Horden onderhandelaars, vertegenwoordigers van de industrie in fossiele brandstoffen, activisten en journalisten zakken af naar het olierijke Qatar. De 18de Conference of the Parties (COP18) – een jaarlijkse VN-bijeenkomst die sinds 1995 gehouden wordt met de landen die aanwezig waren op de Aardetop van 1992 in Rio de Janeiro om de vooruitgang te beoordelen van de maatregelen i.v.m. klimaatverandering – is nagenoeg een feit.
Doha belooft een gebeuren te worden waarbij de gebruikelijke ontwikkelde landen aanwezig zullen zijn. Landen waarvan er vele zullen trachten de principes die verondersteld werden hen samen te brengen in het UN Framework Convention on Climate Change (UNFCCC), te negeren, te verdraaien, af te zwakken of zich er onderuit te wurmen.
Historisch gezien is een van de voornaamste intenties van UNFCCC het vaststellen van de verantwoordelijkheid van de ontwikkelde landen ten opzichte van de ontwikkelingslanden die het meest kwetsbaar zijn voor de klimaatverandering. Maar terwijl de strijd om het hart en de ziel van de klimaatfinanciering woedt, lijkt het erop dat de ontwikkelde wereld vooral gelooft in het oude gezegde ‘geld doet de wereld draaien’.
De verschuivende doelstellingen van UNFCCC
De wereld begint aan een nieuw en vrij ongedefinieerd tijdperk van klimaatfinanciering. Voorheen werden conferenties gedomineerd door de Fast Start Finance-periode, die 30 miljard dollar aan bijkomende klimaatfinanciering beloofde vanaf 2010-2012. Dit stadium wordt verlaten ondanks het feit dat de beloftes duidelijk nog niet zijn nagekomen.
We kijken nu aan tegen een overeengekomen doelstelling van 100 miljard dollar per jaar tegen 2020 – een bedrag dat lijkt gekozen te zijn omdat het mooi rond is, sexy klinkt en zich in de verre toekomst bevindt, en zodoende toelaat in het heden te verzuimen iets concreets te doen.
Dit cijfer lijkt echter niet tegemoet te komen aan de noden van de landen die volgens de voorspellingen het hardst zullen worden getroffen door de klimaatverandering. Een voorbeeld: 100 tot 400 miljard dollar is de schatting voor alleen de noden van klimaatadaptatie voor ontwikkelingslanden, zonder te spreken over mitigatie-overwegingen. De adaptatie- en mitigatiekosten samen worden op tot 1,5 biljoen dollar per jaar geschat.
Daar de engagementen over de periode tot 2020 nog niet in de UNFCCC-stenen tafelen zijn gekerfd, maken velen zich zorgen over de grote kloof die bestaat tussen de situatie nu en de doelstelling van 2020. In antwoord daarop roept o.a. het Climate Action Network en de NGO Christian Aid op tot een verdubbeling van de fast start-financing (snelle start financieringsniveaus). Er wordt ook opgeroepen tot een verbintenis om het Green Climate Fund (GCF) te kapitaliseren. Het GCF is het voornaamste mechanisme van de UNFCCC om de klimaatfinanciering van de ontwikkelde landen naar de ontwikkelingslanden te transfereren.
Bekommernissen van het Green Climate Fund
Het is onthutsend, maar nieuws van het GCF is uiteenlopend. Aan de ene kant heeft het GCF zijn thuishaven gevestigd in Zuid-Korea en zal het binnenkort zijn eigen rechtspersoonlijkheid krijgen. Dit zal zijn onafhankelijkheid van instituten als de Wereldbank verzekeren. Een stap in de goede richting, die velen zal geruststellen.
Op andere vlakken is er nog steeds reden tot grote ongerustheid. Ten eerste heeft het fonds zelfs het geld dat het nodig heeft voor zijn eigen werking nog steeds niet bij elkaar. (Dit bedraagt een verre van verwaarloosbare 7 miljoen dollar tot eind 2013.) Dit is des te meer verontrustend als men de veel ambitieuzere financiële mobilisatiedoelstellingen van het GCF in overweging neemt.
