251435 burundi 100 francs type prince louis rwagasore avers

De moord op de Burundese premier Louis Rwagasore

Uit onderzoek van geheimgehouden documenten blijkt dat Belgische koloniale topambtenaren rechtstreeks de hand hadden in de moord op Louis Rwagasore, de eerste democratisch gelegitimeerde premier van Burundi, minder dan één maand na zijn verkiezingsoverwinning. Rwagasore pleitte net als zijn Congolese evenknie Patrice Lumumba voor een niet-gebonden buitenlands beleid zonder privileges voor de oude koloniale machthebber. Ludo De Witte analyseerde de documenten: "België heeft de plicht het volle licht op deze zaak te laten schijnen."

zondag 13 januari 2013 15:31
Spread the love

Spectaculaire archiefdocumenten over de Belgische hand in de misdaad

“La vérité passe par le feu mais ne brûle pas” (Burundese spreuk)

1 juli 2012: Burundi viert de 50ste verjaardag van zijn onafhankelijkheid. In aanwezigheid van prins Filip en prinses Mathilde organiseert de Belgische ambassadeur een grootse receptie in hotel Tanganika, te Bujumbura. Informeel is hierover Burundees ongenoegen te horen: uitgerekend op die plek is op 13 oktober 1961 de charismatische eerste premier van Burundi, prins Louis Rwagasore, vermoord. Met medeplichtigheid van hooggeplaatste Belgen, daar zijn veel Burundezen van overtuigd.

Vandaag blijkt die rol onweerlegbaar uit archiefonderzoek. De moord was het werk van Burundezen en enkele Grieken, maar op de achtergrond vervulde het Belgische koloniale bestuur een hoofdrol. In dit verhaal duiken bovendien enkele tenoren uit de vaderlandse geschiedenis op die ook al in het verhaal over de moord op de Congolese premier Lumumba prominent aanwezig waren: minister van Buitenlandse Zaken Paul-Henri Spaak en zijn kabinetsmedewerker Etienne Davignon fungeerden als brandweermannen, terwijl koning Boudewijn de rol van stoorzender op zich nam.

Een terugblik op een misdaad met grote gevolgen, want de verdwijning van de nationalist Rwagasore, die in Burundi Tutsi en Hutu wist te verenigen, ruimde baan voor etnische spanningen die nadien zouden ontaarden tot massamoord en etnische zuiveringen.

De dekolonisatie van Congo, Burundi en Rwanda, in de jaren 1958-1962, blijft een bron van opmerkelijke geschiedenislessen. Want de overgang van het Belgische bestuur van Centraal-Afrika naar lokale regimes waarbij Brussel een stevige vinger in de pap hield, verliep in een crisissfeer. De kortzichtige Belgische elite had nagelaten het postkoloniale tijdperk voor te bereiden en werd onverhoeds geconfronteerd met Afrikaanse nationalisten die dreigden de koloniale kroonjuwelen (Union Minière) in te pikken.

Het establishment, dat zijn wezenlijke belangen bedreigd zag, reageerde met alle middelen. Militaire interventies, steun aan secessies, omkoperij, chantage, moord: niets lieten de grote koloniale maatschappijen, de opeenvolgende Belgische regeringen en de monarchie onverlet om volgzame zwarte bewindvoerders aan de macht te helpen.

Het verhaal van de omverwerping van de Congolese regering en de moord op premier Lumumba is inmiddels geschreven. Voor Rwanda is nog veel onderzoek te verrichten. In dat landje hebben de Belgen de tegenstellingen tussen Hutu en Tutsi aangewakkerd en uitgebuit om onder de vlag van de ‘democratische Huturevolutie’ een dociel bewind aan de macht te kunnen brengen.

Zo is mee de basis gelegd voor de etnische conflicten in dat land, met als dieptepunt de genocide van 1994. Colette Braeckman, journaliste van Le Soir, schreef hierover lezenswaardige analyses, maar diepgravend archiefonderzoek moet nog gebeuren.[1] Wat Burundi betreft, is er echter een doorbraak, dankzij een veertigtal documenten die in de Britse National Archives in Londen worden bewaard.

De National Archives bevatten documenten van en over gezaghebbende bronnen – het parket van Brussel, procureur des konings Raymond Charles en de Britse ambassadeur in Burundi James Murray – die onomstotelijk aantonen dat de Belgische voogdij een rol speelde in de moord op Louis Rwagasore, de eerste premier van Burundi. Een moord met grote politieke gevolgen.

Want prins Rwagasore, de zoon van de koning, verenigde rond de monarchie Hutu en Tutsi en hield de Burundese natie uit de spiraal van etnisch geweld die in buurland Rwanda dood en vernieling zaaide. Zijn eliminatie wakkerde de etnische spanningen aan en hielp het land afglijden naar massamoord, etnische zuiveringen en burgeroorlog, die de afgelopen decennia honderdduizenden mensen het leven kostten. Vooraf toch even een korte chronologie.

Chronologie

  • 1916: België verovert Rwanda en Burundi op het Duitse leger.
  • 1946: De VN beslist dat Rwanda-Burundi een voogdijgebied van België wordt.
  • [30 juni 1960: Onafhankelijkheid van Congo.]
  • [17 januari 1961: Moord op de Congolese premier Patrice Lumumba.]
  • 18 september 1961: Verkiezingen voor het Burundese parlement, in de aanloop naar de onafhankelijkheid, gepland voor 1 juli 1962. Verpletterende verkiezingsoverwinning van de nationalist Louis Rwagasore en zijn partij UPRONA (Unité et du Progrès National).
  • 28 september 1961: Rwagasore, 30 jaar oud, wordt eerste minister van Burundi.
  • 13 oktober 1961: Moord op Louis Rwagasore.

De voogdij versus Rwagasore

Burundi en Rwanda, de kleine broertjes van buurland Congo, waren geen ‘zuivere’ kolonies, maar voogdijgebieden: kolonies die de VN aan België tijdelijk had toevertrouwd, met als officiële taak hen op de onafhankelijkheid voor te bereiden. Burundi, dat in 1962 onafhankelijk zou worden, ging in september 1961 naar de stembus voor de verkiezing van een parlement. In de campagne stonden de Burundese christendemocraten van de PDC, protégés van de Belgische voogdijoverheid, tegenover UPRONA, de partij van de nationalist Louis Rwagasore.

Rwagasore wordt wel eens met Lumumba vergeleken. Zoals zijn Congolese evenknie kwam hij op voor de onafhankelijkheid van zijn land. In 1956 vroeg hij een grondwet voor Burundi: de voogdij zag daarin de eerste nationalistische manifestatie in Burundi. In de beginselverklaring van zijn partij UPRONA stond dat feodalisme, kolonialisme en communisme moesten worden bestreden. Rwagasore bepleitte een niet-gebonden buitenlands beleid, zonder privileges voor de oude koloniale machten. Leiders van zijn partij onderhielden contacten met de Congolese nationalisten.

Zelf een zoon van mwami Mwambutsa (de koning van Burundi), probeerde Rwagasore alle bevolkingslagen – Hutu, Tutsi, Twa en Ganwa, christenen en moslims ook – te verenigen rond de populaire monarchie. In de partijleiding zetelden ongeveer evenveel Hutu’s als Tutsi’s, en dat gold ook voor zijn regering.[2]

Kwatongen uit koloniale hoek beweerden dat Rwagasore er eigenlijk gewoon op uit was via de politiek te bereiken wat hij, als oudste zoon van de koning, via bloedbanden niet kon. Een troonopvolger van een overleden mwami werd immers traditioneel gekozen onder zijn jongste afstammelingen, wat Rwagasore diskwalificeerde als toekomstige koning. Zij verweten hem ook opportunisme: dat hij om aan de macht te komen erg goedkoop op royalistische sentimenten van het volk inspeelde, door zichzelf overal als ‘zoon van de koning’ te introduceren.[3] Hoe het ook zij: zijn standpunten en acties joegen de voogdijoverheid tegen hem in het harnas. Belgische koloniale topambtenaren schreven hem af als onhandelbaar en anti-Belgisch.

De Belgische minister van Afrikaanse Zaken Harold d’Aspremont Lynden – die ook het probleem-Lumumba uit de wereld zou helpen – had in 1960 de voogdij in Burundi carte blanche gegeven om Rwagasores politieke opgang te stoppen.[4] De bemoeienissen zorgden voor een succesje. De goed geïnformeerde Britse ambassadeur in Burundi, James Murray, weet de zware nederlaag van UPRONA in de gemeenteraadsverkiezingen van einde 1960 aan ‘de niet onaanzienlijke wapens’ die de Belgische voogdij had ingezet om de tegenstanders van Rwagasore te helpen.

Resident-generaal van Rwanda-Burundi Jean-Paul Harroy had de tegenstanders van Rwagasore met geld en expertise bijgestaan en Rwagasore zelfs huisarrest opgelegd ‘om UPRONA te onthoofden’.[5] Harroy had Murray, al tijdens hun eerste gesprek, in maart 1961, onomwonden gezegd dat de Belgen ‘de extremisten onder leiding van Rwagasore in bedwang houden om de  gematigden de kans te bieden zichzelf op te dringen.’[6] De oppositiepartijen groepeerden zich in een Front Commun, daartoe ‘aangemoedigd door verschillende Belgische ambtenaren’. Verwijzend naar die manipulaties heeft resident-generaal Harroy het in zijn memoires met een kwinkslag over de traditie van de vorming van ‘meerderheden vervalst door kolonialisten’…[7]

De VN, die toekeek op de evolutie naar onafhankelijkheid van voogdijgebieden, roerde zich. In haar schoot eisten de opkomende derdewereldlanden die zich van het kolonialisme hadden bevrijd dat de op til zijnde parlementsverkiezingen van september 1961 vrij zouden zijn. De internationale organisatie installeerde een commissie in Burundi, om over het verkiezingsproces te waken. De VN eiste bewegingsvrijheid voor alle Burundezen – dus ook voor Rwagasore. Met pottenkijkers in het Burundese huis en een zwakke positie van Brussel op internationale fora – wegens haar rol in de Congocrisis, onder meer de steun aan de Katangese secessie – veranderde de Belgische regering het geweer van schouder.

Brussel, dat Rwagasore na zijn nederlaag in de lokale verkiezingen toch al afgeschreven had, besloot ‘de openlijke en eenzijdige interventie in de lokale politiek’ (dixit ambassadeur Murray) te staken. Rwagasore kon ongehinderd campagne voeren, met als gevolg een grote verkiezingsoverwinning: 58 zetels voor UPRONA, slechts 6 voor de PDC en het Front Commun. Veel later erkende minister van Buitenlandse Zaken Spaak in het Belgische parlement de nederlaag: ‘Men moet zeggen waar het op staat: de partij die door de voogdij werd gesteund, werd in de verkiezingen verpletterd’.[8] Kort na de verkiezingen gaf het Burundese parlement aan de regering van Louis Rwagasore het vertrouwen.

De moord

Op 13 oktober 1961, minder dan één maand na zijn verkiezingsoverwinning en zestien dagen na zijn aanstelling als premier; werd Louis Rwagasore op de barza van een restaurant doodgeschoten. De dader was de Griek Jean Kageorgis (30). Hij was voor de klus aangetrokken door Michel Iatrou, ook een Griek. Iatrou was een rijke groothandelaar en een invloedrijk lid van de christendemocratische PDC. Iatrou stond ‘visceraal vijandig’ tegenover Lumumba en zag in Rwagasore ‘een opkomende Lumumba’.[9]

De moordenaar en zijn opdrachtgevers, waaronder leiders van de PDC, hadden fors geblunderd. Zij werden dan ook snel opgepakt en voor de rechter gesleept. Nog voor de onafhankelijkheid veroordeelden Belgische beroepsrechters de schutter Kageorgis ter dood en werd hij geëxecuteerd. Medeplichtige PDC-kopstukken kregen lange gevangenisstraffen. Na de onafhankelijkheid besliste Burundi het proces over te doen, ditmaal met een volksjury, wat leidde tot de doodstraf en executie van de vijf belangrijkste medeplichtigen: vier Burundezen en één Griek.

