Jeugdwerk en sociale uitsluiting (cover van het boek)
Essay, Nieuws, Economie, Politiek, België, Jan Blommaert, Democratie, Ico Maly, Rellen, Tmd, Migratie, Verlichting, Globalisering, Neoliberalisme, Superdiversiteit, GAS-boetes, Precariteit, Antiverlichting, Immigratiesamenleving -

‘Realisme’ als ideologie

Ico Maly en Jan Blommaert over superdiversiteit, precariteit en de nood aan Verlichting. Het heet dat we realistisch moeten zijn. Maar is dat realisme wel zo realistisch? Dat is de centrale vraag waarop deze bijdrage antwoordt.

woensdag 9 januari 2013 17:50
Spread the love

We leven in een geglobaliseerde wereld. Dat lijkt vandaag een open deur in trappen. En toch. Die globalisering is vaak heel ver weg als we spreken over migratie en diversiteit in onze samenleving. In het maatschappelijk debat en de politiek begint migratie schijnbaar pas als het België binnenkomt. En vanaf dan wordt het behandeld als een Belgisch, meer nog een Vlaams probleem.

Een probleem van botsende waarden en normen in een voor de rest homogeen gebied. De ‘oplossing’ wordt dan niet zelden gevonden in een drang naar her-homogeneïsering dat geflankeerd wordt door een repressie- en disciplineringsapparaat.

Wij vormen immers een samenleving van rechten én plichten en die plichten moeten afgedwongen worden. Wij moeten ‘onze waarden en normen’ verdedigen. En voegen die stemmen er vaak aan toe: het moet nu maar eens uit zijn met al die toegevingen aan de dominante multiculturalisme-ideologie van de linkse kerk.

Het heet dan dat we realistisch moeten zijn. Maar is dat realisme wel zo realistisch? Dat is de centrale vraag waarop deze bijdrage antwoordt. 

Globalisering en migratie

België is een immigratiesamenleving (Loobuyck, 2003). Dat is terug niets nieuws, maar het heeft wel verstrekkende consequenties als we het aanvaarden als vertrekpunt van het beleid. Doen we dat, dan aanvaarden we dat migratie van alle tijden is. De menselijke geschiedenis is immers een geschiedenis van migratie (Commers en Blommaert, 2001).

Door de globalisering, neoliberalisering en nieuwe, goedkopere transportmiddelen zal de migratie bovendien enkel maar toenemen. Dat blijkt ook uit de cijfers. In 2003 was ongeveer 3 procent van de wereldbevolking een migrant, ofwel 150 miljoen mensen (Stalker, 2003). In 2010 waren er al 214 miljoen migranten (Standing, 2011) en de voorspelling voor 2050 is dat er ongeveer 450 miljoen migranten zullen zijn (Stalker, 2003).

Hoewel de wereldwijde migratiestromen jaar na jaar fluctueren, zien we dus dat migratie op lange termijn steeds toeneemt, ook in België. Ondanks de migratiestop in 1974 en alle extra drempels die de politiek sindsdien geïnstalleerd heeft, is er een ononderbroken toename van migratie naar België tussen 1980 en 2009.

De onvermijdelijke conclusie is dan ook dat ‘ons’ beleid, gericht op het ontmoedigen van migratie naar ons land, bitter weinig impact heeft op de grootorde van de migratie naar België. Migratie is deel van onze condition humaine. Ze zal dan ook niet gestopt worden. Mensen migreren immers niet zomaar.

De realiteit is dat migratie niet alleen een menselijk fenomeen is, het is ook een bij uitstek geglobaliseerd fenomeen. De literatuur spreekt over push en pull-factoren die nationale en internationale migratiestromen sturen (zie bv. Stalker, 2003).

Push-factoren zijn dan bijvoorbeeld de algemene slechte sociaaleconomische situatie in het thuisland (bedrijven verdwijnen of verhuizen, jobs verdwijnen of zijn er nooit geweest, mismatch tussen werkbevolking en jobs, slechte lonen, …). Uiteraard speelt ook de politieke constellatie een grote rol: dictaturen, autoritaire regimes en (burger)oorlogen produceren politieke vluchtelingen. Maar ook ecologische rampen vormen belangrijke push-factoren voor migratie, zowel in één land als tussen landen.

Daarnaast zijn er ook pull-factoren, factoren eigen aan de regio waar men naartoe vlucht. Terug zien we daar de sociaaleconomische situatie opduiken. Een goede economische conjunctuur trekt mensen aan die een beter leven zoeken en trekt ook buitenlandse investeerders en multinationale bedrijven aan.

Een land of bepaalde sectoren in een land kunnen ook kampen met een tekort aan arbeidskrachten (gaande van ‘vuil’ werk tot topjobs) waardoor die organisaties of de landen zelf migratie organiseren. Het grootste deel van de migratie in België voor 1974 is daar een voorbeeld van. Ons land ging actief op zoek naar buitenlandse werkkrachten en organiseerde ook actief de migratie naar België. Globaal genomen kan je de pull-factoren samenvatten als een droom op een betere toekomst die geassocieerd wordt met een regio.

Concreet betekent dit alles dat gebeurtenissen aan de ene kant van de wereld effecten genereren in een hele andere uithoek van de wereld. Dit perspectief maakt duidelijk dat migratie niet alleen voorkomt in een geglobaliseerd systeem, ze wordt er ook door voortgestuwd.

Summier samengevat kunnen we de impact van die globalisering aan het werk zien binnen drie domeinen die elk een invloed uitoefenen op die migratiestromen. (1) Een geglobaliseerd economisch systeem, (2) een geglobaliseerd ecologisch systeem en (3) een geglobaliseerd politiek systeem.

