Mannen en feminisme: geen contradictio in terminis?
Feminisme is in de eerste plaats een beweging van, voor en door vrouwen, maar dat wil – in de woorden van de Amerikaanse historica Karen Offen – niet zeggen dat alle vrouwen feministen zijn en al evenmin dat alle feministen vrouw zijn. In tegenstelling tot wat vaak wordt aangenomen, is mannelijk feminisme geen contradictio in terminis.
Deze perceptie is de overtrokken erfenis van de radicale vleugel van de tweede feministische golf, een visie die deels ook doorleeft binnen de academische genderstudies, waar sommige sociale wetenschappers feminisme nog steeds definiëren als exclusief vrouwelijk. Voor de aanhangers van deze interpretatie is de persoonlijke ervaring van ‘onderdrukking’ op basis van geslacht een noodzakelijke voorwaarde om feminist te kunnen zijn.
Blind voor ongelijkheid tussen mannen onderling – denken we maar aan de discriminatie van homoseksuelen – gaat deze denkstroming ervan uit dat mannen per definitie geen feminist kunnen zijn, hooguit ‘anti-seksistische’ of ‘pro-feministische’ sympathisanten. Volgens diezelfde redenering zouden enkel arbeiders socialist kunnen zijn en enkel niet-blanken anti-racist.
Bovendien reproduceert deze kwalijke logica in feite het biologische determinisme waar het feminisme nu net tegen ageert. Of zoals de Amerikaanse feministe bell hooks in 1984 al schreef: “Tot mannen eenzelfde verantwoordelijkheid nemen in de strijd om seksisme te beëindigen zal de feministische beweging een weerspiegeling zijn van net die seksistische tegenstellingen die we willen uitroeien.”
Vrouwenemancipatie: een mannenzaak?
In het voorbije decennium is zowel bij vrouwenrechtenactivisten als bij academici en beleidsmakers het besef gegroeid dat vrouwenemancipatie in feite ook een mannenkwestie is, in de zin dat gendergelijkheid onmogelijk bereikt kan worden door een exclusieve focus op vrouwen.
Zowel de VN-Commissie voor de Status van de Vrouw als de Europese instellingen benadrukken intussen dat de actieve betrokkenheid van mannen een noodzakelijke voorwaarde is voor het welslagen van elke gelijke kansen-politiek. Professor mensenrechten en Groen-politica Eva Brems vertaalde dit recent naar een pleidooi voor een nieuw feminisme, dat er net zo goed voor mannen als voor vrouwen is: “Het invoeren van transparante en objectieve procedures voor bevorderingen is een maatregel die de loopbanen van veel vrouwen én veel mannen vooruit kan helpen. Maatregelen voor een beter evenwicht tussen werk en privé komen vrouwen én mannen ten goede.”
De vraag echter is of het feminisme dat Eva Brems voorstaat wel zo nieuw is. De geschiedenis leert ons immers dat er van bij het ontstaan van het feministische gedachtegoed in de 18de eeuw en de sociale beweging in 19de eeuw ook een significante minderheid van mannen was die zich actief inzette voor gelijke rechten voor beide seksen.
Net zoals het historisch besef van de strijd van hun ‘voormoeders’ voor veel vrouwenrechtenactivisten een inspiratiebron was en is, zou de herontdekking van deze ‘voorvaders’ de identificatie van mannen met het feminisme kunnen vergemakkelijken en zo het draagvlak voor een effectief gelijke kansenbeleid kunnen vergroten.
Rechtvaardige mannen?
Bij dit soort historisch overzicht is het van belang het engagement van deze mannelijke pioniers niet te herleiden tot de invloed van een feministische moeder of echtgenote. Ongetwijfeld speelden familiale relaties in sommige gevallen een belangrijke rol, maar er waren net zo goed mannen die zich, onafhankelijk van enige vrouwelijke invloed, ‘bekeerden’ tot het feminisme, eenvoudigweg omdat ze gelijke rechten voor vrouwen een zaak van fundamentele rechtvaardigheid vonden.
Zo was er de Franse liberale filosoof Marquis de Condorcet, die in volle Franse Revolutie een traktaat Sur l’admission des femmes aux droits de cité (1790 – Over de toegang van vrouwen tot de burgerrechten) publiceerde, en zijn Britse evenknie John Stuart Mill, die iets meer dan een halve eeuw later samen met zijn vrouw Harriet Taylor de invloedrijke klassieker On the subjection of women (1869 – Over de onderwerping van vrouwen) schreef en zich daarnaast als parlementslid ook actief inzette voor het vrouwenstemrecht.
Soms droegen de traktaten van deze mannen zelfs bij aan de feministische ‘bekering’ van vrouwen, zoals Die Frau und der Sozialismus (1879 – De vrouw en het socialisme) van de Duitse socialist August Bebel. Een gelijkaardige invloed wordt sinds lang toegeschreven aan de 19de eeuwse Nederlandse anti-kolonialistische schrijver, Multatuli.