Was recht geschied? Het leek zo wel, toch voor zij die de zaak hadden weggezet als een zuiver Burundese aangelegenheid. Die visie werd goed verwoord in La Libre Belgique. In het eerste artikel van die krant over de moord staat deze commentaar: ‘Wellicht gaat het om een politieke misdaad. Moord was vroeger in Burundi een regeermethode. De cultuur van dat land was geraffineerd, wreed en complex. De voogdijoverheid hield deze gewoonten, vergelijkbaar met deze van het Italië van de Borgia’s, in toom. (…)

De moord schijnt aan te tonen dat de Geschiedenis, even door de Belgische aanwezigheid tot staan gebracht, zich weer doet gelden.’[10] Die visie doorstaat echter de toets van de analyse niet, als men tenminste verder kijkt dan de gevoerde strafprocessen. Want evidente sporen naar de betrokkenheid van Belgen werden nooit nagetrokken. In het eerste proces waren onderzoek en rechtspraak in handen van de voogdijoverheid; van Belgen dus. Het tweede was in handen van Burundezen, maar ook die keken weg als het over de rol van Belgen ging. Onterecht, zo blijkt uit archiefdocumenten. Een reconstructie.

Belgische betrokkenheid?

De verkiezingsoverwinning van Rwagasore was een schok voor de Burundese oppositie en haar Belgische beschermheren. In die hoek zaten de vijanden van de populaire nationalist, wat verklaart waarom na de moord onmiddellijk in hun richting werd gekeken. Le Soir kopte boven zijn eerste artikel over de moord: ‘De Afrikaanse bevolking legt de verantwoordelijkheid voor de dood van de eerste minister bij de Europeanen.’ Getuige ook een betekenisvol incident. Luttele uren na de moord ging resident-generaal Jean-Paul Harroy naar het ziekenhuis om het opgebaarde lichaam van Rwagasore te groeten. In een ziekenhuisgang kruiste hij de moeder van de vermoorde premier, die hem een klap in het gezicht gaf. Die oorveeg gaf uiting aan het aanvoelen van veel Burundezen dat de Belgische voogdij achter de moord zat.[11]

Al vlug bleek dat de top van de christendemocratische PDC de opdrachtgevers van de moordenaar waren. Maar dat maakte de vraag naar de betrokkenheid van hun Belgische adviseurs, financiers en beschermheren niet zonder voorwerp. Oud-resident-generaal Harroy vermeldt in zijn openhartige memoires uit 1987 de oorveeg van Rwagasores moeder niet. Toch gaat hij de kwestie niet uit de weg. Hij schrijft: ‘En dan volgt nu een van de delicaatste passages in dit boek: in welke mate hebben bepaalde ambtenaren van de voogdijoverheid, misschien samen met enkele andere burgers, met hun verklaringen, beloftes, zelfs acties, bijdragen tot het plegen van een moord?’

Harroy somt dan een aantal elementen van een gedachtegang op:

  • veel opposanten werden door de voogdij met materiële en morele hulp aangespoord om Rwagasore te bestrijden, en ook de voogdijoverheid zelf deed dat, ‘zo hard als [de aanwezigheid van] de VN dat toestond’;
  • de voogdijoverheid was geschokt door de verkiezingsoverwinning van Rwagasore;
  • de oppositie dacht dat de voogdij verheugd zou zijn als Rwagasore fysiek zou verdwijnen, en dat in dat geval de voogdij de uitvoerders uit de wind zou zetten.

Daarop stelt Harroy een cruciale vraag: ‘Hebben Belgische ambtenaren deze redenering gunstig ontvangen, goedgekeurd, zo niet spontaan tot de hunne gemaakt? Hebben zij tegen een of andere Afrikaan gezegd dat het laatste element van de redenering – de voogdij zal de ogen sluiten… – tot de mogelijkheden behoorde, zelfs zeker was?’

Over het antwoord laat Harroy weinig mist hangen: ‘Dat ontkennen lijkt me niet redelijk.’[12]

Nog meer aanwijzingen (april-mei 1962)

Burundi werd pas 8,5 maand na de moord onafhankelijk, wat de voogdij de gelegenheid gaf het strafproces in handen te nemen. En dat deed zij: ondanks luid Burundees protest waren onderzoek en rechtspraak louter Belgische aangelegenheden. Hoewel de voogdij daartoe nochtans geen bevoegdheid had.

Minister van Buitenlandse Zaken Paul-Henri Spaak en vicepremier Pierre Ngendandumwe hadden eind 1961 een protocol ondertekend waarin Burundi volledige zelfbeschikking  kreeg, met uitzondering van een aantal bevoegdheden opgesomd in artikel 2. Strafrechtspleging stond niet vermeld in artikel 2. Toch trok de voogdijoverheid het laken naar zich toe. De Ligue des droits de la personne dans la région des Grands Lacs becommentarieerde in een rapport van 2005 het resultaat van die manoeuvres als volgt: ‘België heeft er alles aan gedaan om te voorkomen dat zijn verantwoordelijkheid in deze affaire zou worden vastgesteld’.[13] Met succes, zo blijkt.

Op die Belgische rechtsgang valt inderdaad heel wat aan te merken. Oud-VRT-journalist Guy Poppe publiceerde in 2011 De moord op Rwagasore, een neerslag van zijn onderzoek in de archieven van Buitenlandse Zaken. Poppe schrijft dat Buitenlandse Zaken probeerde onderzoek en rechtspraak ‘naar zijn hand te zetten, en dat is nog zacht uitgedrukt’. Ondergeschikte voogdijambtenaren die op het proces zouden willen getuigen werden door het kabinet van minister van Buitenlandse Zaken Spaak zelfs met een Berufsverbot bedreigd.[14]

Toch weerklonk in de rechtbank één voor Belgen bezwarende getuigenis, tijdens het proces in hoger beroep. De advocaten van de verdediging hadden Sabine Belva, de Belgische go-between tussen de voogdijtop en PDC-kopstuk Jean Ntidendereza, en Roberto Regnier, de Belgische resident (gouverneur) van Burundi, opgeroepen om onder eed te worden ondervraagd. Belva verklaarde dat Regnier kort na de verkiezingen op een besloten bijeenkomst van sleutelfiguren van de voogdijoverheid – waar ook Belva aan had deelgenomen – had geopperd of men ‘aan de uitschakeling van Rwagasore had gedacht om het politieke probleem op te lossen’, eraan toevoegend dat dit ‘in Rwanda een eenvoudige zaak zou zijn’.

Regnier erkende dat de voogdij ‘een speciale kas’ had waarmee de PDC werd gefinancierd, maar ontkende de aantijging van Belva. Waarop Belva insisteerde: ‘U hebt gezegd wat ik zo-even verklaarde. Enkele dagen later hebt u me gezegd: “Brengt dat u van uw stuk omdat u een christen bent? Ik ken een priester die daarvoor onmiddellijk de absolutie zou geven.” U hebt zelfs gealludeerd op een “commando” uit Rwanda. Ik heb dat allemaal aan [PDC-leider] Ntidendereza gemeld.’[15]

De reporter van La Libre Belgique die over het proces verslag uitbracht, merkte op dat de Burundezen er over het algemeen van uitgingen dat Regnier die woorden wel degelijk had uitgesproken. Hij besloot met een retorische vraag: ‘Moet men zich dan verwonderen dat [de moordenaars] (…) tot het besluit kwamen dat de “verdwijning” van Rwagasore een normale zaak was?’ Minister Spaak was duidelijk niet opgezet met de getuigenis van Sabine Belva, want zijn kabinet liet haar uit Burundi uitwijzen.[16]

Het was een ietwat overbodige voorzorgsmaatregel, want België had van het voogdijgerecht niets te vrezen. In het arrest verwezen de Belgische rechters vaag naar Belva’s verklaringen als ‘woorden of boutades die sommigen lichtzinnig hadden uitgesproken’, maar een echt onderzoek is er nooit gekomen. Zo kreeg Belva geen enkele vraag van het parket over de bewering van de moordenaar dat zij enkele dagen na die bewuste vergadering van voogdijambtenaren had deelgenomen aan een bijeenkomst om een aanslag tegen Rwagasore voor te bereiden.[17]

Guy Poppe interviewde voor zijn boek Jacques Bourguignon, de Belgische procureur die in Burundi het onderzoek had geleid en alle Belgen uit de wind gezet. Bourguignon gaf mits enig aanporren toe dat het in die dagen voor een magistraat onmogelijk zou zijn geweest om iemand als resident-generaal Harroy te ondervragen: ‘Hij zou niet geantwoord hebben.’ Volgens Bourguignon vormden de Belgen één grote familie, er waren geen problemen met hen en in die tijd was men niet te vinden voor dieper gravend onderzoek…[18]

Poppe besluit: ‘Je kunt er niet aan voorbij dat de Burundese justitie, op dat moment volledig in Belgische handen, alles wat Belgen impliceert (…) zorgvuldig toedekt. En er zijn te veel aanwijzingen om er zomaar vanuit te gaan dat al die sporen nergens naartoe geleid zouden hebben.’ Elders besluit Poppe dat het onderzoek zo is gevoerd ‘alsof er een afspraak is dat er alleen Burundezen en Grieken in het stuk mogen voorkomen en Belgen best geen deel uitmaken van de cast.’[19]

Uiteindelijk veroordeelden drie Belgische beroepsrechters de schutter Jean Kageorgis ter dood. Vijf medeplichtigen – vier Burundese leiders van de PDC, waaronder kopstuk Ntidendereza, en de Griek Iatrou – kregen lange gevangenisstraffen. Dat gebeurde op 7 mei 1962, minder dan twee maand voor Burundi onafhankelijk zou worden.

Koning Boudewijn komt in actie

Koning Boudewijn was in die jaren ongemeen bedrijvig aan de politieke frontlijn. In de zomer van 1960, na ‘het verlies’ van Congo en de onlusten die er kort na de onafhankelijkheid waren uitgebroken, toen Brussel had besloten om de regering-Lumumba omver te werpen, probeerde de jonge monarch de natie rond zijn persoon te scharen. Hij wou haar voor een militair optreden in Congo en steun aan de secessie van Katanga winnen, onder meer met ongemeen harde, ‘politieke’ speeches.

Sinds de stichting van de Onafhankelijke Kongostaat door Leopold II vatten de Belgische koningen Afrika immers op als hun chasse gardée, en Boudewijn bouwde op die traditie voort. In 1960 schrok hij er niet voor terug om buiten medeweten van de Belgische regering zijn impliciete goedkeuring te hechten aan een moordcomplot tegen Patrice Lumumba. Die goedkeuring zullen de Belgische officieren zich ongetwijfeld hebben herinnerd toen een paar maanden later hun ondergeschikten de ex-premier van Congo hielpen vermoorden.[20]

Ook in het dossier-Rwagasore zitten documenten waaruit de energieke aanpak van Boudewijn blijkt. De archiefstukken laten er geen twijfel over bestaan: Boudewijn bewoog hemel en aarde om de regering te overhalen het vel van Kageorgis te redden. En bij uitbreiding ook van zijn vijf medeplichtigen, die konden vrezen dat zij na de onafhankelijkheid, in Burundese handen, minder goed met hun aandeel in de misdaad zouden wegkomen.

De koning en zijn kabinetschef bestookten minister Spaak met brieven en documenten om hem ertoe te bewegen het lot van de moordenaar en zijn opdrachtgevers te verlichten. Boudewijn wou de terdoodveroordeelde per se genade verlenen, en voor de andere veroordeelden een amnestie afkondigen, ter gelegenheid van de onafhankelijkheid. Er werd ook geopperd om de veroordeelden over te brengen naar Rwanda, Congo of België en hen daar hun straf te laten uitzitten, eventueel onder toezicht van de VN…

In dat verband legde een helpende hand een interessant document op het bureau van Guy Poppe. Het is een lange nota die de kabinetschef van de koning aan minister Spaak bezorgde. Het document is niet ondertekend, maar is duidelijk van een kenner van de Burundese interne keuken. De titel liegt er niet om: ‘Laat België een misdaad begaan?’

