Beste mensen,
er werd me gevraagd vandaag iets zeer beknopt te vertellen over het recht op cultuur in zijn maatschappelijke betekenis, en ik doe dat met veel plezier. Zeker nu de verkiezingen achter de rug zijn en we dus in alle vrijheid politiek kunnen spreken: geen eerlijkere boodschap mogelijk dan in de postverkiezingstijd.
Maar ik ben geen politieker, laat dat duidelijk zijn. Wel leid ik een organisatie die opkomt voor participatie van kansengroepen, en dat laatste heeft nu eenmaal veel vandoen met politiek, hoewel onze politieke vertegenwoordigers ons graag
van het tegendeel zouden overtuigen. Mijn boodschap vandaag is dus zonder meer politiek. En ik wil eens goed dwars doen en een pleidooi houden tégen de cultuurparticipatie van mensen in armoede. Het is niet politiek correct, maar dat moet kunnen.
Een dikke halve eeuw geleden waren cultuur en armoede nog compleet gescheiden werelden: toen de socioloog Oscar Lewis in de jaren zestig in zijn boek over een Puertoricaanse familie sprak over een ‘cultuur van de armoede’, daverden de sociale wetenschappen op hun grondvesten: armoede heeft toch niets te maken met cultuur? Laat staan dat arme mensen ook ‘cultuur’ zouden hebben? De inkt van zijn boek was nog niet opgedroogd of hij werd al bijgetreden door Raymond Williams die stelde dat cultuur ‘a way of life’ is, en dus alledaags is: niet het voorrecht van de elite, maar een belangrijk element in ieders leven. Edward Thompson, een geestesgenoot, meende zelfs dat het ‘cultuur’ was dat kon verklaren waarom een bepaalde maatschappelijke groep zich al dan niet ontwikkelt tot een klasse met klassebewustzijn. Het klassieke marxisme kon dit niet en had ‘cultuur’ dus over het hoofd gezien, of toch zeker te veel onbesproken gelaten.
Deze gedachten waren mijlpalen in het denken over de relatie cultuur en armoede, en vonden ook hun doorwerking in het beleid en praktijken die actueel relevant zijn voor de Vlaamse context: het Algemeen Verslag van de Armoede uit 1994 en de daarbij horende beleidsmaatregelen waarin ‘cultuur’ als vergeten recht in de armoedebestrijding werd opgevist, de sociaal-artistieke werkingen die nadien het levenslicht zagen, en de vele stimulansen tot cultuurparticipatie die door de diverse overheidsniveaus werden gegeven. Langzaam maar zeker drong het besef door dat culturele uitsluiting wel eens de ergste vorm van uitsluiting zou kunnen zijn, omdat je mensen alles kan ontzeggen maar niet dat: het recht om betekenis te geven aan de grote en de kleine wereld. Het is deze vaardigheid tot het creatief proces van betekenisconstructie dat ons tot een mens maakt, en precies dat is het domein van het culturele spel.
Dus ja, het recht op cultuur verdiende het om toentertijd in de spotlights te staan, omdat het een ontwikkelde samenleving onwaardig is dat we er zo lang niet naar hebben gekeken, en er nog veel minder naar hebben gekeken als het gaat om kwetsbare groepen. Maar we zouden geen ‘ontwikkelde samenleving’ zijn als we de politieke angel niet snel konden amputeren. En dat hebben we gedaan, en wel op twee manieren. Ten eerste hebben we het recht op cultuur afgezonderd van zijn sociale context en daardoor feitelijk monddood gemaakt, en ten tweede hebben we cultuurparticipatie herleid tot cultuurconsumptie en dus ontdaan van zijn ware politieke aard.
Dit behoeft wellicht een woordje uitleg. Wat betreft mijn eerste punt, het verzelfstandigde recht op cultuur, treft de cultuuroverheid niet zoveel schuld. Of beter: ze is niet de enige schuldige. Het is immers de fragmentering en verkaveling van ons beleid in overgeprofessionaliseerde sectoren die ervoor zorgt dat de sociale grondrechten niet in relatie tot mekaar gestalte worden gegeven, maar elk op hun eiland, afgezonderd in een geheel eigen web van premissen en regels. Maar wat is de fundamentele betekenis van het recht op cultuur voor een persoon in armoede wanneer je dit niet in verband brengt met het recht op onderwijs, het recht op leefbaar wonen, en het recht op sociale ontplooiing? Ik zal zeggen wat ik denk: het betekent helemaal niets. Als ik er diep over nadenk, durf ik zelfs zeggen dat het schaamteloos is dat we er zo mee dwepen, terwijl mensen in armoede dagelijks moeten vechten om de steeds oplopende energiefactuur en huishuur te betalen, en gisteren al moesten nadenken over hoe ze morgen hun kinderen de zorg kunnen geven die ze verdienen.