Ook in België zijn meerdere voorbeelden te vinden van veelal vergeten mannen, die door hun publicaties en/of activisme een vooraanstaande rol hebben gespeeld in de strijd voor vrouwenrechten. Het ontstaan van de feministische beweging in België situeert zich in 1888 met de Affaire Popelin, de weigering van het Brusselse gerecht om Marie Popelin, de eerste vrouwelijke doctor in de rechten, toe te laten tot de balie.
Toen Popelin in 1892 de autonome Belgische Liga voor de Rechten van de Vrouw oprichtte, was het haar studiegenoot en advocaat, Louis Frank (niet te verwarren met de liberale politicus en tevens jurist Louis Franck) die voorzitter werd.
Aan de politieke linkerzijde vinden we de textielarbeider Karel Beerblock, auteur van de feministische roman Onbegrepen (1907), die rond de eeuwwisseling samen met zijn vrouw Mathilde Verhaegen, aan het hoofd kwam te staan van de Socialistische Vrouwenvereniging van Gent. Onder hun leiding ontpopten de Gentse socialistische vrouwen zich tot compromisloze feministen, die herhaaldelijk regelrecht ingingen tegen hun schijnheilige partijleiding, niet in het minst voor wat het recht op arbeid en het vrouwenstemrecht betrof.
Zelfs bij de katholieken lieten mannen zich niet onbetuigd. In 1902 publiceerden de journalist René Henry en de senator René Colaert een onomwonden pleidooi voor vrouwenstemrecht. Henry was een actieve medestander van Louise Van den Plas, die in datzelfde jaar Le Féminisme Chrétien de Belgique oprichtte.
Dolle Wilhelms?
De geschiedenis van mannen in het feminisme beperkt zich niet tot de eerste golf. De ‘women’s liberation movement’ van de jaren 1960 en 1970 kan immers niet gereduceerd worden tot de radicale stroming, die – om overigens begrijpelijke redenen – exclusief vrouwelijke praat- en actiegroepen verkoos als een middel tot feministische bewustwording en ‘empowerment’.
In Nederland werd de tweede golf ingeleid door de publicatie van het essay ‘Het onbehagen bij de vrouw’ (1967) door Joke Kool-Smit, gevolgd door de oprichting van Man-Vrouw-Maatschappij, een gemengde vereniging die feminisme definieerde als een beweging van zowel vrouwen als mannen (met o.a. Constant Kool en Henk Misset).
Zelfs onder de Dolle Mina’s – genoemd naar de Nederlandse radicale feministe van de eerste golf, Wilhelmina Drucker – bevonden zich in de beginjaren ook enkele ‘Dolle Wilhelms’, zowel in Nederland (Alex en Michel Korzec, Huub Philippens) als in België (Michel Tanret, Etienne Verhoeyen en Erik Goeman).
Ook het Vrouwen Overleg Komitee (dat nu nog steeds jaarlijks de Vrouwendag organiseert op 11 november) werd in 1972 opgericht door een verscheiden groep vrouwen en mannen.
Feminism for Men?
We moeten wel oppassen om dit mannelijke engagement voor vrouwenrechten niet al te rooskleurig voor te stellen. Uiteraard waren er ook talrijke spanningen. In de Belgische Liga voor de Rechten van de Vrouw namen Popelin en haar vrouwelijke collega’s algauw de leiding over en bij Dolle Mina haalde de radicale stroming de bovenhand.
Bovendien blijft de vraag in hoeverre deze mannen hun (publieke) activisme ook vertaalden naar een effectief streven naar gendergelijkheid in de praktijk, binnen hun eigen gezin bijvoorbeeld. Ondermeer Louis Frank was meer gedreven door een bijna ridderlijke motivatie om vrouwen te helpen, dan door de bereidheid om zijn eigen mannelijke identiteit in vraag te stellen.
De geschiedenis biedt echter ook andere inspiratiebronnen, zoals de Amerikaan Floyd Dell, lid van de Greenwich Village Radicals in het vooroorlogse New York. In 1914 publiceerde hij Feminism for Men, een frontale aanval op het heersende mannelijkheidsideaal, die hij besloot met de woorden “Feminisme gaat het voor de eerste keer mogelijk maken voor mannen om vrij te zijn.”
Julie Carlier en Philippe De Wolf
Vakgroep Geschiedenis, Onderzoeksgroep Sociale Geschiedenis na 1750, UGent
Meer weten?
Myriam Everard en Ulla Jansz, De Minotaurus onzer Zeden: Multatuli als Heraut van het Feminisme, Amsterdam, Amsterdam University Press, 2010.
Gene Marine, A male guide to women’s liberation, New York, Holt, Rinehart and Winston, 1972.
Anneke Ribberink, ‘Dienstbaar, maar ook een tikje dominant. Vijf mannen binnen MVM 1968-1973 nader beschouwd’, Tijdschrift voor Genderstudies, vol. 15, 2012, nr. 4, p. 18-30.
Themanummer ‘Feministische mannen’, Tijdschrift voor Genderstudies, vol. 15, 2012, nr. 1.
Shira Tarrant, Men and feminism, Berkeley, Seal, 2009.