Opinie, Nieuws, Cultuur, België - Dominique Willaert

Oproep voor een inhoudelijk en grondig cultuurdebat

Vlaanderen is rijk aan excellente kunstenaars die intens en deskundig ondersteund worden door hardwerkende professionals: van zakelijk leiders, technici tot publiekswerkers. En bovenal: er is publiek, veel publiek voor de talrijke voorstellingen en tentoonstellingen die worden gepresenteerd.

maandag 25 juni 2012 00:05
Spread the love

Mocht de dans- en operavoorstelling C(H)OEURS van Alain Platel (Les ballets C de  la B en Teatro Real) een langere speelreeks organiseren, dan is de kans groot dat ook dan alle voorstellingen zijn uitverkocht.

Vlaanderen is echter bijzonder arm aan visie over waar het met ons kunst- en cultuurbeleid naar toe moet. De recente beslissingen van de Vlaamse regering en minister Schauvliege maken pijnlijk duidelijk hoe het Kunstendecreet de deuren wijd openzet voor politieke zelfbediening en parochiaal getouwtrek tussen cultuurbobo’s en hun organisaties en kunstenaars die ze zogenaamd vertegen-woordigen. De recente stroom aan opiniestukken zijn zowat telkens op dezelfde leest geschoeid: misnoegde cultuurmakers scanderen hoe slecht ze wel zijn behandeld door de beoordelingscommissies en de minister. Zelden tot nooit wordt er een brede analyse gemaakt over hoe we willen dat ons kunst- en cultuurbeleid er in globo kan en moet uitzien.

Daarom deze voorzet.

1. We hebben nood aan een visie die het kunst- en cultuurbeleid verbindt met andere beleidsdomeinen en maatschappelijke tendensen. In de eerste plaats is het aan de kunstenaars , cultuurorganisaties en hun steunpunten om deze visie te ontwikkelen. Pas in een tweede instantie is het aan de minister om dit beleid uit te dragen en uit te stralen. Deze visie is op vandaag quasi onbestaande.

De meeste cultuurhuizen verdedigen de eigen structuur, de eigen identiteit met als gevolg dat iedereen voor het particuliere gelijk gaat.

Het Kunstendecreet droeg de hoop in zich dat de schotten tussen de diverse werksoorten langzaam zouden verdwijnen. We zouden nieuwe vragen kunnen ontwikkelen, als: ‘Hoe kunnen we inspelen op de verschuiving van het gesproken en het geschreven woord naar een door beeld en geluid gedomineerde cultuur?’

‘Op welke manier kunnen we via kunst- en cultuureducatie kinderen en jongeren anders en bewuster leren omgaan met onze complexe beeld- en geluidscultuur?’ – of: ‘Op welke manier kunnen we meer diverse leefwerelden en lijfstijlen tot onderwerp maken van kunst- en cultuurcreatie?’

Om dan tenslotte aan de Vlaamse regering de vraag te stellen welk belang en plaats ze willen geven aan deze zoektocht. Want kunst en cultuur geven zelden tot nooit antwoorden en zijn in die zin ook niet vatbaar voor een klassieke ‘meting’. Alles wat met kunst- en cultuurbeleid  te maken heeft bestaat uit ‘reflexieve materie’ en vraagt dus sterk onderbouwd denk- en praktijkwerk.
Maar daar is zowel binnen de kunstensector als de Vlaams (economische) regering weinig plaats voor.

Op geen enkel moment werd er gedebatteerd over welke plaats we kunst en cultuur in onze samenleving willen geven en hoeveel middelen hiervoor nodig zijn. Noch de kunstensector, noch de minister is erin geslaagd om de Vlaamse regering te overtuigen van het grote belang van kunst en cultuur voor onze samenleving. Het volledige budget voor kunst en cultuur vertegenwoordigt amper 2 procent van de totale Vlaamse begroting…

Hoeveel hebben de bankwaarborgen onze gemeenschap gekost en hoe komt het dat hier nauwelijks tot geen noodzakelijk democratisch debat is rond gevoerd?

