Olie. Ons land is er van afhankelijk. Al heel lang is dat zo en het neemt eigenlijk niet echt af. Volgens cijfers van BP is aardolie goed voor meer dan de helft van ons primair energiegebruik. 100 procent van deze olie wordt ingevoerd. In 2011 verbruikten we elke dag 677.500 vaten olie. Aan een gemiddelde prijs van 111,26 dollar betekent dit dat we in 2011 ruim 27 miljard dollar hebben uitgegeven aan geïmporteerde olie. Ons land is bijgevolg erg gevoelig voor prijsschokken van olieproducten. Elke dollar erbij kost ons algauw 247 miljoen dollar extra.
Het heeft echter ook belangrijke gevolgen voor onze loonvorming. Dat klinkt misschien vreemd maar het is eigenlijk heel erg logisch. Dure olie drijft de inflatie op. Dit duwt de index omhoog. Snellere en grotere indexaanpassingen eten zo de beschikbare marges voor echte koopkrachtverhogingen op. Aangezien ons land veel gevoeliger is voor dat fenomeen dan onze buurlanden is dat in het kader van de Wet op het Concurrentievermogen een probleem.
Meer dan redenen genoeg om ons zorgen te maken over de beschikbaarheid van olie en bijgevolg over de evolutie van de prijzen. Deze problemen zijn uiteraard sterk met elkaar verbonden. Voor de duidelijkheid worden ze hier echter apart besproken.
Laat ons starten met de prijzen. Het zal de lezer allicht ook zijn opgevallen dat de olieprijzen sinds de eeuwwisseling sterk zijn gestegen. De oorzaken hiervan kan je in allerlei redenen zoeken: speculatie, geopolitieke instabiliteit in een aantal producerende landen, sterke toename van de vraag uit de groeilanden, etc. Elk van deze zal allicht mee een rol gespeeld hebben.
Er is echter een meer fundamentele reden voor de aanhoudende stijging. Dat is een combinatie van de gestaag toenemende wereldwijde vraag met de zoektocht naar nieuwe bronnen van olie. Deze nieuwe bronnen hebben echter één ding gemeen: de productiekost van deze olie is hoger. Hoe minder de gemakkelijk bereikbare olie volstaat om de vraag te voldoen, hoe meer producenten genoodzaakt zijn om duurdere olie te produceren. Deze kan echter enkel rendabel geproduceerd worden bij hogere prijzen. Dat maakt het makkelijker om op langere termijn voorspellingen te doen over de olieprijs: deze zal blijven toenemen. Alle andere fenomenen die hierboven zijn opgesomd zullen de prijs alleen verder omhoog drijven. Deze kunnen er ook voor zorgen dat de prijzen in bepaalde periodes sterk gaan jojoën.
Dat jojo-effect wordt bovendien waarschijnlijker omdat er een soort economische muur ontstaat van dure olieprijzen: Telkens de economie aantrekt stijgt de vraag naar olie. Dit doet de prijs ervan veel sterker toenemen omdat hat aanbod niet kan volgen. Hierdoor wordt de groei afgeremd en dreigt in veel landen een recessie. De olieprijs daalt vervolgens waardoor er weer ruimte ontstaat voor groei. Dat is wat we de afgelopen 5 jaar al hebben meegemaakt en dat wordt allicht een recept voor de toekomst. Ook zonder productiepiek krijgen we dus hogere prijzen en af en toe een krap aanbod.
Een veel fundamenteler probleem is dat van de oliepiek. Dat is een vrij onbekend en dikwijls misbegrepen probleem. Vaak wordt het verward met het opraken van de olie. Piekolie is echter helemaal niet hetzelfde als het opraken van de olie. De olie op aarde zal allicht nooit echt op zijn. Dit om de eenvoudige reden dat veel olie nooit op een commercieel interessante manier zal kunnen worden ontgonnen. Dit om de eenvoudige reden dat het meer energie kost om ze te winnen dat dat die olie zelf oplevert aan energie (energiespecialisten heten dat energiereturn t.o.v. geïnvesteerde energie of EROEI).
Het gaat dus niet in de eerste plaats om het opraken van de olie maar over hoeveel olie we maximaal tegelijkertijd uit de grond kunnen halen. Het gaat om piekproductie waarna elk jaar de hoeveelheid geproduceerde olie een beetje afneemt. Wanneer dat gebeurt terwijl de vraag blijft stijgen, ontstaat een tekort dat alleen kan opgelost worden door sterk stijgende prijzen die een deel van de vraag zullen ‘vernietigen’ omdat een deel van de olieconsumenten de dure olie niet meer kan betalen.
