De Occupy-beweging heeft nog andere overwinningen op haar naam staan: dankzij Occupy Wall Street werd bijvoorbeeld het belastingplan van gouverneur Andrew Cuomo van de staat New York gewijzigd, en kregen activisten en vakbonden een oppepper.
De hernieuwde aandacht voor klassentegenstellingen in de dagelijkse conversaties is en blijft echter de kroon op haar werk. De vraag was of de grote mediabedrijven, op het ogenblik dat Occupy door de winter afgeremd werd, en ze dus niet meer door een levendige protestbeweging met de neus op de feiten gedrukt werden, zouden blijven praten over de groeiende ongelijkheid in onze maatschappij. Het antwoord op de vraag was, zoals te verwachten viel, ontkennend.
Naarmate het aantal vermeldingen van de termen ‘Occupy Wall Street’ en ‘Occupy-beweging’ aan het begin van 2012 afnam, verminderde ook het aantal verwijzingen naar ‘inkomensongelijkheid’ (‘income inequality‘); het aantal verwijzingen naar de ‘kapitalistische hebzucht’ (‘corporate greed‘) daalde zelfs nog sterker. Dat wees een onderzoek van enkele belangrijke mediaspelers uit (bron: beautyfilledrevolution).
Vier belangrijke Amerikaanse kranten (The New York Times, Washington Post, USA Today en Los Angeles Times) en nieuwsprogramma’s op de belangrijkste televisiezenders (ABC, CBS, NBC), kabeltelevisiezenders (MSNBC, CNN, Fox News) en de semipublieke radiozender NPR, vertonen volgens onderzoeken van de Nexis-nieuwsmediadatabase deze trend. Ook Google Trends geeft aan dat van januari tot maart de zoektermen ‘inkomensongelijkheid‘ en ‘kapitalistische hebzucht‘ steeds minder vaak ingevoerd werden door gebruikers, en steeds minder vaak werden vermeld in nieuwsbronnen.
Van juni 2011 tot en met maart 2012 groeide het aantal vermeldingen van de term ‘inkomensongelijkheid’ in de vier kranten eerst zeer sterk, om vervolgens iets langzamer te krimpen. Tussen juni en september varieerde het aantal vermeldingen van acht tot vijftien per maand.
In oktober, toen de aandacht voor Occupy Wall Street piekte, verviervoudigde het aantal vermeldingen van de term ‘inkomensongelijkheid’ bijna, tot 44, om in november verder te stijgen tot 52. In januari werd de term 64 keer gebruikt, hoewel dertien van de vermeldingen pasten in een artikel over president Barack Obama’s State of the Union.
Tegen maart werd ‘inkomensongelijkheid’ maar zestien keer vermeld, waarvan de helft in The New York Times, die die maand met 45 vermeldingen de andere kranten ook ver overtrof wat betreft de berichtgeving over Occupy Wall Street: de Los Angeles Times had er maar twaalf, de Washington Post tien en USA Today drie, wat mede te wijten was aan de tientallen manifestanten die bij het vieren van de eerste zes maanden van de beweging op 17 maart in New York gearresteerd werden.
Televisiezenders volgden het zelfde patroon, hoewel zij de genoemde termen veel minder vaak hanteerden. Van juni tot september werd ‘inkomensongelijkheid’ maar één keer vermeld (ABC, 08/10/11). In oktober steeg het totale aantal vermeldingen in ABC, CBS en NBC naar zeven, waar het tot en met januari vrij constant bleef. In februari daalde het weer tot nul.
Ook op CNN, MSNBC en Fox News werd ‘inkomensongelijkheid’ in de eerste maanden van de studie nauwelijks vermeld. In oktober steeg het aantal vermeldingen op MSNBC en CNN echter snel tot tien en veertien, terwijl Fox News het op slechts vijf vermeldingen hield.
Het totale aantal steeg in januari naar 54 – opnieuw: deels door Obama’s State of the Union – maar in maart werd ‘inkomensongelijkheid’ in de drie kabelnieuwszenders slechts zes keer vermeld: vier keer op CNN en één keer op MSNBC en Fox News elk. De radiozender NPR volgde het zelfde patroon, met een piek van achttien vermeldingen in oktober en slechts één vermelding in zowel februari als maart.
