Nucleaire veiligheid en rampenplanning historisch herbekeken
De Fukushima-kernramp als gevolg van de grote Oost-Japanse aardbeving en tsunami van 11 maart 2011 heeft de kernenergie een derde keer met de neus op de feiten gedrukt. Nu gooide de natuur roet in het eten.
De verbeelding bij de risicoanalyse van reactoren was bij de vorige ongevallen al tekort geschoten. Menselijk en organisatorisch falen, bleken zware gevolgen te kunnen hebben. Een kleine kans op een groot ongeval met systeem bedreigende gevolgen moet nu ook voor West-Europa ernstig worden genomen. Kan dit aan experts alleen worden overgelaten?
Een historische terugblik op de nucleaire controverse en op de ongevallen in Fukushima en Chernobyl schetst de uitdagingen voor de veiligheid van nucleaire technologie, en de onzekerheden over de effecten voor mens en milieu. Een reactorongeval blijkt samen met nucleair afval en proliferatie de grote uitdaging te zijn voor deze complexe risicotechnologie.
De overheid, worstelend met mediapolarisering, lijkt in tal van landen al te zwak om het algemeen belang vorm te geven en deze technologie afdoend te reguleren op het meest relevante niveau in de globalisering.
Er is vooral meer Europa nodig bij de organisatie van vergunningen en toezicht, en ook bij de rampenplanning. De harmonisering van de criteria voor nucleaire veiligheid staat op Europees vlak in een beginfase, zoals de vergelijking van enkele Belgische en Franse centrales met drukwaterreactoren illustreert.
De Europese samenwerking van nucleaire overheidsdiensten, zoals in België het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC), vordert, maar een coördinerende EU-administratie voor nucleaire veiligheid ontbreekt vooralsnog.
De stresstests, geïnspireerd door de banken, illustreren die malaise. De scope van de stresstests bleef beperkt tot verbetering van de robuustheid van kerncentrales. Men durft de externe noodplanning en evacuatie over 30 km en meer bij een groot ongeval, zoals bij falen van een drukvat, nauwelijks te herzien. Evenmin de technologische kwetsbaarheid van te veel nucleaire elektriciteit, zoals geïllustreerd door de recente metallurgische problemen.
Mensen zijn terecht bezorgd door verhoogd kankerrisico bij een kernongeval, maar de sociaal-economische en functionele verstoring van een regionale infrastructuur dient bij besmetting van de omgeving evenzeer in acht worden genomen. Hoe kunnen we voor de specificiteit van onze centrales en hun delicate ligging (Doel, Gravelines) condities opleggen om dit risico te beperken, en voorbereid te zijn op grote ongevallen?
De noodplanning blijft een nationale bevoegdheid met sterke verscheidenheid in Europa. De afstemming met buurlanden voor jodiumprofylaxie vorderde, maar de implementatie ervan in België overlapte met het Fukushima-ongeval, en was een zware toets voor de coherentie van nucleaire risicocommunicatie.
Fukushima wees ook op het belang van voorbereiding op rampen, die nog niet ver ontwikkeld is. Frankrijk nam het voortouw met de organisatie van een snel interventieteam in besmet gebied en maatregelen voor de fase nadien.
De uitgebreide radioactieve grondcontaminatie die een nucleair ongeval met zich brengt, toonde zowel rond Chernobyl als in Japan, het onderschatte probleem van grote hoeveelheden nucleaire afval uit de opruiming van de besmette installaties en het afgraven van gronden. Dit kan de capaciteit van een land ver te boven gaan.
Er was een duidelijke vooruitgang in de aanpak en de communicatie van het FANC gedurende het ongeval in Fukushima, maar de publieke perceptie van kernenergie in België, zoals gemeten door de perceptiebarometer van SCK, boerde achteruit.
De problemen in Doel 3 tonen aan dat er nog meer werk aan de winkel is om het vertrouwen van de publieke opinie te herwinnen. Uit recent onderzoek blijkt dat vertrouwen in experts de belangrijkste voorwaarde is voor het slagen van risicocommunicatie.
De sector zoekt een meer transparante cultuur, maar durft dit nog niet door overheidsagentschappen laten structureren. De marketing campagnes van het Nucleair Forum staan mijlenver van het Europees model voor risicocommunicatie (RISCOM). Dit model vraagt een ‘neutrale’ aanpak zonder verborgen agenda’s, maar ook ruimte voor tegenexpertise en voor overleg met relevante actoren zoals de bevolking in de streek. Dit is in Frankrijk al bij wet voorzien met nationale coördinatie.
De uiteenzetting van prof. Eggermont trachtte de veiligheid en de noodplanvereisten van de Belgische nucleaire realiteit, in het bijzonder voor de centrales van Doel en Gravelines, te plaatsen in het kader van een nieuwe strategie van voorzorg en duurzame ontwikkeling. Eventuele evacuatie van een zone van meer dan 20 tot 30 km is in dat kader noodzakelijk geworden.
G. Eggermont is lid ook van de Hoge Gezondheidsraad, en gewezen lid van de wetenschappelijke raad van het FANC en directielid van het StudieCentrum voor Kernenergie (SCK) in Mol.