Ten tweede is het bestuur van het Green Climate Fund tot hier toe op een veel geslotener manier te werk gegaan dan de voorgaande VN-fondsen, zoals het Adaptation Fund. Daarmee is het verre van een voorbeeld van transparantie en verantwoordelijkheid. Dit kunnen kinderziektes zijn, maar de procedures van de bijeenkomsten werden nog niet gepubliceerd en van waarnemersparticipatie is er geen sprake. Sommige waarnemers van de civiele samenleving hebben de medevoorzitters van het GCF ervan beschuldigd te werk te gaan op basis van uitsluiting en gebrek aan openheid.
Privatisering van GCF
Bovengenoemde bekommernissen komen samen in de strijd rond de privatisering van het GCF en de rol van de privésector. Er bestaan twee belangrijke contesterende visies over het GCF. De eerste visie – die onder de meeste ontwikkelingslanden aanhangers telt – ziet het GCF stevig gevestigd in het COP-akkoord, wat verzekert dat het grotendeels put uit overheidsgelden van de ontwikkelde landen.
Daarmee zou voldaan zijn aan de principes van rechtvaardigheid en Common but Differentiated Responsibility (CBDR) (gemeenschappelijk, maar gedifferentieerde verantwoordelijkheid). Immers, dit zou de transfer verzekeren van fondsen van ontwikkelde landen die historisch gezien CO2 uitstootten, naar de landen die er het minst verantwoordelijk voor zijn, maar het meest waarschijnlijk zullen worden getroffen door de gevolgen van klimaatveranderingen.
De tweede contesterende visie wordt aangehangen door ontwikkelde landen zoals de VS en het VK. Deze visie streeft naar een GCF dat meer losstaat van UNFCCC. Overheidsgeld speelt hier een beperkte rol, zodat meer privéfinanciering moet worden aangesproken. Vast staat dat door de privatisering van het fonds de ontwikkelde landen hun verantwoordelijkheden in verband met rechtvaardigheid en CBDR kunnen ontlopen, doordat privégeld de lacune van hun niet-nagekomen beloftes zal opvullen.
Het zou dom zijn de privésector te beletten zich in de klimaatfinanciering te mengen. Maar zoals Kathy Sierra (ex-Wereldbank) daarop wijst, zou dit niet mogen interfereren met de verantwoordelijkheden die ontwikkelde landen in UNFCCC hebben afgesproken ten opzichte van ontwikkelingslanden. Immers, het GCF werd in
de eerste plaats opgericht om deze principes veilig te stellen. Terwijl privéfinanciering kan worden aangeboord via andere kanalen, was het GCF bedoeld voor een andere doelstelling: zorgen voor internationale klimaatrechtvaardigheid.
Jammer genoeg wordt deze bestaansreden compleet overschaduwd door andere belangen (dit is helaas verre van ongebruikelijk binnen de klimaatconferenties). Inderdaad, deze specifieke strijd past in het kader van een grotere strijd, namelijk deze om het wereldklimaatregime te scheiden van de principes van rechtvaardigheid en CBDR.
Deze principes ondersteunen de idealen van klimaatrechtvaardigheid, die in het UNFCCC-kader verankerd zijn. Dit komt tot uiting in de door India geleide strijd om
‘rechtvaardigheid’ in het Durban-platform op te nemen; en de talrijke pogingen (de meest opvallende door de VS) om de scheidingsmuur tussen ontwikkelingslanden en ontwikkelde landen af te breken als het op de door CBDR vastgelegde mitigatieverplichtingen aankomt.
Als reactie daarop, zo meldt de Times of India, is er een ongewone coalitie in de maak, de ‘Like Minded Developing Countries on Climate Change’ (gelijkgezinde ontwikkelingslanden over klimaatverandering). Deze coalitie bestaat uit China, India, Saoedi-Arabië, Soedan, Egypte, Thailand, Maleisië, Argentinië en zo’n drie dozijn andere ontwikkelingslanden.