2. Aan de start van de recente advies- en beoordelingsronde kreeg elke ‘sector’ (theater, muziek, beeldende kunst, sociaalartistiek,…) een enveloppe toebedeeld. Elke beoordelingscommissie kreeg de opdracht om binnen dit ‘bedrag’ te beoordelen en opereren. Deze manier van werken veroorzaakt en bestendigt  een Matteüseffect dat nooit tot onderwerp van discussie wordt gemaakt: de sectoren met de grootste enveloppe blijven sterk, de kleinere sectoren wordt elke kans op groei onthouden.

Tot op vandaag wordt er geen enkel debat gevoerd over welke werksoorten er op basis van maatschappelijke evoluties al dan niet een inhaalbeweging verdienen. Mag deze vraag worden gesteld? 

Hoe komt het dat de podiumkunsten  ‘volwaardig’ worden gesubsidieerd en werksoorten als architectuur en vormgeving, audiovisuele kunsten, sociaalartistieke praktijken e.a. niet diezelfde kans krijgen om onder dezelfde voorwaarden hun deskundigheid en professionaliteit te ontwikkelen?

Een aantal sectoren binnen de kunsten zijn er in geslaagd om veel cultureel, economisch en politiek kapitaal te  ontwikkelen: hun raden van bestuur zijn aantrekkelijk voor veel politici, hun culturele infrastructuur heeft een sterke stedelijke uitstraling, de kunst- en cultuurrecensenten zijn er vaak kind aan huis en als kunstenaar en professional kan je er carrière maken,…

Niet zelden zijn de beoordelingscommissies van deze grote(re) sectoren bevolkt met meer deskundig ‘personeel’ dan  de kleinere sectoren. Want hoe groter het werkveld, hoe meer kans er is om deskundigheid en professionaliteit te ontwikkelen en vooral ook te betalen.

Ook binnen het Agentschap Kunsten en Erfgoed (de administratie) speelt dit Matteüseffect: de meest ervaren en deskundige ambtenaren worden op de sterkste werkvelden gezet, wat zich op een subtiele manier vertaald in ‘ongelijke’  beoordelingen.

Hoe sterker het werkveld dus (lees ook: hoe beter gesubsidieerd), hoe sterker de uitstraling in de media als een logisch eindresultaat van het Matteüseffect.

Waarom komen steeds dezelfde cultuurgangmakers aan het woord (zie o.a. De Morgen van dit weekend) en horen we nooit de stemmen van de cultuurgangmakers uit de kleinere werksoorten?

Dit leidt actueel tot de pijnlijke vaststelling dat er met geen woord wordt gerept over het verdwijnen van betekenisvolle organisaties als Globe Aroma, Klein Verhaal, Sering en Murga als structureel erkende sociaalartistieke organisatie? En geen enkele organisatie die slechts 80.000 of 90.000 euro ontvangt als structureel erkende organisatie krijgt de vraag of dit eigenlijk wel een levensvatbaar subsidiebedrag is  en hoe je met dergelijk bedrag kan beantwoorden aan de decretale verplichtingen?

Zijn dit geen volwaardige en belangwekkende spelers in ons kunst- en cultuurbeleid?

3. Wat in punt 1 en 2 is beschreven leidt onvermijdelijk tot een situatie waarbij de politieke verantwoordelijken niet vertrekken vanuit een discussie over de waarde en het belang van kunst en cultuur in haar meest brede betekenis.

Ook is er geen discussie over hoe we tot een fijnmazig en gediversifieerd cultuurbeleid kunnen komen dat  rekening houdt met geografische en sociaaleconomische factoren. Hebben meer rurale regio’s dan misschien minder tot geen recht op kunst- en cultuurparticipatie?