De plotse stijging en daling van de aandacht voor ‘kapitalistische hebzucht’ was zelfs nog meer uitgesproken. Na slechts vijf vermeldingen in totaal in de vier belangrijkste kranten van juni tot september, schoot het aantal vermeldingen in oktober – opnieuw: op het hoogtepunt van de aandacht voor Occupy – omhoog tot 62. De volgende maand echter kwam de term echter maar 19 keer meer ter sprake. In januari was hij volledig van de pagina’s van USA Today en de Los Angeles Times verdwenen, en verscheen hij slechts hier en daar in The New York Times (vier vermeldingen) en de Washington Post (één vermelding).
Ook hier hielden de televisiezenders gelijke tred. Van juni tot september werd ‘kapitalistische hebzucht’ maar één keer vermeld. In oktober steeg het aantal vermeldingen tot 35, om vervolgens net zoals in de kranten sterk te dalen: de term werd in november elf keer gebruikt, en in februari en maart samen maar één keer (op ABC, op 14 maart 2012).
De radiozender NPR en de kabelzenders vertonen gelijkaardige tendenzen. Vóór Occupy Wall Street was de term ‘kapitalistische hebzucht’ er nagenoeg onbestaande. In oktober gebruikte NPR de term plots 23 keer, en CNN zelfs 78 keer.
Maar alle media gingen al snel weer over tot de orde van de dag: NPR vermeldde de term in november nog drie keer, in december één keer, en nadien niet meer. In maart werd ‘kapitalistische hebzucht’ op CNN slechts één keer gebruikt, en op MSNBC of Fox News (waar de pieken in oktober slechts respectievelijk elf en vijf keer vermeldingen bedroegen) helemaal niet meer.
Toegegeven: voor Occupy kwamen klassenkwesties in de massamedia zo goed als niet ter sprake – maar toen er niet meer over Occupy bericht werd, verdwenen ook de structurele problemen die de beweging probeert aan te kaarten, eveneens van de radar.
Dat betekent niet dat het heersende discours geen belangrijke en blijvende wijzigingen heeft ondergaan. Occupy’s bekendste slogan, “Wij zijn de 99 procent”, met aan de andere kant van de vergelijking ‘de 1 procent’, heeft ervoor gezorgd dat de Amerikanen op een andere manier over de concentratie van rijkdom zijn gaan spreken.
Zelfs nu de media-aandacht voor Occupy tanende is, blijft de term ‘de 1 procent’ wereldwijd in de verslaggeving opduiken. Of hij nu gebruikt wordt om loterijwinnaars te beschrijven, kopers van dure nieuwe speeltjes of de begunstigden van Paul Ryans onlangs vrijgemaakte erfenis, de term blijft zijn levenskracht behouden: van januari tot maart vermeldden de vier kranten 109 keer ‘de 1 procent’ en ‘rijkdom’.
Het gevaar is natuurlijk dat ‘de 1 procent’ gewoon een modieuze term wordt, en dat zijn verband met de manier waarop het Amerikaanse kapitalisme economische en sociale ongelijkheid schept, in stand houdt en groter maakt, verloren gaat.
Al deze cijfers tonen aan dat ‘van onderwerp veranderen’ ingebakken zit in de strategie van de grote mediabedrijven en hun eigenaars. Zij hebben er immers alle belang bij om niet alleen protestbewegingen te negeren, maar ook de onderliggende redenen van die protestbewegingen.
De ramp met de orkaan Katrina (2005) toonde al aan dat ongelijkheid en armoede in dit land maar heel, heel even in de media worden belicht, ook al worden ze door de meest ingrijpende en dramatische gebeurtenissen blootgelegd.
Occupy Wall Street herinnerde het land aan de diepe economische breuklijnen die onze samenleving uiteen doen vallen. Het lijkt er dan ook op dat we die kwesties alleen in het publieke debat kunnen houden door Occupy Wall Street – of een andere grootschalige protestactie – onder de aandacht te blijven brengen.
John Knefel
John Knefel publiceerde dit stuk oorspronkelijk op de kritische mediawebsite van FAIR, Fairness and Accuracy in Reporting.
(Uit het Engels vertaald door Steven Haerens)