Als we in de kernlanden van ons wereldsysteem een massale ecologische voetafdruk hebben, vertaalt zich dat niet alleen in zure regen bij ons. Het zorgt ook voor overstromingen, hongersnoden of vervuiling honderden en duizenden kilometers verder, waardoor mensen gedwongen worden te migreren. De opwarming van de aarde is, net zoals migratie, geen nationaal gegeven en de effecten ervan zijn dat ook niet.

Hetzelfde verhaal gaat op voor de politieke polis die de wereld aan het worden is. De aanslagen van 9/11 zorgden bijvoorbeeld niet alleen voor doden in New York en Washington, ze zorgden ook voor een grote economische kost en het opgang trekken van een gigantische oorlogsmachine die Afghanistan en Irak overhoop gebombardeerd heeft. De migratiestromen uit die landen komen nog altijd toe in de rest van de wereld. Ook bij ons, waar ongeveer 2 procent van de wettelijke migratie bestaat uit Iraakse vluchtelingen.

Dat alles is niet nieuw. Zo zorgde ook de Irak-oorlog in het begin van de jaren negentig voor een stijging van Iraakse migranten, net zoals het vallen van de Berlijnse Muur en later de Sovjet-Unie hun sporen nalieten in de migratie naar Europa en België (Vertovec, 2007).

Ook de geglobaliseerde, neoliberale economieën zorgen ervoor dat Vlaanderen niet meer los kan worden gedacht van de wereld (Standing, 2011). Massale herstructureringen in China zorgen uiteindelijk voor nieuwe Chinese migranten in België. Multinationale bedrijven trekken een multinationaal werkleger aan.

Bedrijven delokaliseren, ze doen aan outsourcing en insourcing. Neoliberalisering en migratie gaan hand in hand. Meer nog, zoals we straks zullen duiden, migranten vormen het schaduwleger van die neoliberalisering (Standing, 2011, p.91).

België is geen eiland in de wereld. De nationale overheden hebben weinig impact op de migratiestromen, hun migratiebeleid heeft echter wel een grote impact op het soort samenleving dat daarmee geconstrueerd wordt. Het zijn immers de nationale overheden die het statuut bepalen van de migrant in de samenleving.

Sinds de migratiestop in België zien we bijvoorbeeld dat meer dan 90 procent van de aanvragen niet resulteert in een verblijfsvergunning. Dat betekent niet dat de migratie gestopt is. De migranten leven wel degelijk in België, maar worden in de illegaliteit geduwd, met alle gevolgen van dien voor hen en onze samenleving. Migratie is niet gestopt de laatste decennia en die migratie heeft een geheel nieuwe samenleving geschapen.

Het ontstaan van superdiversiteit

De globalisering en de doorbraak van het neoliberalisme na de val van de Berlijnse Muur zorgen voor een nieuwe wereldorde en een heel nieuwe migratie. We spreken vanaf dat moment van superdiversiteit. Superdiversiteit beschrijft als concept die nieuwe migratie die zich vanaf de jaren 90 in ongeveer alle Europese steden voltrokken heeft en de samenstelling van alle landen grondig veranderd heeft. We krijgen dan een enorme ‘diversifiëring van de diversiteit’ in de migratie.

België vormt daarop geen uitzondering. In Gent leven er ondertussen 160 nationaliteiten, in Antwerpen leven er 170 nationaliteiten en in Brussel 174. Brussel is een klassiek voorbeeld van die superdiversiteit. Minder dan de helft van de Brusselse bevolking is van Belgische origine; een derde komt uit een niet-Europees land (Corijn en Vloeberghs, 2009). Superrijk en superarm wonen er zij aan zij. Geen enkele taal is een meerderheidstaal in Brussel en er is ook geen hegemonische meerderheidscultuur (Blommaert, 2011a).

Die superdiversiteit kleurt niet alleen de grootsteden, ze kleurt België. Op het Belgisch grondgebied leven in totaal mensen uit 194 verschillende landen. België is dus niet te verwarren met een homogene natie, waar ook enkele migranten aanwezig zijn. Superdiversiteit is in België de norm. Van homogeniteit is al lang geen sprake meer. Die superdiversiteit slaat bovendien niet enkel op diversiteit qua afkomst. In tegendeel, het benadrukt, zoals aangestipt, net de diversificatie binnen de diversiteit, ook binnen één ‘etnische groep’.

Naast de klassieke elementen als geslacht, politieke voorkeur, leeftijd en religie, slaat die superdiversiteit ook op een hele resem andere variabelen zoals de verschillende immigratiestatussen en de bijbehorende (ingeperkte) rechten van nieuwkomers, hun onderwijs- en arbeidservaring en hun ervaringen met administraties. Maar ook de plaats waar migranten wonen in ons land en hun relatie met onze overheidsinstellingen zijn factoren die bepalend zijn in de aard van diversiteit en dus in de aard van onze samenleving.

Superdiversiteit houdt een multidimensioneel perspectief in op diversiteit. Het concept stelt de diverse reeks invloeden centraal die samen komen in het leven van mensen en hun leven conditioneren (Vertovec, 2007).

Die superdiversiteit is maar mogelijk binnen die globale context. Ze hangt bovendien ook sterk samen met de opkomst van nieuwe media in de jaren 90. Die media laten immers toe dat migranten hun band met het thuisland actief kunnen onderhouden. Migranten communiceerden in de jaren 70 o.a. via cassettebandjes die ze opstuurden naar het thuisland. Die communicatie verliep zeer traag, al snel ging er een maand voorbij vooraleer de communicatie heen en terug reisde.

Vandaag zorgen email, Facebook, Skype, gsm’s, … voor een ogenblikkelijk en continu contact. Bovendien kunnen migranten via satelliettelevisie kijken naar het nieuws en de shows uit het thuisland. Dat betekent dat personen die hier geïsoleerd leven een groot sociaal leven kunnen hebben eenmaal ze achter hun pc kruipen (Blommaert en Backus, 2012).