De gevolgen hiervan zijn niet zo onschuldig als ze lijken. Olie is de motor van de wereldeconomie. Het hele transportsector is er quasi compleet van afhankelijk. Maar ook veel kunststoffen, pesticiden, kunstmest etc. bevatte oliederivaten dus ook de ruimere economie komt in de problemen. Ook de mondiale voedselvoorziening is er van afhankelijk, niet in het minst omdat ook alle landbouwvoertuigen en het voedseltransport volledig olieafhankelijk zijn.
Voor olie importerende landen zoals België is er echter nog een groter probleem. Landen die zelf olie produceren, exporteren maar als ze de olie zelf niet nodig hebben. Wat blijkt, vaak wordt een piek in de productie van een land gevolgd door een vrij snelle daling van de export. Landen reageren immers eerst door het knippen in de export wanneer hun productie begint te dalen. Als er dus een mondiale oliepiek komt zal de beschikbare olie voor de export allicht veel sneller dalen dan de olieproductie in het algemeen. Producerende landen kopen zo tijd om af te kikken van de olie. Importerende landen betalen het gelag.
Op basis van een volledige database van de Amerikaanse Energieadministratie (EIA) is het mogelijk om te bekijken welke landen netto olie exporteren en welke landen netto olie importeren. Uit deze database kan je een aantal vaststellingen doen:
· De export van olie is (voorlopig?) gepiekt in 2005 en loopt sedertdien langzaam terug.
· Het aantal landen dat olie uitvoert, neemt af en naar alle waarschijnlijkheid zullen nog een aantal grote en kleinere olie-exporteurs in de toekomst niet langer exporteren.
· Er zijn relatief weinig landen die elk jaar meer olie exporteren om dit verlies op te vangen.
· Er zijn nagenoeg geen olieproducerende landen die binnenkort netto-exporteur zullen worden.
· Er zijn wel een aantal grote olie-importeurs (vooral Westerse landen) die hun import verkleinen. Dit is het gevolg van verschillende factoren: groeiende eigen productie, energiebesparing, verschuiving van energiegebruik naar andere bronnen en de gevolgen van de economische crisis.
· De meeste ontwikkelingslanden en opkomende economieën importeren elk jaar meer olie.
Meer dan redenen genoeg om ons als olieafhankelijk land zorgen te maken en deze evolutie op de voet te blijven volgen. Nog veel belangrijker echter is het om een politiek weg van olie te voeren. Dit gebeurt vandaag totaal niet. Er is geen enkel beleid hierrond in ons land. Dat dreigt op een catastrofe uit te lopen als piekolie zich echt voordoet.
Wat kan zo’n beleid inhouden? In elk geval kan er actief ingezet worden op het vervangen van stookolie als verwarmingsbron. Ook op plaatsen waar geen aardgasnet is, kan dat. Bij voorbeeld door het gebruik van pellets of het instaleren van een warmtepomp. Nog veel belangrijker is het verder isoleren van gebouwen. Anders verplaatsen we onze afhankelijk naar aardgas. Deze is minder schaars maar op langere termijn is dat zeker geen goede oplossing.
Een veel groter probleem is het wegverkeer. Daar zijn eigenlijk alleen elektrische wagens een alternatief. Rijden op LPG of aardgas is ook technisch mogelijk maar ook hier slechts in een overgangsfase. Daarnaast moeten we een aantal belangrijke keuzes maken om vervoer te vermijden: waar gaan we de komende jaren woonzones voorzien? Hoe kunnen we bewoning in wijken zonder voorzieningen afremmen of voorzieningen brengen in wijken waar er nu geen zijn? Veel verplaatsingen hebben immers vooral met naar school gaan, bepaalde voorzieningen (post, bibliotheek, etc.) en winkelen. Veel mensen wonen nu in gebieden waar ze voor al deze dingen telkens de wagen nodig hebben.
Op korte termijn moeten we de steden verregaand verkeersvrij maken met park & ride, park & bike, uitbouw fietsvoorzieningen en openbaar vervoer en grote wandelzones in de centra. Dit gecombineerd met een parkeerbeleid dat naar het centrum komen ontmoedigt door het aanbod te beperken en de tarieven te verhogen naarmate men dichter van het centrum parkeert.
Steden die hierin vooruit lopen, nemen een grote voorsprong op steden die de kool en de geit blijven sparen en zogezegd inzetten op auto’s én op de alternatieven. Dat klinkt mooi maar het werkt eenvoudigweg niet omdat je veel te weinig keuzes maakt en dus onvoldoende stuurt in de juiste richting.
Heel veel uitdagingen die ons dwingen hierover strategisch na te denken en snel de juiste beslissingen te nemen.