De anonieme auteur schetst Rwagasore als een anti-Belgische schurk, en PDC-leider Ntidendereza – de directe opdrachtgever voor de moord, veroordeeld tot 20 jaar gevangenisstraf – als een vriend van België. Het lijkt wel, als wij X. mogen geloven, alsof het slachtoffer de moord over zichzelf heeft afgeroepen. De anonieme auteur stelt onomwonden dat België een betrokken partij is. De voogdij financierde de Burundese christendemocraten, en is er als de dood voor dat de VN daar achter zou komen en eventueel daar naar bloedgeld voor Kageorgis zou zoeken.

X. legt dan onomwonden uit hoe België zichzelf tijdens het onderzoek en het proces buiten beeld hield. Hij herinnert aan de getuigenis van Sabine Belva op het proces in hoger beroep, waar zij had verklaard dat resident Regnier had gezegd dat Rwagasore moest worden vermoord, en dat het parket bevelen zou ontvangen om nooit de schuldige te vinden.

Hij schrijft ook dat Belva tegen de Belgische procureur zou hebben gezegd dat die woorden een klimaat creëerden dat de moord ‘had kunnen uitlokken of ten minste kunnen aanmoedigen’, maar dat daarvan in de pv’s van de verhoren niets is terug te vinden. De conclusie van de auteur, die Boudewijn onder de ogen van Spaak wou brengen, luidt: ‘men kan ze [Kageorgis en de andere veroordeelden] redden, de vrienden van België (of… zijn medeplichtigen, indien u aanneemt dat de officiële vertegenwoordiger van België ze heeft geïnspireerd.)’[21]

Boudewijn bleef koppig op zijn glashelder standpunt hameren: als hooggeplaatste Belgen medeplichtig zijn aan de moord, niet-Belgen zelfs hebben aangemoedigd de moord te plegen, dan kan men de uitvoerders toch niet in de steek laten? In een scherpe brief van Boudewijn aan Spaak vroeg de koning zich af ‘of hij die de moord heeft gepleegd meer schuld draagt dan zij die op het idee zijn gekomen en de moordenaar als instrument hebben gebruikt om dat idee uit te voeren.’[22] Minister Spaak hield echter voet bij stuk en weigerde een gratieverlening door de koning goed te keuren, bevreesd dat een gunstmaatregel tot rellen en geweld tegen Belgen in Burundi zou leiden en de reputatie van België in Afrika zou schaden.

Op 28 juni 1962, drie dagen voor Burundi onafhankelijk zou worden, plooide de koning en wees hij, hoogst tegen zijn zin, in een besluit het genadeverzoek van Kageorgis af. Twee dagen later, de laatste dag van het Belgische bestuur van Burundi, stierf Jean Kageorgis voor een vuurpeloton. Luttele uren voor zijn executie schreef hij in een brief aan zijn ouders: ‘Ik verklaar plechtig dat ik niet de enige schuldige ben. De misdaad is begaan door de voogdijoverheid, de heren Harroy en Regnier. Mijn executie zal het geweten van België bezwaren, want België probeert zo zijn schuld weg te drukken.’ Harroy en Regnier waren de hoogste gezagsdragers in het Belgische voogdijgebied.[23]

Waarom ging Boudewijn over de zaak-Rwagasore wekenlang in de clinch met minister Spaak?[24] Het standpunt van Spaak was dat van een cynisch machtspoliticus, of zo je wil, van een realo: de facto werden zes mensenlevens – van niet-Belgen – geofferd om de reputatie van België en die van de Belgen in Burundi te redden. De koning daarentegen nam een principieel standpunt in: waarom moet de man die het vuile werk heeft opgeknapt meer boeten dan diegenen die hem die taak hebben opgedragen? Een standpunt met mogelijks zware gevolgen voor onschuldige Belgen die in Burundi resideerden. In dat licht, en ook met het dossier-Lumumba voor ogen, mag men betwijfelen of bij de vorst louter humanitaire overwegingen speelden.

Ik formuleer hier een alternatieve hypothese. In die jaren werd de biotoop van Boudewijn gedomineerd door exponenten van wat men het pantserkatholicisme zou kunnen noemen, zoals graaf Jacques Pirenne, grootmaarschalk graaf Gobert d’Aspremont Lynden en zijn neef, graaf Harold d’Aspremont Lynden. Het waren mannen uit de entourage van Leopold III, die hij van zijn vader had geërfd. Via Fabiola had ook de Spaanse adel in Laken een voet in huis.

Zij kwamen uit de aristocratie, de legertop en de koloniale maatschappijen: milieus die gruwden van een Lumumba of een Rwagasore. Zij waren nog steeds gevoelig voor de ideeën die in de jaren dertig opgang hadden gemaakt, zoals het corporatisme en het integrisme. Hun wereldbeeld was fundamenteel dichotomisch, zonder grijswaarden: men was voor of tegen het christelijke westen. Iedereen werd volgens die opdeling gemarkeerd: de Spaanse en Portugese dictators of de leiders van Zuid-Afrika’s apartheidsregime werden probleemloos ingedeeld bij ‘de goeden’ en nationalisten als Mandela en Lumumba of een linkse sociaaldemocraat als Salvador Allende even vlot bij ‘de slechten’.[25]

Boudewijn was een product van dat gespierde katholicisme, versie jaren vijftig. Hij mat zich de rol van koning met een goddelijke taak aan. Een koning die zich resoluut in de strijd tussen Goed en Kwaad werpt. Een monarch die de katholieke heerschaar aanvoert en menslievend is tegenover de volgelingen, de onderworpenen, de zwakkeren, maar genadeloos is voor wie opkomt voor zichzelf, voor wie zich verzet.

Een koning-soldaat die zich bekommert over de eigen troepen, de mannen in de vuurlinie, zij die het vuile werk opknappen (zoals Kageorgis), maar meedogenloos is voor diegenen die zijn versie van het Rijk Gods op aarde afvallen (zoals Lumumba en Rwagasore). Is het dan een wonder dat Boudewijn in 1962 herhaalde wat hij in 1960 in de zaak-Lumumba deed en de kant van de complotteurs en de moordenaars koos – in 1960, door impliciet een politieke moord goed te keuren; in 1962, door de mannen die een gelijkaardige misdaad pleegden, in bescherming te nemen?

Het onderzoek van het parket van Brussel (eind juni 1962)

Kort voor de onafhankelijkheid van Burundi beet Boudewijn echter in het zand. Minister Spaak kreeg zijn zin: Kageorgis werd geëxecuteerd en de rol van de voogdij was weggemoffeld. Recht leek geschied. Maar vandaag, meer dan vijftig jaar later, blijkt uit documenten dat het parket van Brussel nog voor de executie van Kageorgis een onderzoek heeft gevoerd naar de rol van Belgen in de moord. Een onderzoek dat bezwarend is voor de voogdij.

Aan de basis lag een klaagschrift van de uitgeprocedeerde Jean Kageorgis, ontgoocheld over de procesgang in Burundi, waar de rol van de Belgen onder de mat was geveegd. Hij wou dat het Brusselse gerecht de rol van de voogdij onderzocht, en dat gebeurde ook.[26] Het proces-verbaal van het onderzoek van het parket van Brussel is nooit boven water gekomen, maar een uittreksel ervan wordt bewaard in de Britse National Archives. In dat uittreksel staan verklaringen van Belgische voogdijambtenaren die inmiddels terug in België waren, over de rol van resident Regnier in de moord.[27]

Uit de ondervragingen van die voogdijambtenaren blijkt dat de getuigenis die Sabine Belva in de rechtbank had afgelegd wel degelijk waar is. Kort na de verkiezingsoverwinning van Rwagasore had Regnier op een vergadering van de voogdijtop – waar dus ook Belva aan had deelgenomen – de moord op de politicus aanbevolen. Op die vergadering van 21 september 1961 waren negen Belgen aanwezig: resident Roberto Regnier en acht medewerkers, waaronder ook Belva.

In het uittreksel van de ondervragingen zitten verklaringen van zes Belgen, afgelegd op 28, 29 en 30 juni 1962. Léonard, Regnier, Bibot en Troquet waren aanwezig op de bewuste bijeenkomst van 21 september. Deze vier mannen waren verbonden aan het centrale bestuur in Gitega. Voorts werden ook Beauvois en de Fays ondervraagd, over wat deelnemers aan de vergadering achteraf hadden verteld. Beauvois was bestuurder van Bujumbura, de Fays oud-adjunct-resident van Burundi.

Hubert Léonard legde tegenover het parket van Brussel deze verklaring af: ‘bij het begin van de vergadering (…) riep Regnier “Men moet Rwagasore doden “ [“Il faut tuer Rwagasore”]. Ik ben zeker dat die woorden zijn gebruikt. Het werd kil… Regnier voegde eraan toe: “In Rwanda zou dat geen probleem zijn”, daarmee bedoelend dat de politieke partijen van Rwanda de stoorzender in elk geval zouden hebben geëlimineerd.’ (In die jaren waren in Rwanda politiek-etnische moorden en slachtingen aan de orde van de dag)

Andere ondervraagden legden gelijkaardige verklaringen af.[28] Geconfronteerd met de verklaringen van Léonard zei Regnier: ‘Als Léonard beweert dat ik die woorden zo precies en expliciet heb uitgesproken, dan heb ik geen enkele reden om zijn getuigenis in vraag te stellen. (…) Ik geef toe dat ik deze woorden heb uitgesproken: “Men moet Rwagasore doden”.’

Het bleef echter niet bij een geïsoleerde opmerking van Roberto Regnier. Enkele ondervraagden bevestigden de getuigenis van Sabine Belva dat de resident van Burundi had uitgeweid over de methode om Rwagasore te doden. Volgens Belva had Regnier dit gezegd: ‘Als hij in een hinderlaag valt, dan wordt de indruk gewekt dat het om een volkse actie gaat.’ Op de vraag ‘En wat met het lichaam’, had Regnier, nog steeds volgens Belva en Léonard, geantwoord ‘Eens de klus geklaard, is het [Tanganyika-] meer niet veraf.’[29]

Enkele deelnemers aan de bijeenkomst hadden achteraf tegen de Fays gezegd dat zij met de conversatie ‘erg verveeld’ zaten en ‘verschillende keren’ hadden geprobeerd het gesprek op een ander onderwerp te brengen, maar dat Regnier steeds opnieuw op het onderwerp terugkwam. Léonard bevestigde dat Bibot en hij tevergeefs hebben geprobeerd om het onderwerp te laten rusten: ‘Toen wij opmerkten dat dit geen zaken waren die men zegt, antwoordde hij: “In Rwanda zou dat geen probleem vormen”, wat betekende dat in Rwanda de moord zou worden uitgevoerd, daar wordt de politieke moord gedekt.’ Léonard stelde nog dat de woorden ‘Il faut tuer Rwagasore’ geen gebod of een bevel waren, ‘maar de verwoording van een oplossing voor de politieke malaise die in Burundi heerste onder woorden bracht.’

Iemand merkte op: ‘Wat mij heeft getroffen, is dat deze woorden [van resident Regnier] werden uitgesproken in aanwezigheid van een aantal mensen.’[30] Ongetwijfeld dacht hij daarbij aan de aanwezigheid op de vergadering van Sabine Belva. Belva was immers de go-between tussen de voogdij en PDC-kopstuk Jean Ntidendereza: het was haar taak om het beleid van de PDC en dat van de voogdij op elkaar af te stemmen. Op het ‘Belgische’ proces in hoger beroep had Belva getuigd dat zij de PDC-leider over de bijeenkomst in de residentie had gebrieft.