Die nieuwe migratie, gekoppeld aan de hedendaagse communicatiemiddelen én aan het beleid van de verschillende Europese lidstaten zorgt voor die enorme diversiteit aan elementen die het leven tekenen van iedereen in onze samenleving, zowel autochtoon als allochtoon. We bouwen en onderhouden onze identiteit virtueel of fysiek via meerdere media in meerdere landen.

Superdiversiteit betekent bijvoorbeeld dat een label als ‘Iraakse allochtoon’ helemaal geen duidelijk beschrijvend concept is. Het kan de meest uiteenlopende personen beschrijven en dit ongeacht de vooronderstelde gelijkenissen die we projecteren op Irakezen. Zo kan die Iraakse migrant gevlucht zijn na het stopzetten van de eerste Amerikaanse bombardementen in de jaren 90 en in wezen een laagopgeleide Koerd zijn die hier in België niet erkend wordt als legale vluchteling en dus al 10 jaar een clandestien leven leidt in Antwerpen en in het zwart werkt.

Daarnaast kan datzelfde label verwijzen naar een net aangekomen migrant uit Irak die gevlucht is voor het sektarisch geweld in zijn land en in het bijzonder gevlucht is omdat zijn leven bedreigd werd als gevolg van zijn collaboratie met de bezettende macht. Die man is hoogopgeleid, pragmatisch gelovig, hevig tegenstander van Saddam, liberaal, Amerika-minded en hevig tegenstander van het sektarisch geweld. Bovendien wil hij, als het mogelijk is, zo snel mogelijk naar Engeland verhuizen want daar heeft hij familie wonen.

Een laatste kandidaat kan vrouw zijn, niet gelovig, socialist en een hoog opgeleide kunstenares die bovendien vanuit België nog steeds actief is in het verzet in haar thuisland. Elk van deze migranten past onder het label ‘Iraakse vluchteling’ en toch hebben ze bitter weinig gemeen met elkaar.

De nieuwe migratie is dus uitermate complex. En dat is niet alleen een gevolg van het migrerend individu zelf. Het is ook een gevolg van het migratiebeleid van de westerse landen die vanaf midden jaren 70 steeds meer het migratiebeleid gaan afstemmen op het tegenhouden van migratie. Met als gevolg dat het aandeel clandestiene migratie hand om hand toeneemt.

De legale migratie bestaat dan voornamelijk uit gezinsmigratie, migratie van ambachtslui en topprofessionals. De migratie is gelaagd en produceert superdiversiteit. Die superdiversiteit is sinds de jaren 90 in opmars en zorgt niet alleen voor invloedrijke herstructureringen in de bevolkingssamenstelling, maar ook in de structuur van onze samenleving en het beleid zelf (Vertovec, 2007; Blommaert, 2011).

We lijsten enkele centrale evoluties op:

(1) Het uitzicht van onze steden is grondig veranderd. Niet alleen het straatbeeld in de kern van grote steden is veranderd, ook de bewoners van wijken zijn veranderd. Er ontstaan enclaves van rijke migranten zoals Europarlementariërs of topprofessionals.

Die getto’s zijn het voorrecht voor de rijken of ze nu autochtoon, dan wel allochtoon zijn. De etnische wijken van weleer zijn vandaag superdiverse wijken. En die wijken zijn gestratificeerd. Gaande van nieuwe migranten zonder papieren die moeten bedelen of in het zwart de afwas doen in een restaurant om te overleven, over de tweede generatie Turkse of Marokkaanse Vlaming die een bakkerij of restaurant heeft, tot de kindsoldaat uit Soedan die als rapper tracht zijn bestaan op te bouwen in Gent of Antwerpen.

(2) De migratie an sich is veranderd. Niet alleen vanuit het perspectief van de landen van herkomst en de toename van het aantal landen waaruit mensen o.a. naar ons land migreren, maar ook het profiel van de migrant binnen één emigratieland is uiterst divers geworden.

Uit India komen bijvoorbeeld zowel topprofessionals uit de IT-wereld, als migranten die hier werken als burgerlijk ingenieur, filosoof, afwasser of bediende in een nachtwinkel. Meer nog, ook de migratiepatronen zelf zijn uitermate complex geworden (Blommaert, 2011a): migranten gaan niet meer van land A naar land B; maar bewegen in complexe trajecten van land A naar land B, dan naar C, terug naar A, dan naar D, B, C, en terug naar A. Ze zijn niet allemaal meer per definitie resident, hebben niet het voornemen hun toekomst op één plaats in de wereld uit te bouwen.

(3) Door de opkomst van de nieuwe media, gaande van de gsm tot en met het hele Web2.0, chatsystemen en Skype, is de menselijke communicatie sterk veranderd. Dat heeft grote gevolgen voor cultuurproductie, maar ook voor identificatie en identiteitsvorming.

Ze zorgen niet alleen voor nieuwe vormen van spreken en schrijven, ze zorgen ook voor nieuwe transnationale sociale relaties en heel nieuwe vormen van identiteitproductie. Via Facebook of Twitter wordt dagelijks gewerkt aan designidentiteiten (Blommaert en Rampton, 2012), maar ook aan gigantische sociale netwerken waar alles openbaar is en verbonden. Van homogene nationale culturen is geen sprake meer, als er al ooit sprake van geweest zou zijn. Allochtonen en autochtonen produceren identiteit in een geglobaliseerde en gemediatiseerde ruimte.

Homogeneïsering en culturalisering

Net op het moment dat die superdiversiteit opgang maakt binnen de globalisering, ontstaat in verschillende Europese naties een nationalistische opstoot. In eigen land was die zichtbaar met de opkomst van het Vlaams Blok, maar ook in het door CVP-gestuurde verankeringsdebat en in de burgermanifesten van Verhofstadt.

