Geruststellende euro-obligaties?
Is Europa eindelijk gered? De leiders van de eurozone creëerden eerst inderhaast een tijdelijke financiële structuur, een Europees noodfonds, het Europees Fonds voor financiële stabiliteit (EFSF – the European Financial Stability Facility). Dit moest landen met een zeer zware schuldenlast ter hulp te komen. Daarna beslisten ze om een permanent systeem op poten te zetten, het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM). Het zou in werking moeten treden en dus operationeel zijn op 1 juli 2012.
Het ESM wordt een internationale financiële instelling. Sommigen vergelijken het nu al met een soort Europees IMF1. Het ESM zal gevestigd zijn in Luxemburg (net zoals dit nu het geval is voor het EFSF).
De lidstaten verzekeren de financiering ervan. Afhankelijk van hun economisch gewicht zullen de landen tot 700 miljard euro in het fonds storten. Uitsluitend indien het leidende orgaan van het ESM dit uitdrukkelijk vraagt, zal men landen kunnen verplichten om de fondsen volledig voor te schieten. Zo niet, beperkt het vereiste kapitaal zich tot 80 miljard euro.
Bij de start zal de nieuwe maatschappij beschikken over een uitleencapaciteit in de ordegrootte van 500 miljard. Men kan deze capaciteit optrekken door nieuwe stortingen door de landen of via externe bronnen, onder meer via de financiële markten.
Daar wringt echter het schoentje. Voor heel wat observatoren beschikt het mechanisme nu al over onvoldoende manoeuvreerruimte. Het kan te maken krijgen met een speculatieve aanval van financiële maatschappijen die op winstmarges speculeren en eerder beperkte bedragen voorschieten. Ze handelen op basis van een kortetermijnperspectief, om vervolgens op iets anders over te stappen. Het kan een oplossing zijn voor problemen met de overheidsschuld van relatief kleine staten, zoals Griekenland, Portugal of Ierland. Maar wat zal er gebeuren als veel grotere landen zoals Spanje, Italië of Frankrijk in het oog van de storm terechtkomen?
Het risico is niet denkbeeldig dat we met het Iberische schiereiland weldra de levensgrote testcase krijgen. Dit jaar kondigt zich in Spanje een recessie aan. Men voorspelt voor eind 2012 een werkloosheid van 24,3 %.2 Het begrotingstekort loopt nu al op tot 8,5 % van het bbp.3 Dat is heel wat hoger dan de door de Europese instanties toegelaten 3 %. De overheidsschuld bedraagt zo’n goede 750 miljard euro. Dat ligt duidelijk boven het kredietvermogen van het EMS. De aan Madrid opgelegde rentetarieven blijven stijgen. Voor obligaties op tien jaar komen deze in de buurt van de 6 %, terwijl Duitsland deze kan krijgen aan 1,77 %. Nog in 2012 moet de Spaanse regering 86 miljard euro vrijmaken voor de aflossing van leningen. Genoeg om de winsthonger van speculanten en de ongerustheid van investeerders aan te wakkeren.
Sommigen stellen daarom een andere oplossing voor: de uitgifte van euro-obligaties op Europees niveau. In dat geval zouden alle lidstaten hun obligaties kopen bij een en dezelfde kredietinstelling die zelf, om zich te bevoorraden, toegang zou hebben tot de financiële markten. Op die manier zouden alle landen een zelfde tarief kunnen betalen. Het zou komaf maken met de duizelingwekkende stijging van de rentetarieven, opgelegd aan de “zwakste” regeringen. Het zou de solidariteit tussen de staten binnen de eurozone bevestigen: iedereen betaalt voortaan evenveel voor zijn overheidsschuld.
Maar is dit wel zo’n goed idee? Kunnen we met dit systeem ontsnappen aan de grillen die we vandaag meemaken? Dat is helemaal niet zo zeker.
1. Het belang van de staatsschuld
Toen ze de eurozone creëerden, stelden de Europese autoriteiten een aantal convergentiecriteria op. De belangrijkste zijn: de overheidsschuld mag niet hoger liggen dan 60 % van het bbp en het (jaarlijkse) begrotingstekort mag niet boven de 3 % van het bbp uitstijgen. Vandaag gelden deze voorwaarden nog steeds in naam van het heilige stabiliteits- en groeipact.
De invoering van een van de grootste geldmarkten zal een convergentie naar beneden bevorderen van de rentetarieven. Met uiteenlopende niveaus van inflatie maakt dit het opnemen van krediet zeer aantrekkelijk. De reële rentetarieven4 voor een land als Ierland, of nu Spanje, worden negatief. Dit leidt dus tot gratis leningen.5 Vanaf eind jaren 1990 zien we deze in heel Zuid-Europa in snelvaart tempo toenemen. Het werkt compenserend voor het gebrek aan koopkracht, dat de bevolking structureel ondergaat in vergelijking met de bevolkingen in het noordwestelijk hart van de Unie.
Alleen, vanaf het moment dat de crisis van de subprimes uitbarst en heel het continent in haar greep krijgt, keert alles om. De rentetarieven stijgen. Gezinnen kunnen hun schulden niet meer terugbetalen, wat de kredietverstrekkende banken verzwakt. Dit laat zich zwaar voelen in de vastgoedsector en in de sectoren van de bouw en het toerisme. De economische activiteit krimpt. Dit laat zich voelen bij de overheidsfinanciën: de fiscale inkomsten dalen; sociale uitgaven en overheidsuitgaven nemen toe. Een reeks financiële maatschappijen gaan aan het wankelen door de teruggang van hypotheken. De overheid moet hen er af en toe weer bovenop helpen om te vermijden dat een domino-effect het hele banksysteem in gevaar brengt.