Wij zagen al dat Belva in de getuigenbank ook had verklaard dat Regnier haar achteraf had gezegd dat een priester voor de moord op Rwagasore zonder problemen de absolutie zou geven en zelfs had gealludeerd op het inzetten van een commando uit Rwanda, en dat zij dat allemaal aan Ntidedenreza had gemeld. Er mag hier worden aan herinnerd dat Ntidendereza de organisator voor de moord was.[31] Rwagasore kon bij de voogdijtop niet bepaald op sympathie rekenen: het parket van Brussel noteerde uit de mond van enkele ondervraagden dat zij hem als ‘een lastpost voor Burundi’ beschouwden.[32]

Commentaar van de Britse ambassadeur

In een commentaar bij dit verslag van het Brusselse parket (dat hij veel later in handen kreeg) schreef ambassadeur Murray aan het Foreign Office dat ‘Regnier moet hebben geweten dat zij [Belva] alles zou melden aan de leiders van het Front Commun.’ Murray voegde er nog aan toe: ‘Ik kende Regnier goed en verbleef verschillende keren bij hem (…) wellicht stond hij onder invloed van de old Burundi hands [van de voogdijtop], die een bijna pathologische afkeer van Rwagasore en UPRONA hadden, en van de resident-generaal, die in zekere mate die afkeer deelde.’[33]

De dag nadien preciseerde Murray in een tweede bericht aan Londen zijn gedachten. Invloedrijke mensen als Léonard en de Fays koesterden een ‘bijna pathologische haat’ voor Rwagasore. Mannen als de Fays ‘geloofden oprecht (of waren erin geslaagd zichzelf ervan te overtuigen) dat Rwagasore aan de macht niet alleen het einde van de vriendschappelijke relaties tussen de Barundi en de Belgen zou betekenen, maar ook een ramp voor Burundi’.

Nog steeds volgens de Britse ambassadeur hadden de Burundese christendemocraten ‘redenen om te besluiten dat zij voor de eliminatie van Rwagasore hulp en steun van de [Belgische] administratie konden verwachten. Zij kregen daarvan een bevestiging met de woorden die Regnier uitsprak op de vergadering van 21 september. Die woorden zouden hen door Belva zijn overgemaakt. Dat kan moeilijk geen invloed hebben gehad op hun beslissing om Rwagasore te elimineren.’ In een ander bericht bestempelde Murray de uitlatingen van Regnier als ‘woorden die erg dicht bij het aanzetten tot moord komen’.[34]

Het pv van het parket had geen enkele invloed op de gebeurtenissen. Zodra Boudewijn het genadeverzoek van Kageorgis had afgewezen, gaf minister Spaak het bevel Kageorgis te executeren. Kageorgis stierf amper enkele uren voor Burundi onafhankelijk werd, en zijn gevangengezette medeplichtigen werden overgedragen aan de nieuwe machthebbers van het land. Wat er met het pv gebeurde, vertelde de Brusselse procureur des konings aan de Britse ambassadeur in Burundi, pas vele maanden later.

Confidenties van procureur des konings Raymond Charles

Begin 1963 voerde de Britse ambassadeur Murray in Bujumbura een lang gesprek met procureur des konings Raymond Charles. Hij vertelde Murray hoe hij bij de zaak was betrokken geraakt, en James Murray bracht daarvan verslag aan Londen uit. Op 25 juni 1962, vijf dagen voor de onafhankelijkheid en het vertrek van de voogdij, had de advocaat van Kageorgis het Belgische gerecht aangeschreven ‘om voor eens en voor altijd vast te stellen welk advies in Gitega was gegeven, en of er een uitzicht op straffeloosheid was gegeven.

Hij had beargumenteerd dat het niet rechtvaardig zou zijn dat zijn cliënt alle verantwoordelijkheid zou moeten dragen als er een mate van medeplichtigheid vanwege Belgische verantwoordelijken is. Op basis van de ondervragingen (…) kwam Charles tot het besluit dat er een morele verantwoordelijkheid in hoofde van ten minste één Belgische verantwoordelijke was. Bijgevolg had hij in een advies aan de eerste minister [Theo Lefèvre] meegedeeld dat hij van mening was dat Kageorgis niet zou mogen worden geëxecuteerd. Nadien is hem meegedeeld dat zijn advies wegens politieke redenen terzijde was geschoven.’[35] Het pv van het parket en het advies van Charles zagen dus nooit het daglicht; pas nu worden de uittreksels uit het pv openbaar.

De onthullende ondervragingen door het Brusselse parket gebeurden op 28, 29 en 30 juni 1962. De Belgische regering hield hoe dan ook geen rekening met dat parketonderzoek en de conclusies van de procureur des konings, want minister Spaak had al op 28 juni de hand van Boudewijn geforceerd om het genadeverzoek van Kageorgis af te wijzen. Op dat ogenblik was het parket dus nog volop bezig met de ondervragingen.

Toen procureur des konings Raymond Charles twee dagen later zijn advies over een eventuele genadeverlening nog op papier moest zetten, was Jean Kageorgis al geëxecuteerd. Waarom dan nog dat overbodige parketonderzoek, als de koning het genadeverzoek toch al had afgewezen? Mogelijk gebeurde dat onder druk van een koppige Boudewijn zelf. Want Boudewijn had op 28 juni het besluit om geen genade te verlenen dan wel ondertekend, maar tezelfdertijd ook Spaak gevraagd om de executie van Kageorgis niet te bevelen en hem levend aan het onafhankelijke Burundi over te dragen, hopend dat na de onafhankelijkheid de mwami genade zou verlenen.[36] In dat licht had een parketonderzoek nog wél zin, want het kon Spaak misschien nog te elfder ure vermurwen de executie af te blazen. Maar dat gebeurde dus niet.

Ook Burundi hield de Belgen uit beeld (november 1962-januari 1963)

Na het vertrek van de voogdij uit Burundi zag het ernaar uit dat Bujumbura het niet bij de executie van de moordenaar zou laten en het proces wou overdoen. Dat zinde Brussel niet: het wou de gevangengezette medeplichtigen aan de moord sparen en de Belgische rol in de moord uit het daglicht houden.

Al voor de onafhankelijkheid, nog voor het hof van beroep zich over de moord had gebogen, waarschuwde een gezant van minister Spaak de Burundese regering dat er geen sprake van kon zijn na de onafhankelijkheid het proces te heropenen. Zo niet zou het ‘zeer onwaarschijnlijk’ zijn dat België nog hulp aan Burundi zou geven.[37]

Tevergeefs, want eind oktober 1962 verbrak het Hof van Cassatie van Burundi de ‘Belgische’ vonnissen en beval het een nieuw proces. Eind november 1962 schreef de Britse ambassadeur in Burundi aan Londen dat de ambitie van Brussel om het dossier gesloten te houden nooit een haalbare kaart was geweest.

Burundi wou het proces per se overdoen en het zou weinig zin hebben gehad om juridische argumenten daartegen aan te voeren, want ‘van de Burundese publieke opinie kon niet worden verwacht dat zij een Belgisch verdict accepteerde in een zaak waarin, zoals blijkt uit bewijsmateriaal, bepaalde hooggeplaatste Belgen in zekere zin waren betrokken.’

In dezelfde telex uitte ambassadeur Murray ook zijn intentie om te proberen de Belgen ervan te weerhouden sancties tegen Burundi uit te vaardigen: ‘wij betwijfelen of het gerechtvaardigd is dat België zijn historische verantwoordelijkheden tegenover Burundi van zich mag afschuiven vanwege een gecompliceerde en ongelukkige zaak waarin zeker niet de Belgische regering, maar ten minste toch één hooggeplaatste Belgische ambtenaar moreel schuldig is.’[38]

Ambassadeur Murray had het over ‘bewijsmateriaal’ tegen Belgen en de ‘morele schuld’ van een Belgische ambtenaar, want inmiddels had hij het uittreksel van het pv van het Brusselse parket in handen gekregen. Ongeveer een week voor Murray zijn telex naar Londen verstuurde, had meester Liebaert, advocaat van de medeplichtigen aan de moord, het voor Belgen bezwarende uittreksel van het Brusselse parket aan de Burundese rechtbank overhandigd.[39]

Dat stond gewoon in Le Soir te lezen en de Belgische ambassadeur in Bujumbura berichtte daarover in een telex aan zijn chef.[40] Het is bijgevolg duidelijk dat eind november 1962 alle welingelichte kringen van Bujumbura – met inbegrip van de Burundese autoriteiten – op de hoogte waren van wat er in het document van het parket van Brussel stond. Maar de Burundezen maakten er geen gebruik van, en het document bleef onder de radar.

Op 27 november 1962 veroordeelde een Burundese volksjury vijf medeplichtigen van de geëxecuteerde Kageorgis tot de doodstraf. Het Hof van Beroep zou zich begin 1963 over de zaak buigen. Premier Muhirwa, die Rwagasore was opgevolgd, erkende tegenover Murray dat het zeer moeilijk zou zijn om de noodzakelijke hulp elders te vinden als België de hulplijn zou doorknippen.

Muhirwa zei ook nog dat hij misschien naar Brussel zou vliegen om Spaak te vragen ‘niet alles te verknoeien wegens een affaire waarvoor geen van beide schuld draagt.’ Murray voegde hieraan toe: ‘Deze laatste opmerking zou natuurlijk met een bedoeling kunnen zijn gemaakt.’ Hij begreep die woorden eigenlijk als een quid pro quo: de Burundese regering zou afrekenen met de moordenaars van Rwagasore zonder daarvoor door Brussel te worden afgestraft, maar in ruil de Belgen wel uit het onderzoeksvizier houden. Ongetwijfeld had Murray daarbij het pv van het Brusselse parket in gedachten [41]

De Belgen uit beeld houden vergde enige inspanning. Op 30 november 1962 wees Radio Usumbura in een lang commentaar Regnier nog aan als ‘de aanstoker en de grote schuldige’ van de misdaad.[42] Het was een uitschuivertje, dat niet meer zou worden herhaald. Nadien was het de beurt aan Brussel om in te grijpen.

De verdediging overwoog de rechters te vragen om voor het Burundese proces in hoger beroep Regnier, inmiddels al lang terug in België, op te roepen. Etienne Davignon, die op het kabinet van minister Spaak het dossier Burundi voor zijn rekening nam, intimideerde de verdediging. In een brief maakte hij gewag van contacten tussen de Belgische ambassadeur, de Burundese procureur en andere advocaten van de verdediging.

Waarover die mannen hebben gesproken is niet duidelijk, maar ongetwijfeld ging het over het pv van het Brusselse parket, dat de verantwoordelijkheid van Regnier in beeld bracht. Davignon had een boodschap voor de verdediging: Regnier liep het risico op beschuldiging van een rol in de moord aangehouden te worden als hij als getuige in Burundi zou opdagen.[43] Regnier zou niet worden opgeroepen.

Een verbluffende verklaring van minister Spaak

Ik kom nog even terug op het uittreksel uit het pv van het parket van Brussel. Hoe heeft meester Liebaert de hand kunnen leggen op dit document? Bij de zoektocht naar een antwoord op deze vraag stoten wij op de grenzen van ons onderzoek. Twee weken nadat de advocaten van de verdediging ‘het dossier’ aan het Burundese gerecht hadden overhandigd, kwam de zaak tijdens een debat in de Kamer van Volksvertegenwoordigers aan de orde. In een interpellatie over de procesgang in Burundi werd minister Spaak zijdelings over de overhandiging van het Brusselse parketverslag aan het Burundese gerecht ondervraagd.

Volksvertegenwoordiger Saintraint wou van de minister weten of het klopt dat het onderzoek van het Brusselse parket op bevel van hogerhand – dwz. de minister van Justitie – vroegtijdig was afgebroken, en ook waarom het aan Bujumbura was overgemaakt. Op de eerste vraag gaf Spaak geen antwoord.

