De meeste werknemers in de sector van de dienstencheques werken deeltijds. Slechts 10 procent heeft een voltijdse job en 55 procent van de werknemers heeft wekelijks meer dan vijf klanten.
En daar knelt het schoentje: want tussen elke klant moeten heel wat kilometers gereden worden waarvoor de werknemers slecht of helemaal niet betaald worden.
“Fulltime werken in de sector van de dienstencheques is fysiek bijna onmogelijk. Vaak moeten werknemers zich tussen twee of drie klanten per dag manoeuvreren en worden ze nauwelijks betaald voor hun kosten. Dat is gewoon niet houdbaar”, zegt Eric Neuprez, Franstalig federaal secretaris van het ABVV.
De kilometerteller
Uit de enquête werd vooral duidelijk dat de werknemers enorme afstanden afleggen. De 150.000 werknemers die actief zijn in de sector leggen samen 300 miljoen kilometer per jaar af, waarvan 200 miljoen km met de auto. Per week komt dit ongeveer neer op 300 km per werknemer.
“Dit is een groot probleem omdat de meeste werknemers in dienst gaan met het idee dat ze in de nabijheid van hun woning aan de slag kunnen. Bovendien zijn de kostenvergoeding ruim onvoldoende en het loon veel te laag”, zegt Werner Van Heetvelde, Nederlandstalig federaal secretaris van het ABVV.
Het gemiddelde inkomen van een werknemer in de sector van de dienstencheques bedraagt maandelijks 900 euro netto. Wanneer een werknemer met een eigen auto rijdt, heeft die recht op 13 eurocent per kilometer. In vergelijking: een ambtenaar krijgt 32 eurocent per kilometer en wordt vergoed voor de tijd dat hij onderweg is.
Omdat de werknemers vaak verplicht zijn om voor eigen vervoer te zorgen en de prijs van brandstof blijft toenemen, kunnen de kosten nauwelijks gedekt worden.
Voor een afstand van 10 km krijgen ze net geen één euro. Als ze al een vergoeding krijgen: want uit de enquête blijkt tevens dat slechts 10 procent kan rekenen op een kostenvergoeding. Dat wil zeggen dat 90 procent (ofwel 100.000 werknemers) helemaal niets krijgt.
Wie zal dat betalen?
Hoewel het ABVV niet wil zeggen wie nu moet opdraaien voor deze kosten, wil de vakbond vooral dat de werknemers worden ontlast. “We hebben drie mogelijkheden. Ofwel betaalt de werkgever deze verplaatsingskosten, ofwel de overheid, ofwel zijn het de klanten die ervoor opdraaien. Maar de werknemer moet hoe dan ook gespaard blijven van deze kosten”, zeggen Van Heetvelde en Neuprez.
De dienstencheques kosten de overheid 1,5 miljard euro per jaar. Dit wil zeggen dat ongeveer 75 procent van de dienstencheques betaald wordt door de overheid. Een grotere bijdrage van de overheid eisen, lijkt het ABVV daarom ook niet haalbaar.
De vakbond wil veeleer de klant belasten met een grotere bijdrage: “In heel wat diensten is het evident dat klanten betalen voor de verplaatsingskosten van werknemers. Vaak is de klant al tientallen euro kwijt aan verplaatsingskosten vooraleer er enige dienst is geleverd. Denk maar aan loodgieters, leveranciers, schilders, enzovoort.”
“De prijzen van deze kosten liggen veel hoger dan de vergoeding die de werknemers uit de sector van de dienstencheques ontvangen. Mensen hebben geen enkel probleem om de verplaatsingskosten van deze professionelen te betalen. Wij veronderstellen dan ook dat het geen probleem kan zijn om een kleine bijdrage te leveren voor onze werknemers zodat zij op een kwalitatieve manier kunnen leven en hun rekeningen kunnen betalen”, zegt Van Heetvelde.
Van de 20.000 werknemers die de enquête kregen, besloten zo’n 5.600 werknemers om deel te nemen: “Dit is een zeer duidelijk signaal”, zegt Van Heetvelde. “Dat wil zeggen dat er wel degelijk problemen zijn in deze sector en dat we voor grote uitdagingen staan.”
De volgende maanden zal het ABVV een sensibiliseringscampagne lanceren en in gesprek gaan met andere vakbonden over het probleem en de mogelijke aanpak ervan.