De Amerikaanse schrijfster Hanne Blank schreef haar boek over de geschiedenis van de heteroseksualiteit vanuit een heel persoonlijke problematiek: haar vaste partner is een ‘afwijking’.
Altijd weer word je ermee geconfronteerd: je schrijft je in voor een abonnement, een account of wat dan ook, en je moet op je computerscherm invullen of je man of vrouw bent. Er is geen andere keuze. Geen vakje ‘niet van toepassing’, of ‘gaat u niet aan’.
Bij je geboorte worden de zaken simpel geregeld. Ouders en dokters kijken of je als baby een kutje of een piemeltje hebt, en vullen op de paperassen in ‘vrouwelijk’ of ‘mannelijk’. Maar dat is een indeling die biologisch nogal problematisch is. Om te beginnen omwille van de anatomische tussenvormen. De hermafrodiet, die mannelijke en vrouwelijke geslachtskenmerken combineert, borsten heeft maar ook een mannelijk geslachtsapparaat, en andere vormen van androgynie, combinatie van mannelijke en vrouwelijke kenmerken.
Nog ingewikkelder wordt het als je het gebied van de anatomie verlaat en overstapt naar de endocrinologie, die kijkt naar de chemische stoffen in het lichaam. Hanne Blank vertelt over experimenten met ratten uit de jaren 70 van de vorige eeuw.
Hormonale omschakeling
Onderzoekers gaven een rat met mannelijke genitaliën een overdosis oestrogeen en een rat met vrouwelijke genitaliën een overdosis testosteron. Het gebruikelijke seksuele gedrag van de diertjes kon daardoor worden omgekeerd: het mannetje ging in de voor wijfjes gangbare paarhouding zitten, met het achterste omhoog, en het vrouwtje besteeg haar partner zoals mannetjes gewoonlijk doen.
Hoe moet je dit beschrijven? Wetenschappers stelden dat je kon spreken van heteroseksueel gedrag, want de diertjes hadden seks met een partner van het andere biologische geslacht. Je kon ook zeggen dat het ging om homoseksueel gedrag: het wijfje gedroeg zich als een mannetje tegenover een (biologisch) mannetje, en het mannetje als een wijfje tegenover een biologisch wijfje. Je kon ook zeggen dat beide diertjes tegelijk homoseksueel en heteroseksueel bezig waren.
Dit verwarrende spel met de begrippen hetero en homo toont dat alles draait om het referentiepunt. Is dat de biologische sekse? Of is dat het ‘mannelijke’ of ‘vrouwelijke’gedrag? Of de hormonale toestand? (En daarbovenop kan je natuurlijk de vraag stellen naar de seksuele ‘identiteit’ van de diertjes. Die is blijkbaar variabel. Is het dan nog een identiteit?) Critici van de experimenten vroegen ‘hoe wetenschappelijk zinvol is de term “heteroseksueel”?’
Niet-binaire genetica
Nog ingewikkelder wordt het als je na de anatomie en de endocrinologie de genetica als uitgangspunt neemt. Blanks levensgezel heeft een mannelijk geslachtsorgaan. Maar in plaats van de mannelijke chromosomen XY, waarmee je mannen gewoonlijk onderscheidt van vrouwen (die XX hebben) heeft hij XXY. Genetisch gezien is hij tegelijkertijd man en vrouw en geen van beiden.
Hij heeft het syndroom van Klinefelter, een van de meest voorkomende afwijkingen – ‘anomalies’, zegt Blank – van de geslachtschromosomen. Naar schatting zou zowat één op tweeduizend mensen dit hebben. Het wordt vaak niet opgemerkt. Pas als er een karyotype of karyogram gemaakt wordt, zeg maar een chromosomenportret, blijkt het dan. Dat wordt niet zomaar gemaakt. Het syndroom van Klinefelter maakt onvruchtbaar. Vaak wordt het syndroom ontdekt als er vruchtbaarheidsproblemen zijn.
Het syndroom van Klinefelter gooit de hele alledaagse logica van de seks door elkaar. Wij denken immers nogal gemakkelijk in termen van duidelijke identiteiten. Een man voelt zich aangetrokken tot een vrouw en omgekeerd, die zijn hetero. Een man voelt zich aangetrokken tot een andere man of een vrouw tot een andere vrouw, die zijn homo of lesbo. En wie het allebei wil, is bi. Maar als de identiteit zelf al een onduidelijk gegeven is, valt dit systeem in duigen. Hanne Blank: ‘Als ik mij aangetrokken voel tot of een liefdesrelatie heb met iemand die technisch gesproken geen man is en geen vrouw, ben ik dan heteroseksueel of homoseksueel of biseksueel, of nog iets heel anders?’
Sekse als sociale interpretatie
Zo’n vraag is natuurlijk geen pure privékwestie. In het sociale leven worden mensenparen immers onmiddellijk geïnterpreteerd: een heterokoppel? Lesbiennes? Homo’s? Blanks partner heeft beslist geen hormoonpreparaten in te nemen om zijn ‘interseksualiteit’ te beïnvloeden. Hij heeft iets minder oestrogeen dan zij, en iets meer testosteron. Zijn uiterlijk is androgyn: zachte huid, weinig of geen gezichts- en lichaamsbeharing, neiging om borsten te ontwikkelen en gevulde heupen te krijgen.
Toen Blank en haar partner in een buurt leefden met veel holebi’s en transgenders, werden zij vaak geïdentificeerd als lesbiennes. Bijvoorbeeld door een vriendelijke glimlach, van lesbische paren. Maar soms ook agressief: er werd vanuit een rijdende auto een fles naar hen gesmeten, met de uitroep ‘Fuckin’ dykes!’ De laatste tijd draagt Blanks partner een pak, gecombineerd met een uitgesproken mannelijke haarsnit, en worden zij meestal gezien als een heterokoppel. Dat vergemakkelijkt het leven aanzienlijk.
Als Hanne Blank naar de kliniek gaat, krijgt zij telkens een formulier in te vullen waarop één van de volgende vijf vakjes moeten worden ingevuld: gay, lesbian, biseksueel, transgender, heteroseksueel. Geen enkele manier van invullen vindt zij acceptabel. ‘Misschien moet ik gewoon afwisselen welk vakje ik aankruis op die kliniekformulieren, elke keer een ander.’
(Wordt vervolgd)
Hanne Blank, Straight, The Surprisingly Short History of Heterosexuality, 2012.