De maskers vallen. Zuid-Europa krijgt te maken met een neerwaartse industrialisering. Nieuwe investeringen zijn broodnodig en, waarom niet, een devaluatie van de munt. Maar dat is onmogelijk. We zitten immers met een eenheidsmunt in de eurozone, met een enkel monetair beleid. En het zijn de “sterke” staten, en meer bepaald de regering van Angela Merkel, die dit beleid bepalen: “We hebben een stabiele, dus sterke euro nodig. Europa moet alles concentreren op het streven naar meer rendabiliteit en competitiviteit. Geen solidariteit en geen fundamentele hulp aan achterblijvende landen.”
De financiële maatschappijen hebben niet veel tijd nodig om dit te beseffen: als ze de landen uit het zuiden hierop gaan pakken (als ze speculeren op een daling van de noteringen van hun overheidsschuld, door de risicopremies en dus de rentetarieven te verhogen), zijn die landen niet in staat om zich te verdedigen. Ze hoeven niet te rekenen op substantiële steun van de Europese Unie. Een waar buitenkansje voor speculatie! In plaats van een convergentie naar beneden van de rentetarieven, gebeurt dan ook precies het omgekeerde: een complete divergentie, zwaar uiteenlopende rentetarieven. Er zijn nog steeds extreem lage tarieven voor de “sterke” staten, zoals Duitsland, maar steeds hogere tarieven voor de landen die in het oog van de storm zijn geduikeld.
Grafiek 1 toont het bijna constant toenemende spagaat tussen het centrum en de periferie van de eurozone.
Grafiek 1. Afwijking van de rentetarieven op overheidsobligaties met een looptijd van tien jaar van Europese landen ten opzichte van Duitsland 2008-2012 (in %)
Bron: ECB, Long-term interest rate statistics for EU Member States. http://www.ecb.int/stats/money/long/html/index.en.html.
Tot in 2008 blijven de rentetarieven voor iedereen laag. In september 2008, direct na de aankondiging van het faillissement van Lehman Brothers, zien we de eerste spanningen tussen de landen. Maar eind 2009 nemen die echt ernstige vormen aan. Op dat moment begint de crisis in de eurozone pas echt. De Griekse rentetarieven gaan pijlsnel de hoogte in tot 10 %. Deze van Ierland en Portugal volgen. De Spaanse en Italiaanse toestand begint pas te ontsporen vanaf 2011. Waar we voor Duitsland een rentetarief zien van ongeveer 2 %, loopt dit in februari 2012 voor Griekenland op tot boven de 29 %. Dat is wat we een “woekertarief” noemen. Hoe is het mogelijk om te denken dat Athene een dergelijk bedrag aan intresten kan betalen?
Tegelijk blijven de Duitse tarieven constant zakken. Dat zien we in grafiek 2.
Grafiek 2. Evolutie van de lange termijn tarieven van de intresten op overheidsobligaties met een looptijd van 10 jaar in Duitsland (en %)
Bron: Zie grafiek 1.
Van een rentetarief van 8 % duikt Duitsland onder de 2 % vanaf eind 2011. Het enige land in de hele Europese Unie, dat in dat geval is. Frankrijk en Oostenrijk moeten 3 % betalen, België 4 %, Slovenië en Slowakije 5 %… Overal bestaan andere tarieven.
In feite functioneerde het systeem op de volgende manier (zie schema 1). Elk land bevoorraadt zich afzonderlijk op de financiële markten en deze (dat wil zeggen hoofdzakelijk de grote internationale banken) bepalen de gevraagde intrestvoet.
Schema 1. Situatie met overheidsleningen via rechtstreekse toegang tot de markten (via de banken), in de eurozone voor 2009
Als elke staat van hetzelfde tarief kan genieten, stelt zich geen enkel probleem. Als de gehanteerde tarieven sterk van elkaar gaan afwijken, leidt dit tot een onhoudbare situatie, een bron van toenemende spanningen. Het zijn bovendien de landen die zich in de moeilijkste situatie bevinden, die het meest moeten betalen. Dat is zoiets als het principe dat ze diegene die het meest aan het verdrinken is, nog wat dieper met z’n kop onder water duwen, in plaats van hem eruit te halen.
2. Parijs is wel een stabiliteitsmechanisme waard
Berlijn was ongetwijfeld liever verder gegaan met het vroegere systeem, met het eventuele vertrek van die staten die het niet langer volhouden. Maar deze optiek zet de hele eurozone onder druk en treft op die manier dus ook Duitsland.
Om die reden gaf de regering van Angela Merkel eerst toe aan de oprichting van het Europees Fonds voor financiële stabiliteit (EFSF). Dit fonds, in werking sinds de zomer van 2010, waarborgt tussenkomsten voor een totaal van 440 miljard euro (in oktober 2011 opgetrokken tot 780 miljard), afkomstig van de lidstaten. Hieraan moeten we nog 60 miljard toevoegen, afkomstig van andere Europese fondsen, en 250 miljard van het IMF. Het fonds kan ook leningen aangaan op de financiële markten voor een bedrag tot duizend miljard euro.
Het doel bestaat in het verlenen van financiële steun aan landen die zichzelf niet meer aan redelijke tarieven op de markten kunnen bevoorraden zonder de toestand van hun overheidsfinanciën nog verder te verslechteren.