Dat nationalisme vertaalde zich onder andere in de focus en problematisering van de aanwezigheid van de migranten uit ‘de pre-jaren 90 migratie’ en hun nakomelingen. Hun aanwezigheid en vooral hun cultuur werd steeds meer gezien als de oorzaak van talloze samenlevingsproblemen (zie Maly, 2007; 2009).

Hoewel deze superdiversiteit heel ons land kleurt vanaf die jaren 90, wordt hierover in het maatschappelijk debat nauwelijks gesproken. België en Vlaanderen worden tegen de realiteit in gezien als homogene gebieden die geconfronteerd worden met de aanwezigheid van ‘vreemde culturen’. Migratie wordt gezien als een tijdbom (Blommaert en Verschueren, 1992). Om die bom te ontmantelen, kiest de overheid tot op vandaag voor een dubbele strategie:

(1) Migratie beheren:

(a) Zo weinig mogelijk slechte (of beter: arme en laagopgeleide) migratie toelaten. Dit heeft een extreem verstrakt asielsysteem als gevolg voor de niet gewilde migratie, waardoor het aandeel clandestiene migratie toeneemt.
(b) Het faciliteren van gewilde migratie, dat is migratie voor knelpuntberoepen of de migratie van topprofessionals.

(2) Diversiteit beheren:

(a) Als (niet-gewilde) migranten alsnog in ons land binnen geraken met een verblijfsvergunning, dan moeten ze onze waarden en normen aanleren en de taal. Ze moeten zich inschakelen in de ‘Vlaamse cultuur’.
(b) Daarvoor worden rechten (recht op werk, recht op een goed leven, stemrecht, recht op arbeidsbemiddeling, recht op een woning, …) voorwaardelijk gemaakt. Migranten hebben maar volledige rechten als ze (1) een verblijfsvergunning hebben, (2) ingeburgerd zijn, (3) de taal kennen en (4) de nationaliteit verwerven (En dan nog kan niemand hen de vrijheid van racisme garanderen). Als migranten hier niet aan voldoen, worden ze onderworpen aan repressie en uitsluiting.

Dit nieuwe beleid weerspiegelt een omslag in macht en in de dominante ideologie (Maly, 2007; 2009; Arnaut et al., 2009; Blommaert en Verschueren, 1998). Die nieuwe hegemonie laat zich duidelijk zien in wat destijds het integratiedebat werd genoemd. Waar integratie na de oliecrisis in de jaren 70 met de massale werkloosheid onder allochtonen als gevolg, door straathoekwerkers en vakbonden gebruikt werd binnen een sociaaleconomische logica, integratie staat dan gelijk met werk hebben, zien we in het integratieparadigma van de overheid van meet af aan een dominante culturele dimensie opduiken (Blommaert, 2011b).

Met het opduiken van die culturele dimensie ontstaat vanaf de jaren 90, onder aanstuwen van het Vlaams Blok, een massale culturalisering van maatschappelijke problemen. Werkloosheid van migranten, hun slechte schoolresultaten, homofobie, ongelijke genderverhouding, criminaliteit en terrorisme worden vanaf dan problemen met ‘hun cultuur’, met ‘hun religie’ (Maly, 2007).

Die culturalisering loopt bovendien parallel met de individualisering van maatschappelijke problemen ten dienste van de neoliberale dromen: werkloosheid is geen gevolg meer van de structuur van de economie, maar een probleem eigen aan het individu.

Beide evoluties leiden tot een enorme vernauwing en verstrakking in het migratie -en integratiebeleid. Het beleid vertrekt vanuit het idee dat er zoiets bestaat als een homogene Vlaamse cultuur met duidelijke waarden en normen, gedragen door een taal. Een cultuur bovendien die inherent superieur is aan die van de nieuwkomers.

De oplossingen voor ‘het probleem diversiteit’ worden dus niet gevonden in het inzetten op het verdiepen van de democratie en het extra inzetten op werk of het realiseren van gelijke rechten. Er wordt ingezet op culturele integratie: zij moeten onze waarden, normen en taal eigen maken. Met de komst van het inburgeringsbeleid wordt dit de taak van elkeen.

Pas als je ingeburgerd bent, ben je ook een volwaardig burger met volwaardige rechten. Die verschuiving past binnen een algemene verschuiving in de politiek waarbij structureel denken plaatst maakt voor de verantwoordelijkheid van het individu. Het is het individu dat zich moet aanpassen, ‘verbeteren’, niet het systeem.

Het nationalisme maakt de kern uit van dit migratie- en inburgeringsverhaal. De onderliggende premisse van het integratiebeleid is immers dat we de samenleving maar leefbaar kunnen houden als er homogeniteit is, als iedereen dezelfde waarden en normen bezit en uitdraagt. En uiteraard moet men Nederlands spreken in Vlaanderen.

Deze premissen zijn vandaag hegemonisch (Maly, 2012). Het beleid vertrekt bijgevolg nog steeds van de idee dat migratie iets vervelends is. Iets uitzonderlijks bovendien dat gestopt moet worden aan onze grenzen. Althans de slechte migratie moet te allen prijze tegengehouden worden: arme, onopgeleide migranten en voor sommigen moet er zelfs geselecteerd worden op religie (Crols, 2011).

Dit doet men letterlijk door de installatie van hekken, politiecontrole, uitgebreide asielprocedures, de oprichting van opvangcentra, … Migranten moeten door een heleboel procedures geraken vooraleer ze hier effectief ook mogen verblijven. Pas als die migranten volledig geassimileerd zijn, verwerven ze gelijke rechten.