Op de tweede antwoordde hij dat de advocaten van de vijf medeplichtigen van Kageorgis ‘het dossier’ hadden opgevraagd, en dat hij er zelf voor heeft gezorgd – ongetwijfeld via de minister van Justitie – dat het werd overgemaakt ‘aan de advocaten in Brussel, die het bezorgden aan de advocaten die in Bujumbura zouden gaan pleiten’. Want, zo zei Spaak nog, hij wou ‘de advocaten de mogelijkheid bieden uit dat dossier de argumenten ten voordele van hun cliënten te halen.’[44]

De mededeling van minister Spaak is verbazingwekkend: dit lid van de Belgische regering, die zowel voor als na de onafhankelijkheid er alles aan heeft gedaan om de rol van de voogdij in de moord uit beeld te houden, speelde zelf een bezwarend document over die rol in handen van advocaten die betrokken waren in de Burundese rechtsgang!

In de huidige stand van zaken van het onderzoek kan dit initiatief van Spaak niet afdoend worden verklaard. Heeft de minister uit eigen beweging gehandeld, uitsluitend met de waarheid en de belangen van de beklaagden voor ogen? En dus aan hun advocaten een document overhandigd waarin de kern van de getuigenis van Belva wordt gevalideerd, enkele maanden nadat zijn kabinet haar uit Burundi had laten uitwijzen opdat zij niet meer zou kunnen getuigen? Het is een ongeloofwaardige veronderstelling.

Ik waag mij aan een hypothese. Er heerste in die maanden grote beroering in Belgische christendemocratische milieus over het lot van de Burundese christendemocraten die als medeplichtigen van Kageorgis de galg riskeerden. Dat moge blijken uit politieke statements, persartikels, en ook uit het feit dat later, na de executie van de vijf in Brussel een herdenkingsmis voor hen werd opgedragen, met deelname van o.m. oud-minister Raymond Scheyven.[45]

Een van de mensen die hun lot erg aantrokken was koning Boudewijn. Men mag ervan uitgaan dat de bewoner van het paleis in Laken zijn ‘nederlaag’ inzake het genadeverzoek van Kageorgis niet had verteerd. Ook procureur des konings Raymond Charles, zelf van christendemocratische signatuur, was tot het besluit gekomen dat Kageorgis, gezien de verantwoordelijkheid van de voogdij, niet mocht worden geëxecuteerd. Dat besluit gold a fortiori voor de vijf complotteurs.

De druk van die milieus op Spaak om iets voor de vijf te doen, was groot. Ook de Britse ambassadeur in Burundi merkte dat op: ‘Zelfs van hieruit is het duidelijk dat de heer Spaak onder grote druk staat’ om te voorkomen dat de vijf beschuldigden ter dood worden veroordeeld.[46] Misschien dreigde er zelfs een lek over de rol van de voogdij vanuit de magistratuur zelf?

Heeft minister Spaak, in die omstandigheden, de christendemocratische ‘lobby’ in België willen tegemoetkomen door ‘iets’ vrij te geven – een uittreksel uit het pv van het Brusselse parket (dat ook in handen van ambassadeur Murray terechtkwam) –, om niet méér te moeten prijsgeven, ttz. het integrale parketverslag?

Het is immers niet onmogelijk dat in dat integrale parketverslag nog meer bezwarende zaken staan, bvb. over het gevolg dat aan de vergadering bij Regnier werd gegeven. Want Kageorgis legde aan het voogdijgerecht (terzijde geschoven) verklaringen af over een bijeenkomst waarop de PDC-leiders, hijzelf én Sabine Belva de details van het moordplan hebben besproken. Ook de Burundese beschuldigden wezen de voogdij met de vinger.[47]

In dat verband moet worden opgemerkt dat in het uittreksel van het parketverslag geen verklaring van Sabine Belva is opgenomen, hoewel uit een zijdelingse opmerking, opgenomen in de getuigenis van Léonard, blijkt dat zij wel degelijk door het parket is ondervraagd. Belva was de go-between tussen de voogdij en de PDC, of door het prisma van de moord bekeken, de schakel tussen Regniers uitspraken op de vergadering en het moordcomplot.

Het is dus niet onmogelijk dat Spaak voor het minste kwaad heeft gekozen en aan de christendemocratische lobby – met op kop koning Boudewijn en procureur des konings Charles – wou tegemoetkomen door een “gekuiste” versie van het dossier van het Brusselse parket – een versie zonder de getuigenis van Belva en de commentaren erop van de anderen, en zonder het advies van procureur des konings Charles – aan de verdediging te bezorgen, goed wetend dat het dossier toch geen formeel-juridische gevolgen voor België zou krijgen?

Want we hebben gezien dat tussen Bujumbura en Brussel een quid pro quo werd gerespecteerd: de Burundezen hielden de voogdij uit het vizier van het Burundese gerecht, in ruil voor de continuïteit van de ‘ontwikkelingshulp’ van de Belgen. Nogmaals: het is een hypothese die niet afdoend kan worden onderzocht zolang er geen nieuw onderzoeksmateriaal vrijkomt.

Het quid pro quo houdt stand

Al voor de onafhankelijkheid van Burundi had minister Spaak gedreigd met sancties als de Bujumbura na de onafhankelijkheid het proces zou heropenen, maar zo’n vaart liep het niet. Het was voor alle ervaren waarnemers duidelijk dat tussen beide partijen een modus vivendi tot stand was gekomen. Burundi wou het vel van de complotteurs aan de moord, tot ongenoegen van Brussel, maar Spaak legde zich neer bij de gang van zaken en bracht de ‘ontwikkelingshulp’ van België voor Burundi (vooral onderwijzend en medisch personeel) niet in gevaar. In ruil hield Bujumbura het Brusselse parketverslag op zak en spaarde het de Belgen. Al zou Spaak, voor de galerij, het in verklaringen weleens anders laten uitschijnen.

Begin december, korte tijd nadat de Burundezen de vijf medeplichtigen van Kageorgis in eerste aanleg ter dood hadden veroordeeld, zei minister Spaak in het parlement dat hij Burundi 35 miljoen frank onthield waar het land volgens de budgettaire afspraken voor eind 1962 nog recht op had. Spaak had echter niet de bedoeling om Burundi ook maar één beloofde centiem te onthouden. Had de Burundese rechtbank immers niet elke verwijzing naar de rol van Belgen in de moord van tafel geveegd?

De dag voor zijn speech in het parlement had een topambtenaar van het Belgische ministerie van Buitenlandse Zaken de Britse ambassadeur in Brussel informeel laten weten dat het met de sancties tegen Burundi zo’n vaart niet zou lopen. De Belgische regering ging ervan uit dat van de vijf terdoodveroordeelden toch twee de dans zouden ontspringen en niet zouden worden opgeknoopt. In dat geval zou Spaak, in de woorden van de Britse ambassadeur, ‘om de publieke opinie te sussen (…) in uiterst scherpe taal [premier] Muhirwa aanschrijven en publiek aankondigen dat de vraag van de hulpverlening werd herbekeken.

Hij voegde er echter als vertrouwelijke informatie aan toe dat de hulpverlening in werkelijkheid gewoon zou doorgaan, en dat de Belgische regering al stappen ondernam om ervoor te zorgen dat de in het lopende jaar goedgekeurde fondsen niet naar de schatkist terugvloeien. Dat laatste zou wettelijk moeten als zij niet op 31 december zijn overgemaakt. Wanneer de Belgische ambassadeur de protestbrief aan Muhirwa zou geven, zou hij hem in vertrouwen over de Belgische bedoelingen informeren.’[48]

Spaak hield dus de deur naar business as usual wijd open. Of anders bekeken: hij kocht met ontwikkelingshulp (en louter formeel verzet tegen doodstraffen voor de complotteurs) het stilzwijgen van Bujumbura over de rol van de voogdij in de moord af. Dat vreemde stilzwijgen van Bujumbura ontging ook de pers niet.

In een commentaar sprak La Libre Belgique van ‘een parodie’ van een deugdelijke rechtspleging. De krant herinnerde eraan dat tijdens het eerste proces, toen de Belgische voogdij de touwtjes in handen had, ‘het ministerie van Buitenlandse zaken druk had uitgeoefend op bepaalde ambtenaren opdat zij niet zouden getuigen’.

En ook tijdens het tweede proces, dat in Burundese handen was, bleef België dus buiten schot: ‘Het enige succes dat Spaak behaalde, bestaat erin dat Burundi de rol van de voogdijoverheid in de loop van het nieuwe proces niet in vraag heeft gesteld. Ongetwijfeld heeft dat twee oorzaken: Burundi wou de beklaagden niet de kleinste verzachtende omstandigheid gunnen en het vreesde de technische hulp van België, dat het land zo hard nodig heeft, te verliezen.’[49]

Begin december 1962 bezochten de mwami en zijn minister van Buitenlandse Zaken Londen. Op verzoek van Spaak vroegen de Britten hem of hij het toch niet mogelijk achtte genade te verlenen. De reactie van de koning was bijzonder duidelijk. Burundi respecteerde het quid pro quo: ‘De mwami antwoordde dat de uitkomst van het proces in hoger beroep nog niet was gekend.

De Burundese regering had geen pogingen ondernomen om de politieke schuld voor de moord bij België te leggen. Als ten gevolge van het overgedane proces de relaties tussen de twee landen zou verslechteren, dan zou dat de verantwoordelijkheid van België, en niet van Burundi zijn. Burundi was enkel geïnteresseerd in het berechten van de moordenaars als individuen, en niet als de vertegenwoordigers van België.

De straffen die voorlopig waren aangekondigd komen overeen met deze die in andere landen voor gelijkaardige misdaden worden toegekend. De mwami engageerde zich niet op het vlak van genadeverlening.’ De Burundese minister van Buitenlandse Zaken merkte zelfs op dat ‘de moordenaars Belgen waren, maar dat de Burundese regering er doelbewust geen twistappel tussen hen en de Belgische regering van had gemaakt.’[50]

Op 5 januari 1963 bevestigde het Hof van Beroep van Bujumbura de straffen: de vijf schuldigen zouden weldra worden opgehangen. In een terugblik op de rechtsgang ventileerde de Britse advocaat Muir Hunter, die het proces namens Amnesty International had gevolgd, tegenover ambassadeur Murray zijn ongenoegen.

De Burundese rechtbank had er alles aan gedaan om de Belgische rol in de affaire onder het tapijt te vegen De verdediging had nochtans pogingen ondernomen. In de rechtbank was een opname afgespeeld van de verklaringen die Kageorgis tegen een advocaat en de directeur van de Staatsveiligheid kort voor zijn executie over de rol van Belgen had afgelegd, maar de rechters hadden geweigerd de verklaringen in overweging te nemen.

Dat was ook het geval met een verklaring van hoofdbeschuldigde Ntidendereza, die had gesteld dat resident-generaal Harroy had opgedragen de moordenaar te bewapenen. Want, zo besloot ambassadeur Murray, ‘de rechtbank wou geen bewijslast over Belgische medeplichtigheid horen.’[51] Ook over het uittreksel uit het pv van het Brusselse parket, dat toch aan de rechtbank was overhandigd, werd niets meer vernomen.

Ultieme demarches

Op 11 januari 1963 telegrafeerde koning Boudewijn naar mwami Mwambutsa, met het verzoek genade te verlenen aan de vijf mannen in de dodencellen. Minister Spaak beval zijn ambassadeur hetzelfde te doen, ‘en te zeggen dat het voor de Belgische regering onmogelijk zou zijn om de bestaande vriendschappelijke relaties met Burundi te handhaven als zij alle vijf worden opgehangen.’[52] Spaak dekte zo de koning, maar Bujumbura wist inmiddels dat het niets wezenlijks had te vrezen.