Hun doel, zo verklaren zij, is te vechten voor rechtvaardigheid en de centrale rol van CBDR in klimaatonderhandelingen. Zoals bovenvermelde informatie aangeeft, zal het Green Climat Fund een van de vele zaken zijn waar ze hun handen vol aan zullen hebben in Doha.
De zorgwekkende betrokkenheid van de privésector in het GCF stopt daar echter niet. Vanuit ontwikkelde landen dringt men erop aan dat bedrijven uit de privésector toegang zouden hebben tot het GCF. Zoals Janet Redman van het Institute for Policy Studies het verwoordde: “als zulk voorstel erdoor komt, zouden Shell en Exxon toegang kunnen krijgen [tot het fonds] om een enorm windmolenpark in Mexico te bouwen dat Walmart van energie voorziet”.
Dit is een verontrustende trend voor ontwikkelingslanden die het fonds graag hadden gebruikt ter ondersteuning van nationale pogingen om te reageren op klimaatverandering.
Adaptatie en mitigatie in evenwicht houden
Wat nog aanzienlijk verontrustender is, zijn de gevolgen van deze elementaire strijd in het GCF voor de adaptatiefinanciering. Hoewel de mitigatie van de gevolgen van klimaatverandering in de toekomst duidelijk belangrijk is, is het dringendste onderzoeksgebied ongetwijfeld dat van de adaptatie van landen wier bevolking lijdt onder de realiteit van een veranderend klimaat.
Naast de privatisering van het fonds, roepen sommigen ook op tot een structurering en werking van het fonds die vergelijkbaar zijn met die van het Climate Investment Funds (CIF) van de Wereldbank. Dit zou betreurenswaardige gevolgen hebben voor de balans die er in het GCF zou moeten zijn tussen belangen in adaptatie en mitigatie voor wat betreft klimaatverandering.
Als we naar het GCF kijken, zien we dat sinds 2006-2011 slechts 2,4 procent van zijn fondsen naar bedrijven van gemiddelde grootte of kleine bedrijven ging, waarvan slechts enkele werkzaam zijn op het vlak van adaptatie. Voor de rest ging het grootste deel naar grootschalige projecten op het vlak van mitigatie. Hoewel deze belangrijk zijn, doen zij niet veel om klimaatbestendige ontwikkeling te promoten, en aldus te voldoen aan de adaptatiekant van de balans.
Het beheersdocument van het GCF stelt dat er in het fonds een evenwicht moet bestaan tussen noden voor mitigatie en adaptatie. Het helpt daarbij niet dat de definitie van ‘evenwicht’ ambigu is en hoogst waarschijnlijk fel betwist zal worden, zoals dat met de meeste betwiste zaken in VN-werkgebieden het geval is.
Als we ons baseren op voorgaande klimaatfinanciering, dan zien we dat de balans zeker niet in evenwicht is. Immers, amper 15 procent van de globale klimaatfinanciering ging in het verleden naar adaptatie. Houdt de term ‘evenwicht’ dan in dat we met deze verhouding verdergaan? Zou het een 50/50-verdeling betekenen? Zou evenwicht überhaupt inhouden dat de historisch ongelijke verhouding tussen adaptatie- en mitigatiefinanciering wordt bijgesteld?
Bovenal, als de privésector het roer van het GCF van de klimaattop in Doha mag overnemen, zoals sommigen voorstellen, dan mag dat evenwicht niet worden bepaald op basis van morele principes en de afweging van de belangen van toekomstige of huidige generaties. Het is veeleer zo dat het evenwicht zou kunnen worden vastgesteld door de belangen van privébedrijven op basis van wat hun belangen ten goede komt.
Eerlijk gezegd, adaptatie is simpelweg niet erg sexy of voordelig voor privébelangen. Een verslag door het Climate Policy Initiative onthult dat slechts 5 procent van private klimaatfinanciering naar adaptatie gaat.
