In één week tijd verzamelt Unizo goed 25.000 handtekeningen onder een online-petitie. De zelfstandigenorganisatie vraagt respect voor ondernemers. Overheid en vakbonden moeten het ontgelden. Unizo wil namelijk ook een ‘forse lineaire verlaging van de loonlasten’. De campagne past in een breder offensief tegen de lonen. Maar Unizo is aan één oog blind.
De organisatie spaart namelijk de grote grondstoffenjongens. Het zijn zij die de kosten van de ondernemers opjagen. Terloops: in de krant die berichtte over Unizo’s ondernemersprotest, las ik ook dat de Belgische slachthuizen elke week 200 paarden slachten. De eigenaars kunnen het voer niet meer betalen. Hoe zit dat, denk ik dan, met onze voedingsindustrie? Die zag de prijzen van de grondstoffen in 2011 met een vijfde stijgen. Vooral koffie, cacao en granen dreven de prijzen op. De chocolademakers voelden de trend hard in 2010-2011. In 2010 lag de prijs van ‘ruwe’ cacao bijna 50 procent hoger dan in 2008. In 2011 kosten ingevoerde hazelnoten een vijfde meer dan een jaar eerder. Heeft iemand bijgehouden hoeveel chocolademakers er toen mee gestopt zijn?
Zelfde trend in de varkenssector. Grondstoffen maken het gros van de kosten uit (90%) voor de fabrikanten van varkensvoeder. In volle grondstoffen-rally, tussen 2006 en 2008, werden hun basisgrondstoffen 75 procent duurder en de prijzen van een resem melen stegen met 32 tot 46 procent. Ondernemers kunnen niet alle hogere kosten doorrekenen en zijn de dupe. Maar uiteraard ook de consumenten (voor wie de prijzen hoger blijven, ook wanneer de grondstoffen weer goedkoper worden zoals met cacao eind 2011 het geval was).
Waarom worden de grondstoffen voor de voedingsindustrie duurder? ‘Door de droogte’, krijgen we dan te horen. Wanneer ergens op de aardbol de oogsten tegenvallen, komt er schaarste. Dat zou de prijzen doen stijgen.
Dat is maar een stuk van de realiteit. Slechte oogsten zijn een buitenkans voor de middlemen in de keten. Ter illustratie: deze zomer liet een zekere Chris Mahoney zich ontvallen dat “de droogte in de VS goed is voor Glencore omdat we de stijgende prijzen zullen kunnen uitbuiten”. Mahoney leidt de landbouwpoot van Glencore. Die Zwitserse groep heeft grote belangen in de energie- en de landbouwsector, maar hij is zonder meer ‘s werelds grootste in- en verkoper van metalen. De groep heeft ook eigen mijnen (en is de grootste aandeelhouder van de Belgische zinkgroep Nyrstar).
Glencore verhandelt enorme volumes van grondstoffen en kan de toevoer naar de markt regelen. Daar zit een eerste winstfactor. Glencore verdient daarnaast grof aan het schuiven met afgeleide (financiële) producten. In juli is een Hollands filiaal van Glencore nota bene in Brussel veroordeeld wegens actieve corruptie. Het had een EU-ambtenaar omgekocht die graanprijzen doorspeelde voor ze werden meegedeeld aan de internationale markten. Zoals Glencore zijn er nog, andere traders die grondstoffen leveren en ermee speculeren. Ze opereren in de luwte, amper bekend bij het grote publiek. En ze vormen een club die steeds kleiner wordt en waarvan de macht navenant toeneemt.
Hetzelfde gebeurt in de sector van de metalen. Bij ArcelorMittal staan er in Zelzate en in Luik zo’n 1500 jobs op de tocht. ArcelorMittal heet nog altijd de grootste staalmaker ter wereld te zijn. Maar de groep is zich volop aan het transformeren tot producent van ijzer en steenkool, voor zijn eigen hoogovens maar ook om de ertsen aan derden te verkopen. ArcelorMittal heeft zijn mijnen gebundeld in een apart segment. Dat realiseerde begin 2011 maar 5 procent van de omzet van de hele groep, maar was wel goed voor een kwart van de bruto-winst. Voor ArcelorMittal brengt de verkoop van grondstoffen dus meer op dan het maken van staal.
Nogmaals: over elk van de basisgrondstoffen heerst telkens een kleine club van ondernemingen. De top-3 van het ijzer is zo machtig dat ze zelfs aan China hun prijzen wisten op te leggen. Het legt hen geen windeieren. De grootste mijnbouwers weten amper wat met hun cash aan te vangen. De 40 topbedrijven potten in 2011 liefst 113 miljard dollar op (88,5 miljard euro), waarmee ze niets aanvangen.
De gevolgen voor onze ondernemingen laten zich, letterlijk, raden. Ik merk telkens opnieuw dat ondernemingen geen informatie geven over de grondstoffen die ze inkopen. Zulke informatie beschouwen ze als bedrijfsgeheim. Ik heb een tijd terug bij voorbeeld rondgevraagd hoeveel lithium onze glas- en batterijproducenten inkopen. Ik vloog van Pontius naar Pilatus. No Comment.
Maar dat onze firma’s onder de grondstoffenprijzen gebukt gaan, staat buiten kijf. Soms is dat uitdrukkelijk de reden voor een sluiting. Zo bij voorbeeld bij LBHB, een fabrikant van koperbuizen. De Spaanse hoofdzetel sloot de vestiging in Grivegnée omdat de koperprijs zo hoog werd en de marge voor de firma zo klein dat het sop de kool niet meer waard was. ‘We verzetten 2000 ton koper per maand,’ zei me toen een vakbondsman, ‘terwijl het koper nu aan 10.000 dollar per ton staat. Reken maar uit hoeveel geld je dan constant in kas moet hebben om te kunnen draaien.’ Unizo zou de kmo’s tegen deze grote jongens in het geweer moeten brengen. Voor zo’n campagne zou de zelfstandigenorganisatie brede maatschappelijke steun vinden.
Raf Custers, journalist en onderzoeker bij Gresea (Groupe de Recherche pour une Stratégie Economique Alternative)
[In januari verschijnt mijn boek over grondstoffen bij uitgeverij EPO in Antwerpen]