De mwami en de Burundese premier waren in een reactie tegen de Belgische ambassadeur erg duidelijk. Het genadeverzoek zal worden afgewezen en de vijf veroordeelden zullen op 15 januari om 10 uur worden opgehangen. Regering, parlement en kroonraad waren tegen een genadeverlening. Als de mwami genade zou verlenen aan de moordenaars van zijn zoon zou hij als een medeplichtige worden beschouwd en worden afgezet. De ambassadeur kreeg ook nog te horen dat Burundi er zich bewust van is ‘dat België hen jarenlang tot armoede zou kunnen veroordelen, maar dat zij dat verkiezen boven onrust in het land. Als de executies niet zouden worden uitgevoerd, zou het land onbestuurbaar worden.’[53]

Enkele uren voor de executie arriveerde de Belgische procureur des konings Raymond Charles in Bujumbura, als gezant van koning Boudewijn en de Belgische regering. Hij had een laatste verzoek tot genadeverlening op zak. Wij hebben gezien dat Charles in een advies aan de Belgische regering op de Belgische rol in de moord had gewezen, en dat als verzachtende omstandigheid voor de moordenaar ingeroepen.

Is dat de reden waarom uitgerekend hij naar Burundi is gestuurd, als ultieme poging om het leven van de vijf medeplichtigen van de moordenaar te redden? Raymond Charles was alleszins de geschikte persoon om de Burundese regering ervan te overtuigen dat de terdoodveroordeelden weliswaar schuldig waren, maar toch niet alleen de volle verantwoordelijkheid droegen. De Burundese premier zei de procureur des konings echter dat niets nog kon worden ondernomen.[54]

Op 15 januari werden de vijf veroordeelden in het stadion van Gitega geëxecuteerd, in aanwezigheid van de eerste minister, leden van de regering en 10.000 toeschouwers. De vijf zijn de Burundezen Jean Ntidendereza, Joseph Birori, Jean Ntakiyica and Antoine Nahimana, en de Griek Michel Iatrou. De veroordeelden werden een voor een opgehangen, onder applaus van het publiek. Er was één blanke aanwezig: de advocaat van de Griek Michel Iatrou, die als laatste stierf. Volgens die advocaat haalde het publiek ‘bijkomende voldoening uit het feit dat een blanke werd opgehangen.’[55]

Na de executie lunchten Britse diplomaten met advocaat Muir Hunter. Hunter zei dat de commotie rond de affaire nu pas goed zou beginnen. De moord had al zes mensenlevens geëist, maar er was meer op komst: ‘de revelaties over Regniers verantwoordelijkheid voor de moord op Rwagasore zouden de Belgische regering ten val kunnen brengen.’[56] Brussel zou inderdaad in zwaar weer zijn terechtgekomen als het ontluisterende onderzoek van het Brusselse parket boven water zou zijn gekomen. Dat gebeurde evenwel niet. Pas vandaag, een halve eeuw na de laatste executies, geeft dat onderzoek zijn geheimen gedeeltelijk prijs.

Openheid graag

Resident-generaal Jean-Paul Harroy publiceerde zijn openhartige memoires over Burundi in 1987. Tien jaar eerder had kolonel Frédéric Vandewalle in zijn memoires al even duidelijk gesteld dat de Belgische minister van Afrikaanse Zaken de Congolese premier Lumumba wou laten ombrengen. En in 2000 en 2001 spraken andere Belgen met een rol in de laatste uren van Lumumba al even vrijuit, in de geschreven pers en in tv-documentaires van de VRT, de ARD en de BBC.[57]

De vrijmoedigheid van deze mannen over deze misdaden demonstreerde hun gevoelens van onaantastbaarheid – hun besef dat de Belgische staat hen dekte. En dat gevoel is ook vandaag nog springlevend. Guy Poppe praatte voor zijn onderzoek over de moord met Etienne Davignon. Davignon is een sleutelfiguur in dit verhaal. In die periode was hij op het kabinet van minister Spaak verantwoordelijk voor Burundi. Eind 1961 stuurde Spaak Davignon zelfs naar Usumbura om er de nakende machtsoverdracht in goede banen te leiden.[58]

Poppe heeft niet de hand kunnen leggen op een smoking gun over de rol van de voogdij in de affaire, maar moest ook vaststellen dat allerlei documenten in het archief van Buitenlandse Zaken ontbreken. Slordigheid of doelbewuste manipulatie? Davignon zei Poppe onomwonden dat niet het hele dossier over Rwagasore in het archief van Buitenlandse Zaken toegankelijk is…[59]

Ook Bujumbura wist drommels goed van de rol van de voogdij in de misdaad. In 1972 kwam het toenmalige regime onder internationaal vuur te liggen wegens massale slachtpartijen onder Hutu’s die het karakter van een ontluikende genocide aannamen. Bujumbura, op ramkoers met het Westen, verdedigde zich met een ‘witboek’ over die ‘gebeurtenissen’.

In dat witboek wordt ook herinnerd aan de moord op Rwagasore. Resident Regnier wordt met naam genoemd als de ‘organisator’ van het moordcomplot tegen de Burundese premier, en in één zinnetje wordt daarbij verwezen naar ‘de bekentenissen’ van Regnier ‘tegenover het parket van Brussel’. Dat ene zinnetje was ongetwijfeld als waarschuwing aan het adres van Brussel bedoeld…[60]

Maar Bujumbura deed er verder nooit iets mee, ongetwijfeld om de relaties met Brussel en de ontwikkelingshulp waar het land zo afhankelijk van was en is niet op het spel te zetten. In 2001 hebben een dertigtal Burundese parlementsleden aan de Belgische regering gevraagd een officieel onderzoek naar de opdrachtgevers van de moord op Rwagasore te voeren, maar een antwoord kwam er niet.[61]

Gelukkig heeft een interventie van het Brusselse parket in de Belgisch-Burundese rechtsgang, mogelijk onder impuls van koning Boudewijn die met de Belgische regering over de zaak overhoop lag, en de neerslag daarvan bewaard en vrijgegeven in Londen, voor enige opheldering gezorgd. Nu moet de onderste steen worden omgekeerd.

Vandaag probeert Burundi moeizaam met zijn verleden in het reine te komen. België moet Burundi daarbij helpen, om zo ook zelf met het eigen verleden af te rekenen. Dat België een rol speelde in de eliminatie van Rwagasore, is gemeengoed in Afrika. De in 1961, 1962 en 1963 gevoerde processen in Burundi bleven ver onder de maat.

De Ligue des droits de la personne dans la région des Grands Lacs stelt vast dat de gevoerde rechtspleging niet toestaat om het verleden behoorlijk te kunnen verwerken: ‘In beide processen [het ‘Belgische’ en het ‘Burundese’ proces] is de verantwoordelijkheid van de voogdij, tegenstander van de onafhankelijkheid en de overwinning van UPRONA, noch vermeld, noch vastgesteld. Het is de eerste moord in een lange reeks die leidt tot een proces dat wordt afgesloten zonder dat de beweegredenen en de identiteit van de opdrachtgever worden onthuld.’[62]

België heeft de plicht het volle licht op deze zaak te laten schijnen. Alle diplomatieke verkeer en het volledige gerechtelijke dossier moeten boven water komen, met inbegrip van het volledige verslag van het parket van Brussel en het advies van procureur des konings Charles. Misschien kan dan ook worden vastgesteld in welke mate de voogdij zich in die jaren gesteund wist door de Belgische ministers van Buitenlandse en Afrikaanse Zaken – Wigny, d’Aspremont-Lynden en Spaak – om de strijd tegen Rwagasore desnoods tot zijn uiterste consequenties te voeren.[63]

In het belang van de waarheid. In het belang van Burundi, dat met de moord een hypotheek op zijn toekomst zag komen te liggen. Want de nationalist Rwagasore was erin geslaagd in het vuur van de strijd voor onafhankelijkheid Hutu en Tutsi te verenigen, en zijn eliminatie was één van de opstapjes naar etnische spanningen – eerst tussen leiders van UPRONA, nadien in het hele land – die sindsdien ontaardden in massamoord, etnische zuiveringen en burgeroorlog die honderdduizenden Burundezen het leven hebben gekost.[64] Ten slotte ook voor de geschiedenisles dat gezond wantrouwen tegenover de imperiale oogmerken van Brussel, Parijs of Washington geen overbodige luxe is.

Ludo De Witte

13 januari 2013

 

Notes:

[1] Zie bvb. Colette Braeckman, Rwanda. Histoire d’un génocide, Fayard, Paris, 1994, of De wortels van het geweld. Rwanda, Burundi, Congo-Zaïre, EPO, Berchem, 1997.

[2] Over Rwagasore, zie vooral René Lemarchand, Rwanda and Burundi, Praeger Publishers, New York/Washington/London, 1970, pp. 328 ev., Jean-Paul Harroy, Burundi 1955-1962. Souvenirs d’un combattant d’une guerre perdu, Hayez, Bruxelles, 1987, pp. 5, 570, en Christine Deslaurier et Domitien Nizigiyimana, Paroles et écrits de Louis Rwagasore, leader de l’indépendance du Burundi, Karthala, Paris, 2012.

[3] Over de koloniale kijk op Rwagasore, zie bvb. J.K. [Jean Kestergat], ‘Les responsabilités de la Belgique sont évoquées devant la Cour d’Appel d’Usumbura’, La Libre Belgique, 23/4/1962, of ‘Le prince Rwagasore assassiné à Usumbura’, La Libre Belgique, 16/10/1961. Voor gouverneur-generaal Harroy’s aversie van Rwagasore, zie zijn Burundi, pp. 267-268, 644.

[4] Over de afkeer van het Belgische establishment van Rwagasore, zie ook Ludo De Witte, ‘De lange arm van Boudewijn in Centraal-Afrika. Een spectaculair document uit het Koninklijk Archief’, 11/2001, www.uitpers.be.

[5] Brief British Embassy Usumbura (J. Murray) to Foreign Office, 1/12/1962, in FO 371/161813, National Archives UK. James Murray, Brits consul toen Burundi nog een voogdijgebied was, werd na de onafhankelijkheid ambassadeur.

[6] Brief British Embassy Usumbura (J. Murray) to Foreign Office (G.E. Millard), 30/11/1962, in FO 371/161813.

[7] Over de clandestiene subsidies, het huisarrest van Rwagasore en de creatie van het Front Commun, zie Pierre Salmon, ‘Préface’, in J-P. Harroy, Burundi, p. 6; cit. Harroy, in Jean-Paul Harroy, Rwanda. De la féodalité à la démocratie 1955-1962, Hayez, Bruxelles, 1984, p. 481.

[8] Brief British Embassy Usumbura (J. Murray) to Foreign Office, 1/12/1962, in FO 371/161813, National Archives UK; P-H. Spaak, gecit. in een interpellatie van Drèze aan Spaak, in Parlementaire Handelingen, Kamer van Volksvertegenwoordigers, vergadering van 5/12/1962.

[9] J-P. Harroy, Burundi, p. 587. Iatrou had in Stanleystad en Kindu (Congo) zakenbelangen die hadden geleden onder de turbulenties in het onafhankelijke Congo. Hij stelde Lumumba daarvoor verantwoordelijk: Jules Chomé, ‘L’affaire Rwagasore’, p. 360, Remarques Congolaises, n° 41/42/43/44, 14/12/1962.

[10] Le prince Rwagasore assassiné à Usumbura’, La Libre Belgique, 16/10/1961.

[11] de sérieuses difficultés politiques au Burundi? La population africaine rend les Européens responsables de la mort du Premier ministre’, Le Soir, 15-16/10/1961; over de oorveeg, zie ‘M. Harroy, mis en cause au procès des assassins du prince Louis Rwagasore’, Le Soir, 22/11/1962.

[12] J-P. Harroy, Burundi, p. 591

[13] Protocol of 21/12/1961, in Stef Vandeginste, Stones Left Unturned. Law and Transitional Justice in Burundi; Ligue des droits de la personne dans la région des Grands Lacs (LDGL), Burundi, Quarante ans d’impunité, 2005, p. 12. Over de juridische aspecten van de rechtsgang, zie voor het standpunt van Brussel de Belgische aide-mémoire (in het Frans), in British Embassy Brussels (J. Nicholls) to Foreign Office, n° 394, 26/11/1962, FO 371/161813, National Archives UK. Uittreksels uit het strafdossier, met commentaar, in Jules Chomé, ‘L’affaire Rwagasore’, Remarques Congolaises, n° 41/42/43/44, 14/12/1962.