Bovendien, als het GCF een fonds wordt waar mitigatie doorweegt, loopt het gevaar enkel een instrument te worden waarmee een groot deel van de ontwikkelde wereld zijn verantwoordelijkheid tot het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen uitbesteedt aan de ontwikkelingslanden.
Dit zal waarschijnlijk uitmonden in het niet aanpakken van het huidige en potentiële gevaar dat veroorzaakt wordt door de gassen die ze hebben uitgestoten en grotendeels zullen blijven uitstoten.
Voorspellingen voor een sombere toekomst
Toch blijft mitigatie onmiskenbaar belangrijk. Het Emissions Gap Report van het Milieuprogramma van de VN (UNEP) voorspelt dat – zoals de zaken er nu voor staan – we ook vrij zwaar falen op het vlak van mitigatie. Zelfs als de huidige beloftes standhouden, dan blijven we nog afstevenen op een temperatuurstijging van 2,5° tot 5°C op wereldvlak tegen 2100. Naast de verplichtingen inzake mitigatie, mogen we de verplichtingen niet vergeten die we hebben tegenover diegenen die direct getroffen worden door klimaatschade nu en in de nabije toekomst.
Volgens het Global Humanitarian Forum, met aan het hoofd voormalig VN-secretaris-generaal Kofi Annan, is de klimaatverandering verantwoordelijk voor 300.000 doden per jaar en treft ze 300 miljoen mensen op jaarbasis. Men verwacht dat tegen 2030 het jaarlijkse dodental gerelateerd aan klimaatverandering zal oplopen tot 500.000 en dat de economische kost de hoogte in zal schieten tot 600 miljard dollar.
Voor diegenen die het meest kwetsbaar zijn voor de gevolgen van de klimaatverandering – en helaas dikwijls het minst verantwoordelijk zijn voor de oorzaken ervan – is adaptatie een prioriteit, of ons internationaal beleid dat nu erkent of niet.
Wat betreft de twee eerder besproken visies voor de toekomst van het GCF, is Omar El-Arini uit Egypte één van de enige GCF-bestuursleden die strijdt voor de meer nobele handelwijze. Laat ons hopen dat nog anderen zich bij hem zullen aansluiten in de frontlinie voor die strijd. Jammer genoeg kunnen we er echter zeker van zijn dat de steun voor de ongetwijfeld veel minder nobele visie substantieel zal blijven.
Te lang hebben we toegestaan dat machtige bedrijven en de belangen van een wereldelite de richting dicteren die de klimaatonderhandelingen uitgaan. En dat deze terdege de grenzen bepalen van wat men allemaal kan bereiken in antwoord op de brandende problemen die klimaatverandering met zich meebrengen.
Het zal dan ook een zwarte dag zijn als we hen toestaan de toekomst van de klimaatfinanciering te bepalen. Dan zou men voorbijgaan aan zowel de verantwoordelijkheden van diegenen die historisch gezien verantwoordelijk zijn voor de klimaatverandering, als aan de reële en gewelddadige impact die de klimaatverandering heeft en zal hebben op de meest kwetsbare mensen wereldwijd.
Laat ons voor dit jaar hopen dat de met airco uitgeruste zalen van nog maar eens een VN-klimaatconferentie niet zullen toelaten diegenen te vergeten voor wie de gevolgen van de klimaatverandering bepalen of zij van basismensenrechten kunnen genieten, of zij kunnen overleven en of zij ooit een fatsoenlijk mensenleven zullen kunnen leiden.
Alex Lenferna
Alex Lenferna is voorzitter van de South East African Climate Consortium Student Forum en was in die functie verantwoordelijk voor het kritisch volgen van de Zuid-Afrikaanse regering tijdens COP17 in Durban in december 2012 over klimaatveranderingsonderhandelingen.
(vertaald uit het Engels door Marisa Abarca)
Het oorspronkelijke stuk verscheen onder de titel COP18: Negotiating the Green Climate Fund or the Green Corporate Fund? op de website Think Africa Press.