De internationale kredietnemers, privébedrijven of overheden, krijgen een cotering in verhouding tot het risico dat ze het geleende geld niet kunnen terugbetalen. De drie grote ratingbureaus die deze kredieten beoordelen en de noteringen bepalen, zijn Standard & Poor’s, Moody’s en Fitch. Elk van deze kredietbeoordelaars hanteert andere criteria. Hun beoordelingen kunnen dan ook verschillen. Globaal genomen gaan de waarderingen van AAA voor de hoogste kwaliteit (en dus het laagste risico), BBB+ voor een middelmatige kwaliteit en vervolgens tot BB- voor een krediet, dat ze beoordelen als speculatief (met andere woorden als zeer risicovol), en CCC voor kredieten die ze ronduit gevaarlijk inschatten.6 Elke nieuwe, minder gunstige waardering leidt tot een premie voor bijkomende risico’s en dus tot hogere rentetarieven.
Beschouwt men een land als potentieel minder zeker, dan krijgt dit een lagere waardering. Het moet dan normaal gezien hogere intresten betalen, wat automatisch leidt tot een groter begrotingstekort. Om dit averechts effect te vermijden, komt het EFSF tussen. Het verstrekt aan het land in kwestie het gevraagde krediet aan een lager tarief. Zelf bevoorraadt het zich op de markt aan een normaal tarief, vermits de leden van de eurozone garant staan voor die lening.
Dit systeem functioneert op vier essentiële voorwaarden:
-
het land in moeilijkheden moet officieel de tussenkomst van het EFSF vragen;
-
de regering moet met de Europese Commissie en het IMF een budgettair saneringsprogramma overeenkomen (het IMF heeft hierbij een technische rol, als expert op het gebied van herstructurering van openbare rekeningen – natuurlijk een zeer betwistbare rol, gezien de duidelijk aantoonbare schade die de tussenkomst van het IMF aanrichtte in heel wat derdewereldlanden);
-
de Eurogroep, de raad van ministers van Financiën van de landen uit de eurozone, moet dit akkoord goedkeuren;
-
ten slotte moet het land een handtekening plaatsen onder een ontwerpakkoord waarin het zich verbindt tot het volgen van de overeengekomen procedure.
Sinds de oprichting van het EFSF kregen twee landen dergelijke steun: Ierland voor een bedrag van 85 miljard euro in oktober 2010 en Portugal voor 78 miljard in mei 2011. Griekenland, die andere grote staat waar de crisis hard toesloeg, kreeg geen hulp via dit mechanisme. Er kwam toen immers geen officiële vraag uit Athene. Begin mei 2010 kreeg het land 110 miljard, afkomstig van de andere landen uit de eurozone en van het IMF. Juli 2011 “genoot” Griekenland van een nieuwe “bijdrage” van 109 miljard (79 miljard via het EFSF en 30 miljard van privatiseringen). Maar de opgelegde voorwaarden zijn dezelfde. In feite stond de “oplossing” voor het geval Griekenland binnen de eurozone model voor de opstelling van de criteria voor tussenkomsten van het EFSF.
Het probleem met deze structuur is dat ze van tijdelijke aard is, verbonden met de huidige crisis. Het EFSF heeft slechts een levensduur van drie jaar. Maar de gewaarborgde leningen hebben wel een veel langere looptijd. Het bleek dus noodzakelijk om dit systeem aan te vullen en uiteindelijk te vervangen door een permanent mechanisme, het ESM. Door de omvang van de recessie hebben de Europese autoriteiten zelfs beslist om het al vanaf 1 juli 2012 in werking te laten treden, een jaar vroeger dan aanvankelijk gepland.
We kunnen de financieringsoperatie via het EFSF of het ESM (op dit vlak bestaat er geen verschil tussen beide mechanismen) als volgt samenvatten (zie schema 2.) Normaal gezien bevoorraden de landen zich op de financiële markt. Als een of meerdere landen in problemen raken en dus te hoge rentetarieven moeten betalen, stappen ze uit dit normale proces. Ze kloppen voor hun financiële bevoorrading aan bij die financiële maatschappij, gecreëerd door de eurozone. Omdat die geniet van een minder hoge risicopremie, kan ze zelf beroep doen op de traditionele kredietverstrekkers. De staat die voor deze oplossing kiest, krijgt echter drastische voorwaarden opgelegd voor de sanering van zijn begroting.
Schema 2. Situatie met overheidsleningen via een specifiek financieringssysteem (EFSF of ESM) in de eurozone na 2009
Deze oplossing staat Berlijn wel aan omdat de Duitse regering hiermee leningen aan voordelige tarieven kan vinden op de markt. Ze minimaliseert de eigen deelname aan de Europese solidariteit tot ongeveer 200 miljard euro. De kans dat ze dit bedrag moet optrekken, is zelfs zo goed als nihil. Het vereiste minimumkapitaal, door elk land te onderschrijven in het kader van het ESM, ligt namelijk vast op 80 miljard euro. In een dergelijke configuratie kan Duitsland zich tevreden stellen met een bijdrage ter hoogte van 22 miljard.7 En Duitsland hoopt dat het hier verder geen kapitaal aan hoeft toe te voegen als de crisis nog zou verergeren.
Bovendien is de hulp aan een land in moeilijkheden onderworpen aan extreem zware voorwaarden die de Duitse leiders al evenzeer welgevallig zijn. Artikel 13, paragraaf 3 van het Verdrag tot instelling van het Europees financieel stabiliteitsmechanisme stelt dat een staat die stabiliteitssteun ontvangt, een “memorandum van overeenstemming” moet onderhandelen “waarin de aan de financiële-bijstandfaciliteit verbonden voorwaarden worden beschreven.”8
En daar duikt een probleempje op. Het zal niet die door het verdrag opgezette financiële structuur zijn, die de vereiste voorwaarden gaat controleren, maar de Europese Commissie zelf. Door een juridische goocheltoer staan de criteria die het land moet respecteren, gepreciseerd in het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de economische en monetaire unie.9 Het verdrag herneemt grosso modo de punten die vermeld stonden in wat men het six-pack noemt (omdat het gaat over een pakket van zes maatregelen).
