Een belangrijk deel van de inzet van de klimaattop in Doha is in twee vragen te vatten. Wordt de doorbraak van de klimaattop in Durban geconsolideerd met een goede verstandhouding tussen de partijen en duidelijke afspraken om tot een globaal akkoord te komen in 2015? Of plooien de ontwikkelingslanden en ontwikkelde landen terug op hun oude posities bijvoorbeeld omdat Polen en Rusland geen afstand willen doen van hun ongebruikte emissierechten?
Jarenlang verkeerden de VN klimaatonderhandelingen in een patstelling. De twee grootste vervuilers wachtten op elkaar om in actie te schieten. De VS wilde niet al te veel doen als China niet meedeed. China en andere ontwikkelingslanden vonden dat het aan de rijkere landen toekwam om de klimaatcrisis op te lossen. China kon zich daarbij beroepen op de filosofie achter het Kyoto-protocol: het zijn de ontwikkelde landen die bindende reductieverplichtingen aangaan. Ze hebben de middelen en ze hebben in het verleden al meer dan genoeg vervuild.
China moet meedoen
Intussen is de wereld veranderd. China is de grootste vervuiler. Over een aantal jaar zal de uitstoot per hoofd van de bevolking er hoger liggen dan in de EU. Zelfs al ondernemen de rijke landen erg ambitieuze stappen om de vervuiling terug te dringen, ook China moet meedoen, willen we nog een kans hebben om gevaarlijke klimaatverandering af te wenden. Vanuit die logica is tijdens de klimaatonderhandelingen in Durban een fundamentele verandering van de politieke verhouding achter de basisfilosofie ingezet. Alle grote vervuilers zullen binnen het kader van een juridisch instrument emissiereducties moeten verwezenlijken, weliswaar op basis van verschillende gradaties in verantwoordelijkheden. Daarmee werd het strikte onderscheid tussen ontwikkelingslanden en ontwikkelde landen losgelaten.
Vertrouwen in eerlijkheid
Dat leidt natuurlijk tot heel wat weerstand en onrust. Voor je het weet is het globaal klimaatregime nog wat onrechtvaardiger, zeggen velen. Niet alleen hebben de rijke landen het grootste deel van de vervuiling op hun conto. Ze zouden ook nog eens hoog van de toren kunnen blazen en opkomende landen verplichten om werk te maken van emissiereducties. Hier in Doha moet er vooral veel vertrouwen gecreëerd worden. Partijen moeten het gevoel krijgen dat in de nieuwe structuur ieder land min of meer zal doen wat ‘eerlijk’ is. Maar in het creëren van dat vertrouwen lijkt het goed mis te lopen. Voor een eerlijk engagement van de rijke landen kijken de ontwikkelingslanden naar minstens twee dossiers: een tweede Kyoto-periode en klimaatfinanciering.
Ongebruikte emissierechten
De tweede Kyoto-periode kent stoorzenders: Rusland, Polen en mogelijk nog een paar staten. Ze beschikken over zo veel ongebruikte emissierechten dat elk engagement van Europa en enkele andere landen om de emissies met Kyoto 2 terug te brengen nauwelijks nog iets inhoudt. Concreet gaat het zo: Rusland en Polen willen de emissierechten die ze verwierven door de instorting van hun economieën begin jaren negentig, overdragen naar de volgende Kyoto-periode. Zelfs als ze niet bruikbaar zijn. Eventueel kunnen ze de rechten toch nog gebruiken na 2020 binnen het nieuwe globaal akkoord. Die hete lucht geeft het ‘recht’ om een duizelingwekkende 13 miljard ton CO2eq uit te stoten, of meer dan tweemaal zo veel als de jaarlijkse broeikasgasemissies van de hele EU.
Al ligt de huidige prijs van die uitstootrechten onder de 5 euro per ton CO2eq, het gaat nog altijd over een rekening waarop miljarden euro’s staan. Dat verdient wel eens een diplomatiek gevechtje, hoor je de Polen en Russen denken. Alleen zijn de risico’s immens. Als de ontwikkelingslanden de indruk krijgen dat de tweede Kyoto-periode een lege doos is, omdat er heel wat Poolse en Russische hete lucht wordt overgedragen, dan wordt de deal van Durban niet gerespecteerd. Die zei: een geloofwaardige tweede Kyoto-periode in ruil voor het onderhandelen van een globaal akkoord. Twee landen met een sterke lobby vanuit de steenkool- en olie-industrie zijn dus bij machte om het nieuwe onderhandelingsproces hier al in Doha te laten ontsporen.
Het geld
Een ander belangrijk element om het vertrouwen bij de arme en opkomende landen te versterken is de klimaatfinanciering. In 2012 loopt de periode voor “Fast start financiering” af en er lijkt nog geen geloofwaardig vervolg op tafel te liggen. Het zou wel eens kunnen dat Europa en de VS op deze klimaattop gierig voor de dag komen. Niet alleen door de crisis, maar ook omdat ze denken dat ze nog pasmunt nodig hebben voor het akkoord in 2015. Alleszins, het feit dat sommige landen zoals België zelfs hun engagement van de “Fast start” tot nu toe nog niet zijn nagekomen, is buitengewoon lomp. Die paar miljoen euro’s zijn symbolisch een stuk belangrijker voor de klimaatonderhandelingen dan wat het aan moeite komt om ze op te hoesten.
Springen oliesjeiks?
Intussen gaan er geruchten dat de Golfstaten een eigen geste zouden doen om het vertrouwen te versterken. Ze zouden engagementen aankondigen op financieel of klimaatvlak in de vorm van steun aan de armere landen of eigen emissiereductiedoelstellingen. Als die engagementen voldoende ambitieus zijn, zou het de dynamiek toch nog kunnen keren. Als zelfs de oliesjeiks durven springen, weliswaar vooral om te bewijzen dat ze een ‘goede’ gastheer zijn, waarom kunnen Polen en Rusland dan niet volgen? Als de top toch nog mislukt, dan komt de pijnlijke waarheid van de klimaatstrijd nog eens bovendrijven. De landen met een sterke olie- en steenkoolbelangen zijn nog altijd bij machte om de thermostaat van onze planeet een paar graden hoger te zetten.
Mathias Bienstman is beleidsmedewerker Klimaat Bond Beter Leefmilieu