[14] Zie hierover Guy Poppe, De moord op Rwagasore, de Burundese Lumumba, EPO, Berchem, 2011, pp. 180-181, La tutelle belge a-t-elle une part de responsabilité dans l’assassinat du prince Rwagasore ?’, La Libre Belgique, 23/11/1962 en ‘Cinq condamnations à mort’, La Libre Belgique, 29/11/1962. De onthullingen in LLB over zware druk vanwege het kabinet-Spaak op potentiële getuigen werden de minister tijdens een parlementair debat voor de voeten geworpen. Spaak zei daartoe nooit het bevel te hebben gegeven: Saintraint en Spaak, gecit. in een interpellatie van Drèze aan Spaak, in Parlementaire Handelingen, Kamer van Volksvertegenwoordigers, vergadering van 5/12/1962.

[15] J.K. [Jean Kestergat], ‘Les responsabilités de la Belgique sont évoquées devant la Cour d’Appel d’Usumbura’, La Libre Belgique, 23/4/1962. Waarom “besmeurde” Sabine Belva met haar getuigenis de reputatie van de Belgische voogdij? Ingegeven door berouw of een rechtvaardigheidsgevoel? Er is nog een andere hypothese. In kringen van Burundese christendemocraten wordt gezegd dat Belva, medewerkster van Ntidendereza, erg close was met de PDC-leider. Toen bleek dat Ntidendereza de doodstraf riskeerde, kwam zij met haar getuigenis op de proppen, om hem te redden. Verderop zal blijken dat zij de waarheid sprak.

[16] J.K. [Jean Kestergat], ‘Les responsabilités de la Belgique sont évoquées devant la Cour d’Appel d’Usumbura’, La Libre Belgique, 23/4/1962; over de uitwijzing van Belva is er een verklaring van een kabinetsattaché van Spaak, gecit. in een nota van X., ‘La Belgique laissera-t-elle commettre un crime?’. Koning Boudewijn liet die nota aan minister Spaak bezorgen, maar daarover straks meer.

[17] Cit. arrest Hof van Beroep in G. Poppe, De moord op Rwagasore, p. 184; over de bijeenkomst van de complotteurs waaraan Belva zou hebben deelgenomen, zie Ibidem, p. 59.

[18] Interview met Jacques Bourguignon, in G. Poppe, De moord op Rwagasore, p. 224.

[19] G. Poppe, De moord op Rwagasore, resp. p. 247 en p. 45. Ook de VN zette de Belgen uit de wind. De Algemene Vergadering van de VN had een resolutie aangenomen waarin een onderzoek en de bestraffing van de daders was gevraagd: UN General Assembly Resolution 1627 (XVI), 23/10/1961. Drie onderzoekers stapten in Bujumbura af, maar vertrokken al na enkele dagen. In een eerste rapport, van 11/11/1961, staat dat zij ‘geen enkele klacht over de regelmatigheid van de gevolgde [juridische] procedure’ hadden gehoord. In zijn memoires noteerde een tevreden Paul-Henri Spaak hierbij: ‘Die uitspraak (…) maakte komaf met de idee van medeplichtigheid van het Belgische gezag. Komend van personen die boven elke verdenking staan, kon men dat onmogelijk betwisten.’ P-H. Spaak, Combats inachevés. De l’espoir aux déceptions, Fayard, Paris, 1969, p. 303. Ondertussen lieten de Burundezen wel van zich horen. De Burundese vicepremier Pierre Ngendandumwe bekloeg er zich tijdens een VN-bijeenkomst over dat de Belgen ‘ondanks herhaalde verzoeken’ hadden nagelaten om de Burundese regering te informeren over de voortgang van het onderzoek. In het eindrapport van de VN-onderzoekers, van 26/1/1962, was het standpunt van de Burundese regering opgenomen. Die stelde dat de voogdijoverheid en resident-generaal J-P. Harroy aan de moord medeplichtig zijn. De VN-commissie liet echter na een onderzoek in te stellen of een standpunt in te nemen. Stef Vandeginste, Stones Left Unturned. Law and Transitional Justice in Burundi.

[20] Zie hierover Ludo De Witte, ‘De erfzonde van koning Boudewijn’, De Standaard, 23/6/2010, en ‘Lumumba et le péché originel du roi Baudouin’, Le Soir van dezelfde dag.

[21] X., ‘La Belgique laissera-t-elle commettre un crime?’, een nota die kabinetschef André Molitor bezorgde aan Spaak, in G. Poppe, De moord op Rwagasore, pp. 190 ev. Poppe vermoedt – wellicht terecht – dat de anonieme schrijver van de nota Robert Scheyven is: oud-resident van Burundi en neef van Raymond Scheyven, een Belgisch christendemocratisch minister en beheerder van koloniale maatschappijen. Zie Ibidem, p. 196.

[22] Lettre de Baudouin à Spaak, Laeken, 1/6/1962, in G. Poppe, De moord op Rwagasore, p. 198.

[23] Brief Kageorgis van 29/6/1962, in Ministère de l’Information (Burundi), Livre blanc sur les événements survenus aux mois d’avril et mai 1972, Bujumbura, 1972, p. 16. Spaak erkent dat Boudewijn zich bij zijn standpunt om geen genade te verlenen ‘niet zonder terughoudendheid en triestheid’ neerlegde: P-H. Spaak, Combats inachevés. De l’espoir aux déceptions, p. 304. Over de juridische aspecten van gratieverlening door de koning, zie Jean Stengers, L’action du Roi en Belgique depuis 1831, Duculot, Paris/Louvain-La-Neuve, 1992, pp. 105-111.

[24] Zie voor een tentatief antwoord op die vraag ook L. De Witte, ‘Koning Boudewijn sprong in de bres voor de moordenaar  van “Burundese Lumumba”’, www.apache.be

[25] Volgens Edward Korry, oud-VS-ambassadeur in Chili, vloeide er geld van Laken naar CIA-fondsen waarmee in de Chileense verkiezingen van 1964 Allende werd bestreden. Draaischijf van de operatie was Roger Vekemans, een jezuïet die aan de universiteit van Santiago enkele christendemocratisch geïnspireerde denktanks leidde. Zie hierover Georges Timmerman, ‘Belgisch koningshuis financierde anti-Allende-propagandafonds’, De Morgen van 21/4/2000.

[26] In een brief aan Jacques Bourguignon, de procureur des konings van Bujumbura, vermeldde Jean Kageorgis als grond voor een initiatief bij het Brusselse gerecht artikel 30 van het Koloniaal Charter, dat stipuleerde dat Belgen die zich in België bevinden maar het voorwerp uitmaken van een klacht over feiten die zich in de kolonie hebben voorgedaan, in België zelf kunnen vervolgd en berecht worden. Brief van 29/6/1962, in http://burundi-information.net/lettres-de-kajeorgis-sur-le-role-de-la-belgique-dans-lassassinat-de-rwagasore.html

[27] Extraits de l’instruction faite par le Parquet de Bruxelles’, bijlage bij brief British Embassy Usumbura (J. Murray) to Foreign Office (G.E. Millard), 30/11/1962, in FO 371/161813, National Archives UK. 

[29] Verklaringen van Léonard en de Fays – de Fays steunde op de verklaringen van Léonard en Bibot die achteraf aan hem hadden gerapporteerd.

[30] Verklaring van Beauvois. Bibot zei iets gelijkaardigs.

[31] Getuigenis Belva, gecit. in J.K. [Jean Kestergat], ‘Les responsabilités de la Belgique sont évoquées devant la Cour d’Appel d’Usumbura’, La Libre Belgique, 23/4/1962. Ook Troquet verwees in een verklaring tegenover het parket expliciet naar de oppositie: ‘In bepaalde kringen van het Front Commun, en dan denk ik vooral aan J.B. Ntahimitsna, is het idee om Rwagasore te doden besproken. Hij, de enige harde van zijn team, zei ooit in mijn aanwezigheid: “Men zou hem moeten doden.” De naam ‘J.B. Ntahimitsna’ wordt elders gespeld als Ntahihitsha. Wellicht gaat het om Jean-Baptiste Ntakiyica, doorgaans Jean Ntakiyica genoemd. Hij was een van de vijf mannen die op 15/1/1963 werden opgehangen.

[32]Bibot.

[33] Brief British Embassy Usumbura (J. Murray) to Foreign Office (G.E. Millard), 30/11/1962, in FO 371/161813.

[34] Resp. brief British Embassy Usumbura (J. Murray) to Foreign Office (Earl of Home, Secretary of State for Foreign Affairs), 1/12/1962, en British Embassy Usumbura (J. Murray) to Foreign Office, n° 191, 19/11/1962, beide in FO 371/161813, National Archives UK. Volgens de anonieme correspondent van Boudewijn had adjunct-resident Pierre de Fays in juli 1961 ontslag genomen, uit onvrede met de lakse houding tegenover Rwagasore. Ook Regnier was volgens X. een man van de harde lijn, die in de zomer van 1961 herhaaldelijk betreurde dat de oppositie geen ‘gewapende benden’ tegen UPRONA in stelling bracht. X., ‘La Belgique laissera-t-elle commettre un crime?’, p. 3.

[35] Verslag van het gesprek met Raymond Charles, in brief British Embassy Usumbura (J. Murray) to Foreign Office (G.E. Millard), 23/1/1963, in FO 371/167430, National Archives UK.

[36] Over Boudewijns demarches op 28/6/1962, zie G. Poppe, De moord op Rwagasore, p. 187.

[37] Over de zending van diplomaat Georges Carlier, zie British Embassy Usumbura (Fabian) to Foreign Office, n° 11, 17/3/1962, FO 371/167430, National Archives UK

[38] British Embassy Usumbura (J. Murray) to Foreign Office, n° 205, 28/11/1962, FO 371/161813, National Archives UK. Achteraf schreef Murray dat het politieke klimaat in Burundi het onmogelijk maakte in het hele land een jury te vinden die de beschuldigden niet ter dood zou hebben veroordeeld: brief British Embassy Usumbura (J. Murray) to Foreign Office (G.E. Millard), 25/1/1963, FO 371/167430, National Archives UK.

[39] In een telex had ambassadeur Murray die zet van de verdediging aangekondigd: ‘Wellicht zal op 20 november beroering ontstaan wanneer – volgens strikt vertrouwelijke informatie – de verdediging zal overgaan tot het neerleggen van een document over het resultaat van de ondervragingen die in juni in Brussel gebeurden op vraag van de advocaat van Kageorgis. Het document is onlangs overmaakt door de procureur des konings van Brussel. Tijdens die ondervragingen zouden hooggeplaatste Belgische ambtenaren toegegeven hebben woorden hebben gebruikt die dicht bij het aanzetten tot moord komen.’ British Embassy Usumbura (J. Murray) to Foreign Office, n° 191, 19/11/1962, FO 371/161813, National Archives UK.

[40] Over de overhandiging van het uittreksel van het verslag van het Brusselse parket aan het Burundese gerecht door meester Liebaert, zie ‘Nouvelles accusations contre des Belges au procès d’Usumbura’, Le Soir, 23/11/1962. Ik veronderstel dat de advocaten van de verdediging dat uittreksel, en niet het volledige verslag in handen hadden, want het is dat document dat zij ook aan ambassadeur Murray bezorgden. Zie hiervoor ook verder, over de rol van minister Spaak. Le Soir vroeg enkele dagen later aan Regnier wat hij aan het Brusselse parket nu precies had verklaard. Had hij echt gezegd dat Rwagasore moest worden vermoord? De oud-resident betwistte dat. Hij stelde dat hij op het einde van een lange discussie de mogelijke oplossingen had opgesomd: de verdwijning van Rwagasore of samenwerken en zich aanpassen aan de nieuwe situatie. ‘Ce qui ne s’est pas dit au procès d’Usumbura…’, Le Soir, 27/11/1962.