Het gaat dus om een nauwgezet respecteren van dit Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur. Daarnaast is het landen niet toegestaan een structureel (met andere woorden los van een buitengewone situatie van economische recessie) begrotingstekort van 0,5 % te overschrijden. Gebeurt dit toch en het land past de aanbevelingen van de Commissie niet toe – of zelfs als het eventueel te traag is met deze toepassing –, dan stelt het zich bloot aan financiële sancties. Dan kan de Commissie bijvoorbeeld fondsen ter waarde van 0,2 % van het bbp blokkeren op een rekening van de Europese Centrale bank (ECB). Om te vermijden dat het in de toekomst opnieuw uit de hand zou lopen, stelde men ten slotte ook een waarschuwingsmechanisme met tien indicatoren op punt. Ook hier geldt dat een regering sancties riskeert, als ze de uitdrukkelijke eisen van de Europese autoriteiten niet nakomt.
De Europese staten en in het bijzonder de landen in de eurozone staan onder voogdij van een overheid die ze niet gekozen hebben, de Europese Commissie. We zitten hier in een 19e-eeuwse situatie die vaak de voorbode was van een kolonisatie. Landen die schulden te vorderen hadden, dicteerden toentertijd de manier waarop de geld lenende landen de leningen die ze kregen, moesten terugbetalen. En dit gebeurde natuurlijk met volstrekt misprijzen voor elke vorm van democratie en voor elke volkssoevereiniteit. Een ander voorbeeld is ongetwijfeld de manier waarop het IMF tussenkomt in een land uit de derde wereld om het te dwingen aan zijn verplichtingen te voldoen via de ondertussen gekende politiek: overheidsbezit verkopen, veel ambtenaren ontslaan, sociale uitgaven verlagen… En dit alles zoveel keren krachtiger, omdat het nu niet mogelijk is de munt te devalueren.
Deze extreem choquerende politiek is des te erger omdat bepaalde landen over een vetorecht beschikken bij de meeste besluitvormingsprocessen. Bovendien kunnen we de makers van deze hervormingen niet voor een rechtbank vervolgen voor de standpunten die ze verdedigen. Men kan immers beslissen tot de voorgestelde maatregelen bij eenvoudige meerderheid, met een gekwalificeerde meerderheid of met eenparigheid van stemmen. De verhoging van het kapitaal van het ESM vereist de instemming van iedereen. Net zoals de toetreding van een nieuw lid tot het mechanisme.
Geschillen vallen daarentegen onder een gekwalificeerde meerderheid, vastgelegd op 80 % van de stemmen. Het ESM werkt net zoals een kapitaalbedrijf. Zo hebben twee landen samen een vetorecht bij elke maatregel die men in dit kader treft: Duitsland en Frankrijk. Zij beschikken immers elk over meer dan 20 % aandelen.
Op dezelfde manier gaat het bij de “noodprocedures”. Dat zijn de te treffen maatregelen bij een gevaar, dat zich stelt voor de hele eurozone. Deze procedures moeten de landen goedkeuren met een meerderheid van 85 %. Duitsland, Frankrijk en Italië schieten elk meer dan 15 % voor van de aandelen in het ESM. Samen beschikken ze hierdoor momenteel over een vetorecht.
Een directeur-generaal beheert de structuur. Zijn werkomstandigheden zijn een staaltje van buitengewone straffeloosheid. Zo staat in artikel 35, paragraaf 1: “In het belang van het ESM genieten de voorzitter van de Raad van gouverneurs, gouverneurs, plaatsvervangend gouverneurs, bewindvoerders, plaatsvervangend bewindvoerders, alsmede de directeur en andere personeelsleden immuniteit van rechtsvervolging voor wat zij in hun officiële hoedanigheid hebben gedaan en genieten zij onschendbaarheid wat hun officiële papieren en documenten betreft.”10 Verder wordt gepreciseerd: “Het archief van het ESM en alle documenten die aan het ESM toebehoren of die het onder zich heeft, zijn onschendbaar.” En: “De terreinen van het ESM zijn onschendbaar.”11 “De leden of voormalige leden van de Raad van gouverneurs en van de Raad van bewind en alle andere personen die werkzaamheden voor of in verband met het ESM verrichten of hebben verricht, zijn gehouden inlichtingen die naar hun aard onder de geheimhoudingsplicht vallen, niet openbaar te maken. Ook na beëindiging van hun taken mogen zij geen onder het beroepsgeheim vallende inlichtingen openbaar maken.”12
Op die manier creëert men een structuur die boven elke wet en boven elke volkssoevereiniteit is verheven. Ze moet haar wil opleggen aan de landen met liefst geen enkele mogelijkheid voor deze landen om ergens op terug te komen en die procedures in vraag te stellen. We staan hier werkelijk voor een dictatuur, al wil ze dit niet met zoveel woorden gezegd krijgen. Op zijn blog besluit Patrick le Hyaric, directeur van de Franse krant l’Humanité, europarlementslid en ondervoorzitter van de parlementaire fractie van Europees Unitair Links/Noords Groen Links (GUE/NGL): “Geen enkele leider van het ESM zal zijn legitimiteit dus ontlenen aan verkiezingen door het volk. Beslissingen van het ESM zal men nemen, ver verwijderd van het volk, dikwijls in het grootste geheim. Een nieuwe zware klap voor de democratie.”13
3. Is de euro-obligatie een nieuwe Europese obligatie?
Het is niet denkbeeldig dat dit mechanisme niet bepaald het voordeel heeft speculanten en financiers te overtuigen. Zo stelt George Soros, de bekende speculant die wel beweert dat hij vandaag op pensioen is: “Als ik zou moeten investeren, zou ik vandaag gokken tegen de euro.”14 Deze investeerder van Hongaarse afkomst stipt twee belangrijke problemen aan: de redenering die ten grondslag ligt aan de beslissingen over de toekomst van Europa, blijft fundamenteel nationaal en dit geldt in het bijzonder voor de logica, gedicteerd door de machtigste staat, Duitsland. De firewall die de Europese instellingen installeren, blijft te licht en is niet in staat te reageren op het moment dat een land, dat meer gewicht in de schaal legt dan Griekenland of Portugal, in gebreke blijft.