De ‘realisme’-ideologie, disciplinering en de uitholling van de democratie

Dit integratie- en migratiebeleid vertrekt dus vanuit de idee dat ze migratie kan tegengaan en controleren door ze te homogeniseren. Om dit te kunnen realiseren worden de rechten van de ‘anderen’ voorwaardelijk gemaakt. Dit beleid wordt niet alleen voorgesteld als zijnde een uiting van realisme: van het aanvaarden van de realiteit zoals ze is, ze wordt voorgesteld als noodzakelijk; als de enige optie willen we onze samenleving leefbaar houden.

Elk ander perspectief wordt begrepen als een uiting van ideologie of utopie die onze samenleving zou kapot maken. Enkel antimigratie en assimilatie is realistisch en dat terwijl in de feiten heel duidelijk is dat die zogenaamde uiting van realisme puur ideologisch is:

(1) Ze vertrekt immers van het beeld van de homogene natie die er is en gevrijwaard moet blijven, terwijl de realiteit superdiversiteit is.

(2) Ze vertrekt vanuit de idee dat migratie nog steeds ‘de oude migratie’ betreft, terwijl migratie vanaf de jaren 90 superdivers van aard is.

(3) Ze vertrekt van de idee dat migratie niet alleen problematisch is, maar ook niet normaal is. Terwijl migratie van alle tijden is en steeds toeneemt.

(4) Ze vertrekt van de idee dat migratie te stoppen is, als we maar hard genoeg zijn. Dergelijk beleid creëert echter clandestiene migratie in plaats van migratie te stoppen.

(5) Ze vertrekt van de ideologische idee dat problemen in de samenleving zuiver culturele problemen zijn. Nochtans weten we al langer dat sociaaleconomische problemen de grootste verklaringsgrond bieden voor criminaliteit en samenlevingsproblemen.

Om deze ‘ideologie van het realisme’ waar te maken in een context van globalisering en superdiversiteit wordt een zeer groot antimigratie-, homogeniserings- en repressie-apparaat ingezet. De beeldvorming over Roma en hun behandeling kan hier als voorbeeld gelden.

Roma zijn vanuit de dominante logica van het beleid een probleem. En dat lijkt een cultureel probleem te zijn, eigen aan hen, aan hun cultuur die overlast bezorgt. Terwijl het probleem van de rondreizende Roma in eerste instantie hetzelfde probleem is als dat van een internationaal werkende Vlaamse professor. Het is een probleem van onaangepastheid van onze structuren aan het hypermobiele leven van de 21ste eeuw.

Ons beleid is gericht op stabiliteit, langdurig verblijf en de productie van homogeniteit. Het beleid vertrekt echter vanuit de premisse dat we allen sedentaire burgers zijn wiens leven zich enkel en alleen in Vlaanderen afspeelt. Een dergelijk beleid is compleet onaangepast aan de realiteit van vandaag. Die realiteit vraagt een beleid en structuren die elasticititeit als kenmerk hebben. Structuren die kunnen omgaan met veranderlijkheid, met superdiversiteit.

Vandaag zien we de omgekeerde richting bij het beleid. Stabiliteit en de constructie van nationale homogeniteit staan centraal. Ten aanzien van de ongewilde migranten wordt door de overheid ingezet op een beschavingsoffensief. Maar dan geen beschavingsoffensief ten dienste van de ontwikkeling van een sterkere democratie of gericht op de uitdieping van de Verlichtingswaarden.

Integendeel, we zien een algemeen disciplinerend beschavingsoffensief dat de democratie inperkt en gericht is op het conditioneren van het individu en op de homogenisering van nieuwkomers in het bijzonder (Maly, 2009). In Nederland floreert rond die homogeniseringspolitiek zelfs een uitgebreide privésector (Spotti, 2012). Maar ook de oudkomers zijn blootgesteld aan die homogeniseringspolitiek, denken we maar aan de debatten en regelgeving rond schijnhuwelijken, halalvlees, de bouw van moskeeën, de rituelen bij het offerfeest, de behandeling van de eerste moslimexecutieve, de hoofddoek en de burka.

Het is op dat punt dat de rechterzijde nog steeds aan het strijden is, namelijk om het steeds meer voorwaardelijk maken van de rechten (Maly, 2012). De intentie om Nederlands te leren vooraleer men recht heeft op een sociale woning gaat al niet meer ver genoeg. Ook het recht op bijstand, leefloon, recht op werk, … alles willen sommigen afhankelijk maken van de assimilatie.

De stilte waarmee dergelijke voorstellen begroet worden, is beangstigend. Ze toont dat het ‘allochtonendebat’ een machtig instrument is voor de uitholling van de democratie (Maly, 2012). Die aanval op de democratie is een gevolg van het primaat van de homogene natie die voorop gesteld wordt als absoluut. De natie primeert zo over de rechten van het individu en dient als legitimatie voor de uitholling van die rechten.

De onderliggende premissen van het huidige beleid zijn enerzijds klassiek nationalistisch van aard (onze natie heeft een taal, een cultuur en een volk. Migranten bedreigen eenheid en moeten daarom gehomogeniseerd worden), anderzijds zien we een neoliberale logica (migranten die knelpuntberoepen invullen of topprofessionals zijn wel welkom en vallen niet onder de inburgeringsplicht).

Dit beleid weerspiegelt de globale evoluties sinds de val van de Berlijnse Muur. De reactie op de globalisering, superdiversiteit en de hegemonie van het neoliberalisme, is de opkomst van nationalisme gekoppeld aan een neoliberaal economisch beleid en dat over heel Europa (Detrez en Blommaert, 1994).

In eigen land worden deze veranderingen enerzijds belichaamd in de opkomst van het Vlaams Blok met een biologisch nationalisme en een expliciet racistische agenda. Anderzijds zien we onder aanstuwen van Verhofstadt de groei van de PVV, later de VLD, en de introductie van de neoliberale dogma’s. Beide ideologieën spelen tot op vandaag een grote rol in het beleid ten aanzien van migratie.