Dus ja, ik ben tégen cultuurparticipatie van mensen in armoede als dit gestoeld is op een recht op cultuur dat zich heeft losgezogen van zijn maatschappelijke context. Het recht op cultuur is een sociaal grondrecht, heet voluit ‘het recht op sociale en culturele ontplooiing’, en dat betekent dus wel wat meer dan eens naar het theater of naar de film gaan. In die zin denk ik dat er dringend nood is aan een krachtige ‘vermaatschappelijking’ van de cultuursector, aan duurzame verbindingen tussen het culturele veld en sectoren als onderwijs, welzijn en tewerkstelling. Er wordt wel wat over gepalaverd in de retoriek der verkozenen, maar ik zie in de praktijk toch nog steeds dat het vaak de armoede-organisaties zelf zijn die het gat moeten dichtrijden tussen de verschillende ‘rechten’ en dus ‘sectoren’ waar hun mensen mee te maken hebben. Laat ons dus weigeren om te participeren aan cultuur als het cultuurbeleid en de culturele sector even koppig weigeren te participeren aan de maatschappij.
Een tweede vorm van depolitisering zie ik in een afgekalfde betekenis van cultuurparticipatie: het is bijna gemeengoed geworden dat we de graad van cultuurparticipatie van mensen afmeten aan het aantal bezoekjes dat ze brengen aan gevestigde cultuurinstellingen of het aantal lidkaarten van socioculturele verenigingen die ze op zak hebben. Participatie is herleid tot consumptie van een aanbod, een aanbod dat op zichzelf niet meer kritisch wordt bevraagd – want het aanbod creëert de vraag, leve de kapitalistische logica. Maar om wiens culturele symbolen gaat het hier? Wiens leefwerelden worden bewerkt en vertolkt op een podium? En ook: wie vindt het een probleem dat kansengroepen te weinig participeren, en waarom?
Dus ja, ik ben tégen cultuurparticipatie van mensen in armoede wanneer dat gestoeld is op het holle mantra van ik-consumeer-dus-ik-besta. Met alle respect, maar je kan cultuurbeleving niet ‘vermarkten’ zoals je pakweg een wasproduct aan de man brengt. Of je kan dat wel, maar dan hebben we het helemaal niet meer over participatie in zijn basisdemocratische betekenis: het ‘deel hebben’ aan een verhaal, en het mee vorm geven aan de samenleving. Cultuurparticipatie in die zin gaat minstens even veel over cultuurproductie als over cultuurconsumptie, en stelt niet de vraag “hoeveel tickets heb je dit jaar gekocht?”, maar wel “welke betekenis geef jij aan de wereld om je heen en welke rol spelen cultuuruitingen in dit proces van betekenisconstructie?” En dus is het evident dat cultuur nog steeds een terrein van symbolische strijd. Ik vertel geen nieuwigheden, want dat was het altijd al, maar het lijkt erop dat we het niet meer willen weten, omdat het de zaken onnodig complex maakt in de verder eenvoudige shoppingmall en het gestroomlijnd gedrag dat hierbij hoort.
Dus beste mensen, ik klinkt wellicht nogal pessimistisch en ik geef toe, ik heb de zaken wat op flessen getrokken, maar ik meen het wel: het recht op cultuur dreigt te evolueren van ‘het vergeten recht in de armoedebestrijding’ naar een aureooltje van maatschappelijke ongevaarlijkheid. En ik hoop dat we dit niet laten gebeuren. Ik hoop dat we de politieke betekenis van het recht op cultuur en het daaraan gekoppeld streven naar cultuurparticipatie van mensen in armoede kunnen heruitvinden.
An De bisschop – directeur van D?mos
D?mos is als kenniscentrum actief in het Vlaams Participatiedecreet. Demos zet in op het vernieuwen en verdiepen van de participatie van kansengroepen aan cultuur, jeugdwerking en sport. Hiervoor telkens vertrekkend van de leefwereldperspectieven van kansengroepen en een streven naar een meer open, inclusieve en democratische samenleving.