Daarom is hij voorstander van de uitgifte van euro-obligaties. Hij licht zijn standpunt toe: “Europa heeft euro-obligaties nodig. De invoering van de euro was bedoeld om de convergentie te versterken; in werkelijkheid creëerde de euro divergentie, met sterk uiteenlopende niveaus van schulden en competitiviteit, die de lidstaten uiteendreven. Als landen met een zware schuldenlast zware risicopremies moeten betalen, wordt hun schuld onhoudbaar. En dat is wat nu gebeurt.
De oplossing ligt voor de hand: deficitaire landen moeten de toelating krijgen het leeuwendeel van hun schuld te herfinancieren onder dezelfde voorwaarden als de landen met een overschot. De beste manier om dit te bereiken is het toestaan van de uitgifte van euro-obligaties waarvoor alle lidstaten gezamenlijk borg staan.”15
Zelfs de Commissie komt beetje bij beetje tot een gelijkaardig idee. Ze stelde een Groenboek op over de kwestie.16 Een dergelijk document heeft hoegenaamd geen beslissingskracht. De bedoeling van zo’n groenboek is een discussie aan te zwengelen. Het licht trouwens drie mogelijke opties toe voor dergelijke euro-obligaties. De Commissie noemt dit “stabiliteitsobligaties”, omdat deze in elk geval duidelijk tot doel hebben die landen te steunen die zich op de markten nog alleen aan buitensporig hoge rentetarieven kunnen bevoorraden.
Optie nr. 1 is een globale oplossing die erin bestaat alle nationale emissies van de landen binnen de eurozone volledig te vervangen door de uitgifte van stabiliteitsobligaties, dus een globaal systeem van Europese obligaties. In de 2e benadering vervangen de Europese leningen (via het systeem van stabiliteitsobligaties) slechts een beperkt deel van de nationale overheidsschuld. Dat zou bijvoorbeeld de 60 % kunnen zijn, die men aanvaardde in het kader van de regels van het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur. De rest, het surplus, zou elk land financieren zoals vandaag, aan de gangbare marktvoorwaarden. Een 3e optie, ten slotte, komt neer op een uitbreiding van de huidige maatregelen van het ESM. Daarbij zouden de leden van de eurozone wel hogere garanties moeten bieden. En regeringen die niet onmiddellijk onder vuur liggen, moeten ook van deze mogelijkheid gebruik kunnen maken.
Laat ons ter illustratie van deze verschillende opties (behalve de laatste die niet meer is dan een uitbreiding van het ESM) opnieuw gebruik maken van een paar grafieken en schema’s. Het makkelijkste is om te beginnen met de eerste benadering van een globale vervanging door euro-obligaties. In dat geval zouden we terechtkomen in de situatie, voorgesteld in schema 3.
Schema 3. Situatie met overheidsleningen via euro-obligaties
De lidstaten moeten een nieuwe financiële maatschappij oprichten, die ze van het nodige kapitaal voorzien. Geld lenen zouden ze dan nog alleen en uitsluitend bij deze maatschappij doen. Deze instelling kan zelf de fondsen, nodig voor deze leningen, op de financiële markten gaan halen. Dit zou een betrouwbare maatschappij zijn, omdat de best genoteerde landen er garant voor staan. Daardoor zou ze ook van de hoogste noteringen kunnen genieten en zou ze zich kunnen bevoorraden aan redelijk lage rentetarieven. Daarvan kunnen dan op hun beurt ook de regeringen in moeilijkheden genieten.
De ploeg van Angela Merkel verzet zich echter hardnekkig tegen deze oplossing. Ze vinden dat deze optie neerkomt op een blanco cheque voor staten met een lakse begrotingsdiscipline. Merkel is ervan overtuigd dat die landen dan rustig verder kunnen gaan met opstellen van zwaar deficitaire begrotingen. Ze kunnen rustig een steeds grotere overheidsschuld opstapelen zonder de minste verplichting om die aan te zuiveren, omdat de opgelegde rentetarieven toch aan de lage kant blijven. Daar komt nog bij dat het rentetarief van Duitsland zelf onophoudelijk daalt (zie grafiek 2). In maart 2012 stond het op 1,83 %. De begrotingskost van de intrestlasten voor de federale regering bedraagt 2,97 %.17 Als Duitsland zou moeten lenen via euro-obligaties, is de kans groot dat die rentetarieven zouden stijgen en wellicht zouden oplopen tot rond de 4 %. Het land zou ongetwijfeld jaarlijks 20 miljard euro meer moeten besteden (of misschien nog meer) aan de betaling van zijn intresten.
Twee onderzoekers van de denktank Bruegel18, Jakob von Weizsäcker en Jacques Delpla, stelden daarom in mei 2010 een alternatieve versie voor.19 De euro-obligaties zouden nog alleen betrekking hebben op het “aanvaardbare” deel van de overheidsschulden, concreet het deel onder de 60 % van het bbp. Met andere woorden het percentage van de staatsschuld, dat de regels van het stabiliteits- en groeipact toelaten. Dat noemen ze de blue bonds, blauwe obligaties. Alles wat boven die 60 %-drempel uitstijgt, zouden de staten moeten financieren aan de huidige voorwaarden, via de markt. Dat noemen ze de red bonds, rode obligaties.