En is het niet wenselijk dat de sociaalartistieke werkmethodiek ook in andere kwetsbare gebieden wordt ontwikkeld? En wat met de vraag of de grotere cultuurspelers eigenlijk wel voldoende representatief zijn en inhaken op de complexe stedelijke omgeving(en)? Binnen de politieke partijen ontbreekt hier elke visie rond.

In de eindfase van deze subsidieronde werd er vanuit elke stad en streek gelobbyd om de ‘bevriende huizen’ hetgeen toe te bedelen waar ze zogenaamd recht op hebben. Zonder er binnen de eigen partij zelfs een gedeeld en onderhandeld akkoord op na te houden.

Voor wie de proef op de som wil maken: onderzoek bv. eens hoe men er vanuit ‘Gent’ in geslaagd is om een niet onaanzienlijk aantal organisaties op te vissen of ruimer te subsidiëren dan wat er in de adviezen werd voorgesteld. Het is deze cultuurhuizen in wezen gegund, want sommige correcties zijn meer dan terecht, maar werden de organisaties uit de andere steden en regio’s even goed geholpen en gered?

De politici met de meeste invloed in de Vlaamse regering zijn er in geslaagd om de grootste correcties en reddingen door te voeren. Maar opnieuw vooral ten aanzien van de cultuurspelers met de meeste ‘uitstraling’ (en lees: veronderstelde electorale return).

Wie hier kritiek durft rond te uiten, krijgt dan volgende uitspraken te horen:

‘Je kan dit huis toch geen lager subsidiebedrag toekennen, want hoe moet het dan met hun culturele infrastructuur?’ Ook hier weer het Mattheüseffect: cultuurorganisaties met een culturele infrastructuur beschikken als het ware over een toegangsticket op subsidies, keer op keer. Alsof deze culturele infrastructuur geen nieuwe bestemming zou kunnen krijgen?

Moeten steeds dezelfde groepen bediend worden? Alsof een theaterzaal niet morgen kan worden omgeturnd tot kunsteducatieve werkplaats of tot een werkruimte voor audiovisuele creaties.

Tenslotte: zelf werkzaam in de sociaalartistieke praktijk zie ik op vandaag een aantal betekenisvolle praktijken en organisaties niet (langer) erkend worden.

Dit terwijl we vanuit het sociaalartistieke werkveld uitdrukkelijk kozen om een collectieve actie en strijdeis te ontwikkelen. Met name: een leefbare en volwaardige subsidiëring voor ons werkveld. Zonder enige aandrang om ons af te zetten tegen andere werksoorten. Zonder te kiezen om elk vanuit ons eigen ‘huis’ te lobbyen. Het heeft ons alleen maar windeieren bezorgd.

Zelf kom ik tot het besluit dat de huidige generatie politici die deze ‘ronde’ hebben gekleurd uitdrukkelijk het politiek cliëntelisme verder zetten waar zo veel mensen hun buik van vol hebben.

Binnenkort, in de aanloop van de verkiezingen, zullen we in diverse steden opnieuw ronkende verklaringen horen over het absolute belang van cultuurparticipatie – ook door kwetsbare burgers -, over de noodzaak van interculturele dialoog en blablabla. Hun voorgekauwde verkiezingspraatjes horen we keer op keer opnieuw. Maar in de praktijk blijven ook in de kunst- en cultuursector de rijken ‘rijk’ en de armen ‘arm’. Het blijft een werkveld dat gedomineerd wordt door een overwegend burgerlijke, neoliberale en heel erg mannelijke kijk en aanpak. En dit is iets wat zowel door de kunst- en cultuursector als door de huidige politieke generatie wordt verdedigd en bestendigd.

Grondig tijd dus voor een open en vernieuwend kunst- en cultuurdebat in ons parochiale Vlaanderen!

Dominique Willaert is artistiek coördinator van Victoria Deluxe.

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!