Neoliberalisme, precariaat en denizens

In hetzelfde tijdsgewricht dat we superdiversiteit zien opkomen, verwerft het neoliberalisme de hegemonie. In deze doctrine domineert de economie het hele leven, ze dringt door in de openbare sector en in het individuele leven (Verhaeghe, 2012).

De overheid staat in dienst van het bedrijfsleven en de concurrentie. Een flexibele arbeidsmarkt is hiervoor van groot belang: bedrijven willen zonder veel moeite en kosten kunnen ontslaan en aanwerven. En ook de overheid moet functioneren als een bedrijf. Dit alles zorgt er voor dat de relatie tussen burgers en de staat veranderd is.

Steeds meer zijn burgers kleine mini-ondernemingen die zichzelf moeten staande houden in een hypercommerciële markt (Blommaert, 2011c). Iedereen moeten zorgen dat hij of zij (sociaaleconomisch) geïntegreerd blijft: we moeten zorgen dat we steeds werk hebben, want met een werkloosheidsuitkering is leven nagenoeg onmogelijk. We moeten geld hebben om onze hospitalisatieverzekeringen te kunnen betalen en ons pensioen zelf samen te sparen.

Die hypercommercialisering uit zich niet alleen in een enorme toename van druk om geïntegreerd te blijven, ze brengt ook angst en onzekerheid bij individuen (Verhaeghe, 2012). Binnen deze nieuwe economische orde is er, zo betoogt Standing (2011) overtuigend, naast de internationale elite, het salariaat, de proficians, de oude arbeidersklasse, de werkgevers en de zelfstandigen, een nieuwe klasse aan het groeien: het precariaat.

Deze klasse-in-wording is een kind van de neoliberale politiek van deregulering en re-regulering die er op gericht is om de sociale en collectieve belangen te omzeilen “omdat ze in de weg staan van de concurrentie”. Dit leidt in extreme gevallen tot een pleidooi houden voor illegale immigratie (Michaels, 2006).

De tijdelijke arbeidscontracten en het gebrek aan sociale bescherming die hieruit voortvloeien, zijn een belangrijke oorzaak van precarisatie. Een centraal kenmerk van het precariaat is de sociaaleconomische onzekerheid waarin ze leven. Concreet hebben ze geen/weinig arbeidszekerheid (uitzend- of seizoensarbeid, flexibele arbeidscontracten zonder voorwaarden, … ), geen zeker sociaal inkomen (noch vanuit de werkgevers, noch van de staat) en ze hebben geen werkidentiteit: “When employed, they are in career-less jobs, without traditions of social memory …” (Standing, 2011, p.12).

Dit precariaat is niet homogeen: het is gekenmerkt door superdiversiteit. Het omvat zowel jongeren in armoede die overleven in de marge van de samenleving als de net afgestuurde studenten die via een uitzendcontract enkele dagen tot weken werken om hun laatste reis te kunnen betalen vooraleer ze de arbeidsmarkt betreden.

Het gaat om de alleenstaande moeder die met een tijdelijk contract aan de band staat, maar ook om de zelfstandige Poolse loodgieter die afhankelijk is van zijn multinationale opdrachtgever. Het slaat zowel op de ex-topmanager die op zijn vijftigste op straat staat, op de Belgisch Marokkaanse freelance consulent die in Dubai actief is, als op de Syrische dokter wiens diploma niet erkend wordt in België. Niet iedereen voelt zich of is slachtoffer in het precariaat, maar een groot deel wordt wel degelijk gemarginaliseerd.

We zien hier parallellen tussen het precariaat en superdiversiteit; beide zijn kinderen van de sociale, politieke en economische evoluties sinds 1989. Net op dat moment verkleint/verliest de overheid haar greep op de economie steeds meer. Niet zelden vervult ze zelfs de rol van de beschermer en facilitator van dat neoliberalisme.

Tezelfdertijd vergroten zowel de overheid als de economie hun greep op de bevolking. En dat wordt met name duidelijk in het migratie- en integratiebeleid: rechten worden voorwaardelijk gemaakt aan inburgeringseisen. Een andere manier om naar dat precariaat te kijken, is net vanuit dit rechtenperspectief.

Het precariaat kunnen we dan zien als ’denizens’, ofwel mensen die om de een of andere reden niet over hun volledige civiele, culturele, sociale, economische en politieke rechten beschikken (Standing, 2011, p.14).

De culturalisering en individualisering van allerlei maatschappelijke problemen zorgen ervoor dat die dualisering in onze samenleving niet gezien wordt als een probleem eigen aan de structuur en werking van het politiek-economisch systeem.

Bovendien wordt ook niet gezien dat inperking van de staat en de herregulering van de economische ruimte ervoor zorgt dat we fel bestreden rechten in snel tempo verliezen. Opvallend: op het moment dat steeds meer mensen problemen ondervinden om (sociaaleconomisch) te participeren, wordt voor migranten die sociaaleconomische piste ingeruild voor culturele integratie.

Die culturele integratie komt in de feiten neer op het stellen van extra voorwaarden. Migranten worden/zijn denizens. Migranten moeten eerst een verblijfsvergunning hebben vooraleer ze kunnen werken. Nieuwkomers moeten op straffe van 5.000 euro boete inburgeringscursussen volgen.

Huwelijksmigratie wordt onderworpen aan denigrerende en vaak tergend lang durende procedures. De wil om Nederlands te leren, wordt gehanteerd als voorwaarde op een sociale woning. En dan wordt er nog niet gesproken over het racisme bij het zoeken naar een job, een huis of een uitgangsgelegenheid.