Wat dit concreet zou betekenen, hebben we gereconstrueerd in volgend overzicht van de situatie van de overheidsschuld voor de landen van de eurozone. (Zie grafiek 3.)
Grafiek 3. Situatie van de overheidsschuld van de landen van de eurozone in 2011 (in % van het bbp)
Bron: Berekeningen op basis van het databestand AMECO: http://ec.europa.eu/economy_finance/ameco/user/serie/SelectSerie.cfm?CFID=1693359&CFTOKEN=6fcc0067b30521b7-80FBBD00-BC80-3030-39CC1124EEBD668B&jsessionid=24065e99f26533524e7f.
Opm.: Voor de aanduiding van de landen noteerden we telkens de eerste drie letters van de naam van elk land, behalve voor Slowakije, waar we SLK gebruikten, om het onderscheid te maken met Slovenië (omdat die twee landen met dezelfde drie letters beginnen).
Het voordeel van deze methode is volgens de auteurs dat het genoegdoening geeft aan de regeringen met de strengste begrotingsdiscipline. De euro-obligaties zouden moeten genieten van de beste noteringen, omdat men zou financieren wat is toegestaan door de Europese regels. En de staten zouden nog maar alleen moeten aankloppen bij de markten aan hun opgelegde voorwaarden voor het gedeelte, dat hier boven uitstijgt (de red bonds).
Deze oplossing kreeg de instemming van de europarlementsfractie van de Europese Socialistische Partij (ESP). Op hun website geeft de groep zijn argumenten voor deze optie: “Aan de lidstaten zou de uitgifte toegestaan moeten zijn van soevereine obligaties, met de steun van de Europese Unie, tot 60 % van hun bbp. Dit betekent dat landen voor hun eigen financiering kunnen instaan tegen redelijke rentetarieven, op zijn minst voor een deel van hun schuld. Boven een bepaalde drempel zouden de meeste landen hun eigen individuele rentevoet betalen, zonder waarborg door de Europese Unie. Euro-obligaties zouden dan werken als een stimulans om de schuld onder de overeengekomen drempel te houden. Ze zouden landen helpen om de belangrijkste economische sectoren te financieren.”20 Ook de Franse presidentskandidaat, François Hollande, neemt deze optie over. Het is een van de meest duidelijke ordewoorden, waarmee hij zijn landgenoten tracht te overtuigen voor hem te stemmen.
George Soros is daarentegen heel wat sceptischer. Hij vindt dat deze optie niet ver genoeg gaat. Hij verdedigt de uitgifte van alle nieuwe leningen onder de vorm van euro-obligaties. En als je nog eens aandachtig naar de cijfers in grafiek 3 kijkt, kan je niet anders dan hem gelijk geven. Griekenland zou immers nog steeds 100 % van de schuld overeenkomstig zijn bbp of 220 miljard euro moeten financieren tegen de rentevoet van de markt, die in februari 2012 opliep tot 29,24 % voor overheidsobligaties met een looptijd van 10 jaar.21 Hoe is het land daartoe in staat? Zelfs als die bedragen minder hoog liggen, dan nog blijven de problemen hoogstwaarschijnlijk onoverkomelijk voor Italië, Portugal en zelfs voor België, Frankrijk en Spanje, die momenteel hun overheidsschuld aan een duizelingwekkend tempo zien stijgen. We gaan sowieso terug naar af.
Er is ten slotte nog een knelpunt. Alle bestuurders, auteurs of financiers dringen absoluut aan op voorwaarden, ongeacht voor welke optie ze kiezen. Ook al is hij voorstander van meer generositeit en solidariteit in Europa, toch stelt George Soros duidelijk dat veel meer respect voor de regels nodig is: “Vanuit mijn standpunt zouden de nieuwe emissies uitsluitend moeten gebeuren onder de vorm van euro-obligaties, tot aan een drempel die de Raad bepaalt. Hoe groter het volume van de beoogde uitgifte van euro-obligaties door een land, des te stringenter moeten de voorwaarden zijn, die de Raad oplegt.”22
Ook Martine Aubry, voorzitster van de Franse Socialistische Partij, dringt aan om een groot fonds met het statuut van een bank op te richten voor massale leningen aan landen die dreigen ten onder te gaan. Maar anderzijds voegt ze daaraan toe: “Ik zou nooit concessies doen aan het einddoel van een staat waar niets op aan te merken valt inzake het beheer van zijn overheidsfinanciën.” 23
Alleen, we weten maar al te goed wat dit inhoudt: meer bezuinigingen, meer gespreid in de tijd, maar uiteindelijk hoe dan ook betaald door de werknemers en de mensen die recht hebben op een uitkering. En dit punt is wat al deze voorstellen onderscheidt van het voorstel van het Europees Verbond van Vakverenigingen (EVV). Ook het EVV schuift de optie naar voren van “de uitgifte van een gemeenschappelijke euro-obligatie”. Hun uitleg: “Door de uitgifte van een gemeenschappelijke obligatie kunnen de lidstaten gezamenlijk het hoofd bieden aan – en elkaar wederzijds ondersteunen – tegen het destructieve en irrationele kuddegedrag van de financiële markten.” Langs de andere kant zou de euro-obligatie “niet alleen gebruikt moeten worden voor het bestrijden van financiële speculatie, maar ook om de economische heropleving als dusdanig te verzekeren”. Een uitleg die op zich al in contrast staat met de bedoeling van de Europese autoriteiten. Maar vooral: “Welke voorwaarden men ook wil verbinden aan de euro-obligatie, deze moeten een uitgesproken sociale dimensie hebben en elke vorm van loonsvermindering en blokkering van deflatoire lonen vermijden.”24
Volledig akkoord. Maar is de euro-obligatie dan eigenlijk wel de beste oplossing? Per slot van rekening zijn het nog altijd de financiële markten die de kostprijs van een lening zullen bepalen en mogelijks extreem zware facturen zullen presenteren. Zouden we geen andere mogelijkheden moeten bekijken?
