maar vrouwen bevestigen voor zichzelf en vooral voor elkaar nog altijd vaak de onderdrukkende genderrol die ze gewend zijn. Jonge en zogezegd geëmancipeerde vrouwen spiegelen hun handelen aan de Flair en aan series als Sex and the City, waaruit ze een houding leren die uiteindelijk de vrouw nog altijd ziet als iemand die op zoek is naar waardering van de man en hem dus moet plezieren. Dat dit de schijn krijgt van emancipatie is des te kwalijker.

Aan de andere kant lijden ook mannen onder eenzelfde dwang om “mannelijk” te zijn. Wie weinig avontuurlijk, laf of gewoon zorgzaam is, is al snel een “mietje”. Mannen bevestigen elkaar dus ook permanent in het mannelijk zijn. Hoewel voor hen het gevaar minder schuilt in de onderdrukking door een andere sekse, laten de criminaliteitscijfers onder mannen wel zien waar een doorgedreven machocultuur toe leidt. Mannen zijn dus evengoed slachtoffer van een samenleving die volledig kunstmatig twee groepen creëert en in stand houdt.

Monique Wittig pleit daarom ook voor een radicaal lesbische samenleving, waarmee ze bedoelt dat een samenleving die nog altijd spreekt over “vrouwen” nog altijd denkt in een heteroseksistische dichotomie, waar vrouwen in functie staan van de seksualiteit van de man. Ze heeft een radicaal universalistische visie op gender, waarbij het onderscheid volgens haar volledig moet verdwijnen. Ze leunt daarmee dicht aan, maar wijkt op cruciale punten toch af van het lesbisch separatisme, dat stelt dat vrouwen zich volledig moeten afzonderen van mannen, omdat de verschillen altijd zullen blijven bestaan.

Transgenders

Wie radicale conclusies trekken uit al deze inzichten zijn de zogenaamde transgenders. Zij besluiten dat aangezien uiting van de gender altijd een sociaal construct is er ook geen enkel probleem is om je af te uiten op een eclectische manier tussen de genders in – of eigenlijk boven de genders uit. Het onderscheid tussen man of vrouw is op hen niet van toepassing en zij zijn dan ook vurige pleitbezorgers van een afschaffing van dit onderscheid. In Nepal is bijvoorbeeld enkele jaren geleden besloten dat naast de aanduiding M en V op het paspoort ook een genderneutrale aanduiding moet komen te staan. Deze kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor interseksuelen, mensen die geboren worden zonder een eenduidig geslacht (waar volgens sommige onderzoeken tot wel drie procent van de bevolking onder zou vallen – misschien wel voldoende om ook een biologische categorie te legitimeren), maar ook voor transgenders die zich niet in een hokje willen laten duwen.

Daarnaast zijn er transseksuelen. Zij voelen net als transgenders de druk van de samenleving die de gendereis op hen legt. Zij trekken echter een verregaande conclusie die eigenlijk het tegendeel is van een constructivistische visie op gender: ze besluiten niet enkel hun expressie, maar ook hun lichaam te veranderen naar het andere geslacht. Volgens mij bevestigt een transseksueel juist een dichotoom en essentialistisch beeld op man-vrouwverschillen, doordat hij/zij beweert dat het lichaam waarin hij/zij leeft in wezen niet overeen komt met de persoon. We zouden kunnen stellen dat zij op basis van de enorme genderdruk een identiteitsstoornis hebben ontwikkeld, waarbij hun identiteit en hun lichaam niet met elkaar overeenkomt, waardoor zij een geslachtsveranderende operatie als enige optie zien om gelukkig te zijn (nog los van het feit dat zo’n operatie altijd maar ten dele mogelijk is, omdat je chromosomen en je gonaden nu eenmaal onveranderlijk zijn).

Mijn persoonlijke flirt met de andere gender beschouw ik dan ook als de frustratie van een jonge jongen om zich aan te passen aan een gendernorm die – in mijn kinderlijke wereldbeeld – mannen benadeelt ten opzichte van vrouwen. Mijn identiteit was echter verbonden met mijn lichaam, mijn seksuele oriëntatie bleek bovendien overeen te komen met de meerderheid van de leden van mijn sekse en op die manier ontwikkelde mijn identiteit zich dus “normaal”. Niettemin beschouw ik mijn lichaam als mannelijk en mijn gender als “neutraal”. Ik beschouw mezelf daarmee dus ook als een transgender.

Cultus van het lichaam

Transgenders en transseksuelen verschillen dan ook voornamelijk in hun appreciatie van het eigen lichaam. Veel feministen van de derde golf wijzen op de gevaren van de pornoficatie van de samenleving, waarmee ze seksueel getinte reclame-uitingen met schaars geklede vrouwen bedoelen. Naar mijn inschatting is dit in gevolg van de cultus van het lichaam, die ontstond in de hedonistische jaren ’60 en ‘70. Deze preoccupatie met het lichamelijke leidt er dan ook toe dat mensen met gendertwijfels zich niet alleen vragen stellen over de rol van hun gender in de samenleving, maar eveneens of het lichaam wel bij die rol past.

Om te besluiten wil ik opmerken dat ik me ervan bewust ben dat, hoewel ik een ogenschijnlijk beschrijvende stijl hanteer, ik op zeer veel punten een controversiële positie inneem, waarmee ik heel verschillende groepen mensen mogelijk tegen het hoofd zal stoten. Velen feministen zullen me al diskwalificeren om iets over dit onderwerp te zeggen, simpelweg omdat ik een man ben (en bovendien nog blank en heteroseksueel). Toch wil ik benadrukken dat ik mij ten zeerste verzet tegen de genderdwang die wij elkaar opleggen. Ik denk dat dit niet de schuld (meer) is van mannen of vrouwen, maar dat we niets anders kunnen doen dan ons bewust worden van de rol die we spelen en die dan ook van ons af te werpen. Sociale verandering is altijd het gevolg van een verandering in het bewustzijn en dat geldt voor ons allemaal. Daarmee ben ik tegelijkertijd een antifeminist en een radicaal feminist. Laten we ons allen verenigen tegen onszelf.

[1] Lise Eliot, Pink Brain, Blue Brain: How Small Differences Grow into Troublesome Gaps and What We Can Do About It (Houghton Mifflin Harcourt 2009).

[2] Cordelia Fine, Delusions of Gender: How Our Minds, Society, and Neurosexism Create Difference (2010).

[3] Sanne Bloemink, “In de brein van het kind. M/V.”, De Groene Amsterdammer, nummer 2, 2011.

[4] Adovasio JM, Soffer O, Page J. The Invisible Sex: Uncovering the True Roles of Women in Prehistory (New York, NY: Harper Collins Publishers, 2009).

[5] Élisabeth Badinter, L’Amour en plus : histoire de l’amour maternel (1981).

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!