De combinatie tussen de neoliberalisering en de homogeniseringspolitiek heeft verstrekkende gevolgen: beide ideologieën produceren ongelijkheid en uitsluiting en bovendien versterken die elkaar. Migranten en etnische culturele minderheden hebben dus een grote kans om deel uit te maken van het precariaat, maar ze zijn lang niet de enige.

Iedereen wordt door de neoliberalisering verantwoordelijk gemaakt voor de eigen integratie in de samenleving, slaag je niet, dan is het je eigen fout. Dan moet je jezelf bijscholen, flexibeler zijn, bereid zijn terug onderaan te beginnen, harder proberen. Kortom, de disciplinering van de nieuwkomers en allochtonen past in een breed beschavingsoffensief dat gericht is op individuele disciplinering.

Dat gaat van het verbod op roken en de pleidooien om dat verbod zelfs uit te breiden tot in de woonkamer van de mensen, tot het pleidooi om hen te schrappen uit de ziekteverzekering van de overheid en alle gelijkaardige pleidooien in het kader van gezondheidsrisico’s. Jongeren en mensen in de marge krijgen te maken met GAS-sancties, samenscholingsverboden en aan de kust wordt de Very Irritating Policing ingezet om jongeren in de pas te laten lopen (Debruyne, 2011).

In de laatste twee decennia zien we een verschuiving naar het bestrijden van overlast en het garanderen van veiligheid. De sociale overheid wordt steeds smaller, maar haar disciplinerings-, repressie- en uitsluitingsapparaat wordt steeds groter. Het gevolg is de groei van het precariaat, van de denizens.

Die groep groeit over de hele wereld en ze ervaart de volgens Standing de vier A’s: “anger, anomie, anxiety and alienation” (Standing, 2011, p.18). Het precariaat voelt zich door haar gebrek aan rechten, en haar gebrek aan verbondenheid met en vertegenwoordiging door de staat, bedrijven, vakbonden en sociale organisaties meer en meer een groep op zichzelf. En die groep is net als het economisch systeem dat haar gecreëerd heeft globaal van aard.

Globale economische crisissen veroorzaken dan ook globaal verzet en globale opstanden. Dat verzet hebben we in de nasleep van de crisis van 2008 gezien in de zogenaamde Arabische lente, maar ook in de rellen in London, de betogingen in Spanje en Griekenland, het fenomeen van de indignados en de wereldwijde Occupy -beweging.

Dat precariaat is voor Standing (2011) een klasse in wording: “The new dangerous class”. In wording, om dat ze als klasse nog geen eigen identiteit heeft. Ze is zich nog niet bewust van haar objectief bestaan binnen het economisch systeem. Die objectieve klasse is die steeds groeiende groep aan mensen over de hele wereld die dagelijks moeten strijden om geïntegreerd te zijn of terug te worden in de samenleving.

Een groep die voor die strijd op zichzelf aangewezen is en zich niet gesteund ziet door de staat of de vakbonden. Net om deze redenen is ze vandaag al een ‘gevaarlijke klasse’. Gevaarlijk omdat er geen richting in zit; het precariaat uit zich bijvoorbeeld in rellen die gericht zijn op het verwerven van statussymbolen (kledij, gsm, muziek, …), maar ook in de groei van extreemrechtse, populistische en nationalistische partijen of in het ontstaan van de EuroMayDay, de indignados of de Occupy-beweging.

Die laatste verschijningvormen dragen wel de kiemen van een potentiële klasse-identiteit in zich. Ze vormen een intellectuele beweging die zich beroept op het theoretische analyse-arsenaal van auteurs als Bourdieu, Foucault, Habermas, Hardt en Negri, Arendt en Marcuse (Standing, 2011).

Ze ontplooit zich op globale schaal en positioneert zich heel duidelijk ten aanzien van het economisch en politiek systeem dat hen ’precariseert’. Die klasse-in-wording is getekend door superdiversiteit en is globaal geconstrueerd en verbonden zowel via web 2.0 als via fysieke connecties.

Het verzet van het precariaat wordt wereldwijd hard aangepakt met een verdere dualisering van de samenleving als gevolg. Cameron stuurt de politie op hen af met onmiddellijke celstraffen als gevolg en dreigt zelfs met het leger. De Occupy-beweging wordt in Amerika hardhandig verdreven. En de indignados-beweging wordt in Europa in de pas gedwongen van het systeem. Rellen in Brussel of Antwerpen krijgen dan weer met het waterkanon te maken.

In de Arabische lente worden politie en leger hardhandig en langdurig ingezet. Duidelijk is alvast dat het ‘realisme’ in het neoliberaal, migratie- en inburgeringsdenken weinig met ‘de realiteit’ te maken heeft, maar des te meer met nationalistische en neoliberale ideologieën die men met een gigantisch repressie-apparaat tracht te realiseren. Het gevolg is de uitholling van de democratie en de groei van het aantal denizens en het precariaat.

Realisme, nationalisme en de nood aan Verlichting?

We zijn allen stille getuigen van een hele resem aanvallen op de democratie en de Verlichtingswaarden. Meer, nog die aanval op de waarden van de Verlichting wordt niet bestempeld als radicaal, zelfs niet als politiek-ideologisch, maar als realisme. En net dat toont de hegemonie van dit anti-Verlichtingsdenken.

De stilte en verdeeldheid bij de linkerzijde over dit debat toont aan dat de crisis van de democratie fundamenteel en structureel is.

Het antwoord op superdiversiteit en het ontstaan van het precariaat binnen die superdiversiteit betekent vandaag de facto minder democratie, minder vrijheid en minder gelijkheid. Dat leidt tot een steeds grotere tegenstelling tussen het nationalistische en neoliberale beleid dat de elite genegen is en de desastreuze gevolgen van deze politiek in de realiteit.