4. Moeten we ons wel onderwerpen aan de dictaten van de financiële markten?
We kunnen niet ontkennen dat de optie voor de euro-obligatie beter is dan de huidige toestand. Nu moet elk land zelf maar zien hoe het zich financiert, soms tegen waanzinnige rentetarieven. Het is zelfs een betere optie dan het systeem dat Europa via het EFSF of het ESM creëerde. Maar het is verre van optimaal. De euro-obligatie sluit op geen enkele manier bijzonder onrechtvaardige toestanden uit, die ons trouwens regelrecht terugvoeren naar de jaren 1930. Ook toen waren het de gewone werkende mensen en zij die van een uitkering leefden, die moesten betalen voor een crisis die zij helemaal niet veroorzaakt hadden.
Als we dan toch aan een alternatief moeten denken, hebben wij het volgende voor ogen (zie schema 4.)
Schema 4. Voorstel voor een alternatieve financiering (zonder langs de financiële markten langs te gaan)
Ten eerste, het moeten de meest gefortuneerde kapitalisten zijn, die voor het grootste deel zouden moeten bijdragen aan de herfinanciering van de deficitaire landen. Die kapitalisten die zich de afgelopen dertig jaar soms op schaamteloze manier verrijkt hebben. En zeg niet dat daar niet genoeg geld voor is! Crédit Suisse analyseerde het vermogen van de huishoudens wereldwijd. Uit haar schattingen kunnen we afleiden dat het 1 % rijksten in Europa beschikt over een totaal gecumuleerd kapitaal van 25.000 miljard euro (of meer dan het dubbele van het totale bbp van de Europese Unie in 2011, dat op ongeveer 12.500 miljard ligt.) De 10 % rijksten bezitten samen bijna 50.000 miljard euro.25
Om het eenvoudig te houden, laat ons veronderstellen dat we voor het 1 % rijksten 2 % belasting heffen op hun bezittingen en voor de rest van de 10 % rijksten 1% belasting. Op die manier zouden we zo’n goede 500 miljard krijgen van het 1 % rijksten en nog 235 miljard van de rest. Genoeg om alle systemen van ESM en EFSF ter wereld te financieren, in plaats van het geld te gaan zoeken in de zakken van diegenen die niets of zo goed als niets bezitten.
Tweede probleem: de rijkste landen zijn ook de landen waar de mensen wonen, die de grootste persoonlijke vermogens hebben gecumuleerd. Ga er de lijst maar op na die Forbes elk jaar publiceert. Er zijn maar drie Grieken met een fortuin geschat op meer dan een miljard dollar, voor een totale som van 7,9 miljard. Ook in Portugal zijn er maar drie, met een vergelijkbare totale som. De Duitsers zijn met 55, waaronder de familie Albrecht die Aldi controleert. Op haar eentje bezit die al meer dan 43 miljard of vijf maal meer dan de Griekse of Portugese miljardairs. Er zijn 15 Fransen. Onder hen Bernard Arnaud, de patroon van de groep van LVMH – luxeproducten. Hij heeft een persoonlijk vermogen van 41 miljard. Of de dikke vriendin van Nicolas Sarkozy, Liliane Bettencourt, die 24 miljard bezit.26
Er is dus ook een solidariteitsmechanisme nodig waardoor het kapitaal, vergaard op de rug van het vermogen van de meest bevoorrechte landen, ook ten goede kan komen aan de minst ontwikkelde landen. In ons schema stellen we die voor door “Staat D”. In de eerste drie landen, A, B en C, zijn er kapitaalbezitters die kunnen bijdragen aan de sanering van hun nationale overheidsfinanciën. Maar in het laatste geval, van Staat D, is dat niet het geval. Wij stellen dus een procedé voor, dat kan instaan voor een transfer naar deze landen die in feite meest nood hebben aan geld. Zoals meerdere mensen die in dit debat zijn tussengekomen benadrukken, moeten deze fondsen dienen voor concrete plannen voor economische relance, voor investeringen in economische activiteiten en dit bij voorkeur via overheidsinitiatieven die de meeste garanties bieden op tewerkstelling en goede sociale voorwaarden. Dit kan in de toekomst de overheidsfinanciën van de verschillende landen financieren in plaats van dat iedereen iedereen zit te beconcurreren.
Het voordeel van dit systeem is dat het vermijdt dat we afhankelijk zijn van de financiële markten en van de voorwaarden die zij opleggen. Staten die nu problemen ondervinden, kunnen daarbij genieten van uiterst lage tarieven die hun financiën niet nodeloos zwaar belasten. Het zou ook een oplossing zijn met solidariteit als fundament. Maar laat ons niet met oogkleppen lopen. Het zal niet eenvoudig zijn om dit uit te werken. Het kapitalisme moedigt immers precies de omgekeerde opties aan: de oorlog van iedereen tegen iedereen, het gevecht om voor zichzelf de beste voorwaarden te bekomen ten nadele van zijn buren … Kortom, wat we hier voorstellen komt eigenlijk neer op een verandering van het systeem.