Navraag bij de archiefdienst van Buitenlandse Zaken in Brussel leert dat over de overhandiging van het dossier aan het Burundese gerecht is gecorrespondeerd tussen de Belgische ambassadeur in Bujumbura en minister Spaak. Louis De Clerck, ereambassadeur en lid van de Diplomatieke Commissie van het departement Buitenlandse Zaken,schreef mij het volgende: ‘Luidens een telex van 21 november 1962 van de ambassadeur van België in Bujumbura aan Buitenlandse Zaken heeft Liebaert, advokaat van de betichten, tijdens het proces na de onafhankelijkheid het dossier van het parket van Brussel ingaand op de klacht van Kageorgis, aan de voorzitter [van de Burundese rechtbank] overgemaakt.’ E-mail LDC aan LDW, 10/12/2012. Diensthoofd Alain Gérard meldde mij dat deze telex zich bevindt in het diplomatieke archief, met als referentie AF-I/60 (1962). E-mail AG aan LDW, 7/1/2013. Ik heb inmiddels Alain Gérard gevraagd om alle correspondentie over de overhandiging van het dossier aan het Burundese gerecht te mogen inkijken.

[41] British Embassy Usumbura (J. Murray) to Foreign Office, n° 203, 27/11/1962, FO 371/161813, National Archives UK.

[42] British Embassy Usumbura (J. Murray) to Foreign Office, n° 210, 1/12/1962, FO 371/161813, National Archives UK.

[43] Brief E. Davignon aan Georges Aronstein, 29/12/1962, in G. Poppe, De moord op Rwagasore, p. 221.

[44] P-H. Spaak, gecit. in een interpellatie van Drèze aan Spaak, in Parlementaire Handelingen, Kamer van Volksvertegenwoordigers, vergadering van 5/12/1962.

[45] Remarques Congolaises, ‘Paradoxes de l’esprit belgo-bantou’, 1/2/1963.

[46] British Embassy Usumbura (J. Murray) to Foreign Office, n° 205, 28/11/1962, FO 371/161813, National Archives UK.

[47] Zie bvb. Jules Chomé, ‘L’affaire Rwagasore’, pp. 349 ev., in Remarques Congolaises, n° 41/42/43/44, 14/12/1962.

[48] P-H. Spaak, gecit. in een interpellatie van Drèze aan Spaak, in Parlementaire Handelingen, Kamer van Volksvertegenwoordigers, vergadering van 5/12/1962; verslag van het gesprek met J. de Bassompierre, directeur-generaal van het Belgische departement van Buitenlandse Zaken, in British Embassy Brussels (J. Nicholls) to Foreign Office, n° 404, 4/12/1962, FO 371/161813, National Archives UK.

[49] Cinq condamnations à mort’, La Libre Belgique, 29/11/1962.

[50] Mwami Mwambutsa, in Foreign Office to Usumbura, n° 300, 7/12/1962, FO 371/161813, National Archives UK, mijn cursivering; de Burundese minister in een nota van het West and Central African Dept., 10/12, 7/12/1962, in Ibidem.

[51] en Murray, in brief British Embassy Usumbura (J. Murray) to Foreign Office (G.E. Millard), 25/1/1963, FO 371/167430, National Archives UK; Ntidendereza, in British Embassy Usumbura (J. Murray) to Foreign Office, n° 201, 25/11/1962, FO 371/161813, National Archives UK.

[52] British Embassy Usumbura (J. Murray) to Foreign Office, n° 9, 11/1/1963, FO 371/167430, National Archives UK.

[53]British Embassy Usumbura (J. Murray) to Foreign Office, n° 10, 12/1/1963, FO 371/167430, National Archives UK.

[54] British Embassy Usumbura (J. Murray) to Foreign Office, n° 13, 15/1/1963, FO 371/167430, National Archives UK. Het was tijdens dit bezoek aan Bujumbura dat procureur des konings R. Charles een onderhoud had met ambassadeur Murray en waarover hierboven al werd bericht.

[55] British Embassy Usumbura (J. Murray) to Foreign Office, n° 15, 16/1/1963, FO 371/167430, National Archives UK.

[56] Brief Foreign Office (P.M. Foster) to British Embassy Usumbura (J. Murray), 17/1/1963, FO 371/167430, National Archives UK.

[57] Frédéric Vandewalle, Mille et quatre jours. Contes du Zaïre et du Shaba, 13 fascicules, uitgegeven in eigen beheer, Bruxelles, 1974-77. Documentaires van Bert Govaerts (VRT), Thomas Giefer (ARD) en Caroline Phare (BBC).  

[58] Davignon voerde de onderhandelingen met de Burundezen, tot tevredenheid van resident-generaal Harroy, want Davignon ‘excelleerde in vastberadenheid, precisie en afgemeten geweld wanneer dat nodig was (…) en regelde zo de delicate transitie van Rwanda-Burundi naar de tandem Rwanda en Burundi.’ J-P. Harroy, Rwanda, p. 495. Zie ook P. Salmon, ‘Préface’, in J-P. Harroy, Burundi, p. 7.

[59]G. Poppe, De moord op Rwagasore, p. 238.

[60] Ministère de l’Information (Burundi), Livre blanc sur les événements survenus aux mois d’avril et mai 1972, Bujumbura, 1972, resp. pp. 11 en 18. In een voetnoot wordt als bron voor het bestaan van het Brusselse parketverslag het Livre blanc sur l’assassinat du Prince Louis Rwagasore, p. 124, vermeld. In feite gaat het om het document Livre blanc sur le procès des assassins du Prince Rwagasore , mimeo., Bujumbura, 1963. René Lemarchand citeert uit dat gestencilde document de verklaring die Léonard tegenover het Brusselse parket had afgelegd. Lemarchand vermeldt dat dit ‘witboek’ werd geschreven ‘door een Europese advocaat met sympathie voor UPRONA, op vraag van de Burundese autoriteiten.’ (Rwanda and Burundi, p. 527) Bovendien citeert Lemarchand uit dat witboek een zinnetje dat Regnier zou hebben uitgesproken maar niet voorkomt in het uittreksel uit het pv van het Brussels parket: ‘Natuurlijk is gebeurd wat ik had voorzien – het Front Commun verloor de verkiezingen – maar er is nog niets verloren als men zich op tijd van Rwagasore ontdoet.’ (Rwanda and Burundi, p. 340) Het is onduidelijk wat de bron hiervan is. Dat Bujumbura het ‘witboek’ nooit in drukvorm verspreidde, heeft allicht te maken met het potentieel explosieve karakter voor de Burundees-Belgische relaties ervan. In een rapport uit 1989 komt Bujumbura even terug op de zaak. Daarin staat dat de Belgische voogdij direct verantwoordelijk is voor de moord op Rwagasore, ‘met een rampzalig gevolg voor de nationale eenheid’: Report of the National Commission to Study the Question of National Unity, p. 4, gecit. in René Lemarchand, Burundi: Ethnic Conflict and Genocide, Woodrow Wilson Center Press and Cambridge Univ. Press, 1994 (1996), p. 24.

[61] Pétition au Gouvernement belge, Bujumbura, 1/7/2002, in Stef Vandeginste, Stones Left Unturned. Law and Transitional Justice in Burundi.

[62] Ligue des droits de la personne dans la région des Grands Lacs (LDGL), Burundi. Quarante ans d’impunité, 2005, p. 12.

[63] Misschien blijkt dan of Kageorgis ook al in 1960 in de strijd tegen de Congolese premier Lumumba is ingezet. Immers: kort na de beëindiging van de werkzaamheden van de parlementaire onderzoekscommissie die de moord op Lumumba onderzocht, suggereerde professor Luc De Vos (Koninklijke Militaire School en lid van de expertengroep van de commissie) op een debatavond in de KVS (Brussel) dat Kageorgis in 1960 wellicht ook betrokken was bij een plan om Lumumba uit te schakelen, als huurdoder met de codenaam ‘Georges’. Was Jean Kageorgis inderdaad die mysterieuze ‘Georges’? In het rapport van de commissie-Lumumba wordt ‘Georges’ omschreven als ‘een Griekse halfbloed’. Paul Heureux, een Belgische militair die ‘Georges’ ontmoette, stelt dat ‘Georges’ geen ‘halfbloed’ was maar iemand die op ‘Onassis’ geleek (getuigenis voor de Lumumbacommissie, 3/9/2001, Brussel). Hier moet worden herinnerd aan wat al eerder werd opgemerkt: Michel Iatrou, de Griekse groothandelaar die zijn vroegere werknemer Kageorgis contracteerde voor de klus in Burundi, had in Congo zakenbelangen die geleden hebben onder de turbulenties in het onafhankelijke Congo. Iatrou stelde Lumumba daarvoor verantwoordelijk, en haattte de Congolese premier: Jules Chomé, ‘L’affaire Rwagasore’, p. 360, Remarques Congolaises, n° 41/42/43/44, 14/12/1962. Het is dus niet onmogelijk dat Iatrou in 1960 al deed wat hij in 1961 tegen ‘de Burundese Lumumba’ zal doen: zijn huurdoder op Lumumba afsturen. Misschien gebeurde dat wel via de ultraconservatieve, royalistische journalist Jo Gérard, compagnon de route van CVP/PSC-politicus Paul Vanden Boeynants en medewerker van het blad Europe Magazine. Volgens het rapport van de Lumumbacommissie zou Jo Gérard een enorm bedrag – 2 miljoen frank – veil hebben gehad voor de liquidatie van Lumumba door ‘Georges’. In oktober 1960 zorgde Jo Gérard ervoor dat via het Belgische consulaat-generaal in Brazzaville aan ‘Georges’ een voorschot van 200.000 frank en een machinepistool werd bezorgd (volgens een document van de Belgische Militaire Veiligheidsdienst en een mededeling van luitenant Paul Heureux, werkzaam op het Belgische consulaat-generaal in Brazzaville, resp. documenten 117 en 118, in Luc De Vos, e.a., Lumumba. De complotten? De moord, Davidsfonds, Leuven, 2004). Uiteindelijk werd Lumumba in Katanga omgebracht, en verdween ‘Georges’ (met het voorschot en het wapen) uit beeld. De Lumumbacommissie vroeg Jo Gérard of hij Kageorgis kende, maar tijdens een ondervraging aan huis herinnerde hij zich niets meer (mededeling van prof. Emmanuel Gerard, expert van de Lumumbacommissie). Voorts blijft de vraag onbeantwoord waar het bloedgeld voor ‘Georges’ vandaan kwam. Jo Gérard heeft bekend dat hij in 1960 ‘op vraag van de Union Minière’ de radio-uitzendingen van ‘de lumumbisten’ in Congo was gaan saboteren: ‘Jo Gérard était en ’60 en mission antilumumbiste “pour l’Union Minière”’, Belga, Bruxelles, 4/9/2001. Betaalde het bedrijf het bloedgeld? Ten slotte: waar kwam het bloedgeld om Rwagasore te doden vandaan? In een verklaring tegenover het gerecht had Kageorgis het over de belofte dat hij voor de moord 1 miljoen frank zou opstrijken, en Ntidendereza bevestigde dat, weliswaar zonder een bedrag te noemen: verklaringen in Jules Chomé, ‘L’affaire Rwagasore’, pp. 352 en 361, in Remarques Congolaises, n° 41/42/43/44, 14/12/1962. In het vonnis van 2/4/1962 (proces in eerste aanleg) hernamen de rechters deze verklaringen: Ibidem, p. 368. Is het ongebruikte bloedgeld voor Lumumba ‘gerecycleerd’ om Rwagasore uit de weg te ruimen?

[64] Over het afglijden van de machtsstrijd in Burundi van conflicten tussen fracties van de Burundese elite naar grootschalig interetnisch geweld, zie ‘Ganwa Politics in Modern Guise: Bezi versus Batare’ en ‘The Displacement of Conflict: Hutu versus Tutsi’, in René Lemarchand, Rwanda and Burundi, pp. 324-360. Zie ook René Lemarchand, Burundi: Ethnic Conflict and Genocide, pp. 24-26, 54.

Creative Commons

take down
the paywall
steun ons nu!