De dualisering neemt toe en onze rechten kalven in snel tempo af. Het is hoog tijd voor een tegengewicht, voor een nieuwe nadruk op de Verlichting als een politiek project. Tijd voor een ‘politics of paradise’ om het in de woorden van Standing (2011) te stellen. Centrale opdracht in dit perspectief is het radicaal inzetten op democratie, vrijheid en gelijkheid in deze globale wereld.

Ico Maly en Jan Blommaert

Ico Maly (1978) is doctor in de cultuurwetenschappen (Universiteit Tilburg). Hij is coördinator van Kif Kif en schreef o.a. ‘N-VA. Analyse van een politieke ideologie’ (EPO, 2012) en ‘De beschavingsmachine. Wij en de islam’ (EPO, 2009). Onder zijn redactie verscheen eerder ‘Cultu(u)rENpolitiek’, dat in 2008 de publieksprijs van boekhandel De Groene Waterman won. Op zijn blog http://icomaly.wordpress.com/ vind je meer teksten. 

Jan Blommaert hoogleraar taal, cultuur en globalisering aan de universiteiten van Tilburg en Gent. Hij is tevens directeur van het Babylon Instituut aan de universiteit van Tilburg. Hij publiceerde onder andere ‘Het Belgische Migrantendebat’ (1992, met Jef Verschueren), ‘Van Blok tot Bouwsteen’ (EPO, 1999, met Albert Martens) en ‘De crisis van de democratie’ (EPO, 2007). In 1993 kreeg hij de Arkprijs van het Vrije Woord voor zijn bijdragen over het migrantenvraagstuk. Op zijn blog http://jmeblommaert.wordpress.com/ vind je meer teksten. 

Dit stuk verscheen als onderdeel van het boek Jeugdwerk en sociale uitsluiting. Handvatten voor emanciperend jeugdbeleid (Redactie: Filip Coussée en Lieve Bradt). Een initiatief van Uit de marge.

Noten

(1) http://www.nieuwsblad.be/article/detail.aspx?articleid=UD2JI22L
(2) http://www.visitantwerpen.be/docs/stad/bedrijven/actieve_stad/as_tnc/de%…
(3) http://dertien.vlaanderen.be/nlapps/docs/default.asp?id=343
(4) http://www.npdata.be/Data/Vreemdelingen/Inhoud.htm

Referenties

Arnaut, K., Bracke, S., Ceuppens, B., De Mul, S., Fadil, N. & Kanmaz, M., (2009). Een Leeuw in een kooi. De grenzen van het multiculturele Vlaanderen. Antwerpen/Amsterdam: Meulenhoff|Manteau.

Blommaert, J. (2011a). ‘Superdiversiteit’, KifKif.be: http://kifkif.riffle.be/actua/superdiversiteit.

Blommaert, J. (2011b). De heruitvinding van de samenleving. Berchem: EPO.

Blommaert, J. (2011). Burgerschap, integratie en ander fraais: drie problemen: http://feweb.uvt.nl/pdf/2010/InleidingJanBlommaert.pdf

Blommaert, J. & Backus, A. (2012). Superdiverse Repertoires and the individual. Tilburg Papers in Culture Studies.

Blommaert, J. & Rampton, B. (2012). Language and Superdiversity. Working Paper, Max Planck Institute for the study of religious and ethnic diversity.

Blommaert, J. & Verschueren, J. (1992). Het Belgisch migrantendebat. Antwerpen: Ipra.

Blommaert, J. & Verschueren, J. (1998). Debating Diversity. Analysing the discourse of tolerance. London & New York: Routledge.

Commers, R. en Blommaert, J. (2001). Het Belgische asielbeleid. Kritische perspectieven. Berchem: Epo.

Corijn, E. & Vloeberghs, E. (2009). Brussel! Brussel: VUB Press.

Crols, F. (2011). Beminde gelovigen van de rechtse kerk: http://www.proflandria.be/?p=588

Debruyne, P. (2011). Over scharreljongeren en legbatterijen. Jongeren in de hedendaagse stad. In Coussée, F. en Mathijsen, C. (red.) Uit de marge van het jeugdbeleid. Werken met maatschappelijk kwetsbare jongeren (pp. 85-93). Leuven & Den Haag: Acco.

Detrez, R. & Blommaert, J. (red.) (1994). Nationalisme. Kritische opstellen. Berchem: EPO.

Loobuyck, P. (2003). Vlaanderen, België en Europa als ‘immigratiesamenlevingen’: Enkele consequenties. Streven, 70 (2003) 8: 715-727.

Maly, I. (red.) (2007). Cultu(u)rENpolitiek. Over media, globalisering en culturele identiteiten. Berchem: Garant.

Maly, I. (2009). De beschavingsmachine. Wij en de islam. Berchem: EPO.

Maly, I. (2012). De stilte in het debat. Over macht, anti-Verlichting en superdiversiteit. Vlaams Marxistisch Tijdschrift:http://www.imavo.be/vmt/1216-Maly.pdf.

Michaels, B. (2006). The Trouble with diversity. how we learned to love identity and ignore equality. New York: Metropolitan Books.

Spotti, M. (2012). Ideologies of succes for superdivers citizens: the duth testing regime for integration and the online private Sector. In: Blommaert, J. & Rampton, B. (2012). Language and superdiversities (pp. 39-52). UNESCO.

Stalker, P. (2003). Internationale migratie. Rotterdam: Lemniscaat.

Standing, G. (2011). The Precariat. The New Dangerous Class. London: Bloomsburry Academic.

Verhaeghe, P. (2012). De neoliberale waanzin. Flexibel, efficiënt en … gestoord.
Brussel: VUBPress

Vertovec, S. (2007). Super-diversity and its implications. In Ethnic and Racial Studies, 30: 6, 1024-154.
 

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!