Maar er is al een mogelijkheid tot verzet tegen wat nu gebeurt: we kunnen nee zeggen tegen de twee bestaande verdragen. We kunnen weigeren die te ratificeren, zowel het verdrag over het financiële stabiliteitsmechanisme als dat over het mechanisme voor stabiliteit, coördinatie en bestuur, dat de bezuinigingen concretiseert die de steun krijgende landen moeten doorvoeren. We moeten de lopende schuld voor de staten die nu het zwaarst getroffen zijn, heronderhandelen. Het CADTM (Comité voor de Annulatie van de Schuld van de Derde Wereld) stelt voor om de kredieten die de kwalificatie “onredelijk en ongerechtvaardigd” meekrijgen, serieus in vraag te stellen. Geen sinecure echter om de ene of de andere concrete lening als werkelijk ondraaglijk aan de kaak te stellen. Temeer omdat diegenen die de waardepapieren in handen hebben, niet noodzakelijk dezelfden zijn als diegenen die de lening aangingen. De eis dat men de schuldvorderingen van de banken zou heronderhandelen naar een intrestvoet van nul, zoals voorgesteld door Michel Rocard en Philippe Larrouturou, verdient ongetwijfeld de voorkeur. Dat zou de intrestlasten die de landen moeten betalen, al sterk verminderen.
De hele banksector nationaliseren en laten functioneren volgens een compleet andere logica dan deze van rendabiliteit en competitiviteit, zou een andere centrale oplossing zijn. Op die manier zouden er waarborgen kunnen komen voor het spaargeld van de depositohouders. Zonder te moeten beantwoorden aan vereisten van maximale winst, kan de bank functioneren ten dienste van de behoeften van de reële economie en van de gezinnen. Zo’n banksysteem zou, als het nodig is, voor de nodige fondsen kunnen zorgen waarmee de overheid, zelfs in een crisisperiode, correct kan functioneren en haar sociale missie en verantwoordelijkheid voor het milieu naar behoren kan nakomen.
In die omstandigheden moeten we wel een aantal controlemechanismen invoeren voor vakbonden en burgers, zodat die financieringsmaatschappijen effectief hun rol vervullen volgens vooraf omlijnde taken. En doen ze dat niet, moeten die controleorganen over een vetorecht beschikken om te beletten dat de financiële operaties afwijken van de opdracht.
We willen ten slotte preciseren dat heel deze discussie te maken heeft met de financiering van de staten en de terugbetaling van hun overheidsschuld. De oplossingen en voorstellen die we hier naar voren schuiven, kunnen op zijn best de bittere pil wat vergulden en de allerrijksten dwingen meer bij te dragen aan het temperen van de negatieve gevolgen van een beleid, dat dertig jaar lang volledig in hun voordeel was. Ze bieden hoe dan ook geen oplossing voor de crisis. Het kan op geen enkele manier de dramatische gevolgen van die crisis uit de wereld helpen. Daarvoor moet iets anders gebeuren. Zoals Samir Amin het in zijn recente geschriften aangeeft: daarvoor moeten we uit het kapitalistisch systeem stappen. En op korte termijn hebben we daarvoor een beleid nodig, gericht op de uitbreiding van de openbare dienstverlening, wat ook geld kost. Dat is wat John Maynard Keynes in zijn tijd al suggereerde en wat de meest consequente aanhangers van de leer van Keynes vandaag – zoals de winnaars van de Nobelprijs voor economie Stiglitz et Krugman27 – uitdrukkelijk vragen.
5. Conclusies
Sommigen zien in de uitgifte van euro-obligaties een redding brengende maatregel. Hierdoor zou de eurozone uit de modder raken van crisis waarin ze nu al drie jaar vastloopt. Dat is wat de toen nog in functie zijnde Franse president, Nicolas Sarkozy, de afgelopen maanden meermaals heeft herhaald: “Er is geen gevaar meer voor een implosie van de euro.”28
Dit debat over de financiering van de landen in moeilijkheden is in feite maar een klein deel van de huidige economische crisis. Het gaat alleen maar over het verzekeren van de liquiditeiten in de bankwereld. Het gaat niet over het macro-economisch evenwicht. Om hieraan echt iets te doen, onderneemt men momenteel niets, behalve dan het opleggen van nieuwe sancties. Europa lijdt onder een ontstellend gebrek aan solidariteit, benadrukte ook George Soros.
Dat soort samenwerking zou pas echt mogelijk zijn als de rijken van de meest vooruitgeschoven landen betalen voor de armen van de achterblijvende landen. Daarvoor bestaan geen voorstellen, noch van Soros, noch van de verschillende Europese socialistische partijen (om maar te zwijgen van de andere traditionele politieke formaties). We zijn dus goed op weg naar het omgekeerde van de pronostiek van Sarkozy: het uiteenspatten van de eurozone.
Henri Houben is doctor in de economie, specialist van de automobielsector en auteur van La crise de trente ans : La fin du capitalisme ?, Aden, 2011. Hij werkt als onderzoeker bij GRESEA en het Instituut voor Marxistische Studies.
Bijlage 1. De waarderingen voor de Europese landen door Standard & Poor’s in april 2012, vergeleken met de verhouding van de overheidsschuld ten opzichte van het bbp en met de rentetarieven voor overheidsobligaties met een looptijd van 10 jaar eind 2011 (in %).
S&P |
Overheidsschuld/ bbp |
Rente-tarief |
|
België |
AA |
97,2 |
4,35 |
Bulgarije |
BBB |
17,5 |
5,23 |
Tsjechië |
AA |
39,9 |
3,70 |
Denemarken |
AAA |
44,1 |
1,86 |
Duitsland |
AAA |
81,7 |
1,93 |
Estland |
AA- |
5,8 |
NR* |
Ierland |
BBB+ |
108,1 |